Een in opgerakelde historie gedrenkt boek heb ik voor u dat een Augustijner monnik die het licht zag in een ander licht zet. Anders gezegd; het gaat om een historisch relaas over een jubilerende kerkhervormer wiens nieuwe leer zich via een moderne vorm razendsnel verspreidde. Ik leg voor u neer de 432 bladzijden tellende, gul geïllustreerde paperback Het merk Luther van de Schotse hoogleraar Andrew Pettegree en van uitgeverij Atlas Contact.
De ondertitel van dit toegankelijk en tintelend geschreven werk zet ons meteen op het juiste spoor, want ‘Hoe een monnik vanuit het niets zijn stadje tot het centrum van de boekdrukkunst maakte en zichzelf tot de beroemdste van Europa – en de Reformatie aanzwengelde’. De Duitser Maarten Luther, ingelast tussen de jaartallen 1483 en 1546, had principiële problemen met zijn baas de paus in Rome over het vrijkopen van de gevolgen van de zonde, de aflaat, en timmerde in 1517 met zijn ideeën aan de weg, in Wittenberg. In mijn jonge jaren bezocht ik steevast op en om 31 oktober de kerkelijke bijeenkomsten die op touw gezet werden vanwege de Hervormingsdag. Op die dag van herdenking was het centrale thema dat Luther met zijn 95 stellingen te hoop liep tegen de door hem gesignaleerde misstanden in de Rooms-katholieke Kerk. Luthers verzet leidde tot de Reformatie, de breuk met de kerk van Rome. In de 16e eeuw zijn de protestantse kerken ontstaan en anno nu is derhalve een jubileumjaar.
Andrew Pettegree toont in zijn boeiende en vloeiende Het merk Luther aan dat het succes van de Hervorming niet alleen te danken is aan de nieuwe geloofsopvattingen van Maarten Luther, maar ook en vooral aan zijn manier van communiceren met zijn volgers. Luther schreef zijn publicaties niet in het Latijn maar in de eigen volkstaal, hij bediende zich van een emotioneel geladen taal en maakte slim gebruik van een nieuw medium, de boekdrukkunst. Rond 1450 was zijn landgenoot Johannes Gutenberg de meest waarschijnlijke uitvinder. In het tweede deel van zijn Voorwoord zet Pettegree uiteen op welke wijze Luther en de zijnen ertoe kwam gebruik te maken van de nieuwe druktechniek. Ik ga dit stuk aan u doorgeven. Maar eerst reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan. In dit jaar van herdenken wil ik met ‘Het merk Luther’ meerdere malen bij u langs komen. Nu is mijn optie de wat platvloers klinkende titel bij u aan de man te brengen. Het merk Luther werd destijds handig in de markt gezet. Zie straks de laatste alinea van de proloog.
De uitgever Atlas Contact: ‘Wanneer Maarten Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen tegen de misstanden in de Katholieke Kerk op de deur van een kerk in Wittenberg spijkert, is hij nagenoeg onbekend. Maar hij verwoordt precies de grieven van velen, en in de jaren die volgen verspreiden zijn ideeën zich door heel Europa. Binnen korte tijd is Luther wereldberoemd en berucht als aanstichter van de gewelddadige golf religieuze hervormingen die bekend wordt als de Protestantse Reformatie. In ‘Het merk Luther’ laat Andrew Pettegree zien dat Luther niet alleen een begaafd theoloog was, maar ook wat we in hedendaagse termen een sluwe populist zouden noemen. Als ’s werelds eerste massamediafenomeen gaf hij eigenhandig ‘het merk Luther’ vorm. Zijn succes is onlosmakelijk verbonden met de opkomst van de boekdrukkunst. Binnen vijf jaar was Luther Europa’s meest gepubliceerde auteur. Aan de vooravond van het 500ste jubileumjaar van de Reformatie werpt Pettegree nieuw licht op de geschiedenis van religie, de boekdrukkunst en het populisme.’
Pettegree: ‘Toen Luther zich voor het eerst uitsprak tegen de aflaten begon in Europa juist, zij het met enige aarzeling, een nieuw en machtig communicatiemiddel in zwang te komen, namelijk de drukpers. Zeventig jaar daarvoor had Johannes Gutenberg onder grote bijval het succes van zijn experimenten met los zetsel bekendgemaakt, maar de langetermijngevolgen van deze technologische ontwikkeling waren op dat moment nog volstrekt ongewis. De enthousiastelingen die zich toelegden op de nieuwe techniek merkten dat het verbazend moeilijk was om de productie van gedrukte boeken rendabel te maken: de meeste vroege drukkerijen leden verlies, en vele gingen failliet. De tweede generatie nam ontnuchterd haar toevlucht tot conservatieve onderwerpen. Het was allerminst duidelijk hoe of waarom de boekdrukkunst een grote omwenteling zou kunnen ondersteunen. Integendeel, de drukkers constateerden dat het inspelen op de behoeften van de traditionele religie de beste winstkansen bood. Het zou de nodige overredingskracht vergen om hen ertoe te brengen deze betrouwbare nering te laten varen. Het was dus allerminst zeker wat de boekdrukkunst precies zou kunnen betekenen voor het theologische geharrewar binnen de Noord-Duitse geestelijkheid. Wittenberg, Luthers thuisbasis in Saksen, beschikte tot 1502 niet over een drukpers: de halve eeuw aan experimenten en expansie die sinds Gutenberg was verstreken, was volledig aan de stad voorbijgegaan. Luther zelf had de jaren des onderscheids bereikt en een positie met een zekere lokale verantwoordelijkheid en aanzien verworven zonder een boek op zijn naam te hebben. Toch was hij binnen vijf jaar nadat hij de vijfennegentig stellingen op schrift had gesteld de meest gepubliceerde auteur die Europa tot dan toe gekend had. De manier waarop hij dat voor elkaar kreeg is van de vele onwaarschijnlijke aspecten van de Reformatie wel het allerbijzonderste.
Dat is waar dit verhaal over gaat.
In dat verhaal zullen we zien we hoe Luther zich welhaast van de ene dag op de andere ontpopte tot een schrijver met een buitengewone uitdrukkingskracht en welbespraaktheid, een geboren stilist in een genre waarbinnen aan dergelijke kwaliteiten tot dan toe geen speciale waarde werd gehecht. Al doende ontwikkelde Luther een nieuwe theologische schrijfstijl: bondig, direct en begrijpelijk. Van grote betekenis was dat hij al kort nadat het tumult om zijn kritiek op de aflaten de kop opstak het dappere en radicale besluit nam om zich niet te beperken tot een gespecialiseerde lezerskring van geschoolde theologen, maar zich tot een breed publiek te richten in de eigen landstaal, het Duits. Zijn beslissing om de taal van de academici, het Latijn, terzijde te schuiven was zeer omstreden, maar stelde hem in staat om complexe theologische ideeën voor te leggen aan een niet-gespecialiseerd publiek. Tevens bezorgde hij zijn tegenstanders hiermee een achterstand die ze nooit meer zouden weten in te lopen. Daarnaast vergrootte hij de potentiële markt voor zijn boeken enorm: de Duitse drukkers reageerden gretig en enthousiast. Luthers geschriften maakten veel los in Duitsland, maar brachten ook een transformatie teweeg binnen het drukkersbedrijf. Ten tijde van de Reformatie was de landkaart van de Europese drukkerswereld al behoorlijk vast komen te liggen, en binnen die infrastructuur zou normaal gesproken geen plaats zijn geweest voor het kleine Wittenberg. De toonaangevende uitgevers waren allemaal gevestigd in de grote Europese handelssteden. Wittenberg daarentegen was klein en afgelegen en lag mijlenver van de grote afzetmarkten die nodig waren om een omvangrijke productie gaande te houden. Luther realiseerde zich al in een vroeg stadium dat hier verandering in zou moeten komen: dat Wittenberg een boekindustrie moest ontwikkelen die zou kunnen voldoen aan de grote vraag naar zijn werk, en recht zou doen aan de kracht van zijn oproep tot een fundamentele hervorming van het christendom. Om dit te bereiken nam Luther al kort nadat zijn faam zich begon te verbreiden de organisatie van het lokale drukkerswezen radicaal op de schop.
Tot 1517 beschikte Wittenberg slechts over één drukkerij, waarvan de kwaliteit bovendien te wensen overliet. Ten tijde van Luthers dood stak de plaatselijke boekindustrie die van de machtigste steden in Duitsland naar de kroon. Gerekend over heel de zestiende eeuw was Wittenberg het belangrijkste centrum van boekdrukkunst in Duitsland. Dit moet uitsluitend op Luthers conto worden geschreven. Luther was geen verstrooide intellectueel, maar een man met een enorm praktisch inzicht. Hij snapte wat er nodig was om woorden en ideeën om te zetten in een gedrukte publicatie, en beleefde daar ook nog plezier aan. Luthers vader had zijn brood verdiend in de koperwinning, en de jonge Maarten moet al snel doordrongen zijn geraakt van de risico’s en de mogelijkheden van een leven dat erop gericht was kostbaar metaal te ontfutselen aan een woeste en weerbarstige bodem. Het was een ervaring die hem goede diensten bewees toen hij zich eenmaal toelegde op het geschreven woord.
Heel zijn leven lang was Luther kind aan huis bij drukkerijen, waar hij niet alleen toekeek, maar ook instructies gaf. Hij had uitgesproken ideeën over het uiterlijk van zijn boeken en stelde hoge eisen. Allereerst besefte hij hoe belangrijk de esthetische kant van een boekuitgave was. Hij begreep dat de geldigheid en waarachtigheid van zijn boodschap visueel onderstreept werd door de kwaliteit en het ontwerp van het gedrukte eindproduct waarin die vervat was.
In 1518 zette Luther de beslissende stap en haalde een ervaren drukker naar Wittenberg, die kon voldoen aan de vraag naar zijn werk, en vanaf dat moment had hij een leidende rol binnen de lokale boekproductie. Daarbij zorgde hij ervoor dat hij zijn waardevolle geschriften eerlijk verdeelde over het groeiend aantal drukkerijen, om te zorgen dat die alle het hoofd boven water konden houden. Dit alles vormt een wezenlijk aspect van het verhaal van Luthers Reformatie, waaraan evenwel niet vaak aandacht wordt besteed. De immense vraag naar zijn werk, hoe indrukwekkend ook, vertelt niet het hele verhaal. Luthers populariteit was zo groot dat hij niet alleen de Wittenbergse boekuitgevers, maar zelfs die in heel Duitsland brood op de plank bezorgde. Maar door zijn intensieve samenwerking met de drukkers veranderde Luther ook het uiterlijk van het boek. Daarbij genoot hij de steun van de Wittenbergse hofschilder Lucas Cranach, die eveneens van grote betekenis was voor het boekenbedrijf, Het valt zelfs staande te houden dat Cranachs belangrijkste bijdrage aan de Reformatie niet bestond uit de befaamde portretten van Luther waarmee de beeltenis en de faam van de hervormer door heel Duitsland werden verbreid, maar uit zijn aandeel in de ontwikkeling van een nieuwe, eigen vormgeving voor de Wittenbergse Reformatiepublicaties. Met zijn ontwerpen stak hij Luthers werken in een nieuw, herkenbaar jasje, wat maakte dat ze in een volle boekenkraam ogenblikkelijk herkenbaar waren. Dit resulteerde in de ontwikkeling van een soort boek dat op zichzelf al een krachtig uithangbord van de beweging was: kloek, markant en overduidelijk anders dan alles wat eraan voorafgegaan was. Zo werd het merk Luther in de markt gezet, en het succes daarvan zou de grondslag vormen van de turbulente gebeurtenissen die Duitsland na 1517 in opschudding brachten. Deze herkenbaarheid was een wezenlijk onderdeel van Luthers succes en van het vermogen van de Reformatie om veranderingen teweeg te brengen.’
Ik wil u een reisjournaal inloodsen dat een klein oord in een grote oceaan in de kijker zet. Dat het gordijn wegtrekt voor een tot de verbeelding sprekende stek in het water. Het gaat om de 240 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde paperback Laatste boot naar Sint-Helena van Ron Moerenhout en uitgeverij Meulenhoff met de ondertitel ‘Een ode aan een van de meest afgelegen eilanden ter wereld’. Op de omslag zien wij het kleurrijke beeld van George Hutchins Bellasis ‘The Roads, St. Helena’. Sint-Helena was, tot ik het de reisimpressies van Moerenhout tot mij genomen had, een eiland waarop Napoleon Bonaparte van 1815 tot 1821 de laatste jaren van zijn leven in ballingschap door diende te brengen. Over het eerste oord van verbanning, Elba, mocht de Franse keizer van de geallieerde mogendheden soeverein vorst zijn, maar na een dik half jaar ontsnapte hij in 1815 van dit eiland om honderd dagen op het continent weer aan de slag te gaan. Elba en Sint-Helena waren verder voor mij terra incognita. Dat onbekend onbemind maakt, is het thema van Moerenhout, want zijn Laatste boot naar Sint-Helena is een liefdesbrief, een lofzang, een ode aan dit eiland. Dat zijn verslag een verrijking van de geest is, etaleert hij het hele boek door. Moerenhout verstaat de kunst op toegankelijke en onderhoudende wijze zijn eiland op de kaart te zetten. Zijn eerste hoofdstuk met de typerende titel ‘Een vlekje in de zee’ toont dat meteen aan. Ik laat dat zo deels horen. Maar eerst geef ik tekst van Meulenhoff op de omslag. De volgende keer maak ik het eerste stuk af. In ieder geval weet u nu dat het ‘vlekkenboek’ bestaat!
De uitgever: ‘Sint-Helena is een kleine stip midden in het zuiden van de weidse Atlantische Oceaan. Vrijwel niemand weet dat je dit eiland tot voor kort alleen kon bereiken met een vijf dagen durende bootreis vanaf Kaapstad. In februari 2016 kreeg het eiland een vliegveld en werd het Royal Mail Ship St. Helena uit de vaart genomen. Voor die tijd wilde Ron Moerenhout de romantische tocht per boot meemaken. De reis waar Boudewijn Büch en Martin Bril van droomden maar waar ze helaas niet meer aan toekwamen, die weet Moerenhout wel te maken: een jongensdroom gaat in vervulling en hij gaat aan boord. We volgen Moerenhout op zijn tocht naar de laatste rustplaats van 'de kleine keizer' Napoleon. Bovendien ontdekt hij dat het eiland ooit van Nederland was en gaat hij ter plekke op zoek naar Nederlandse sporen. Ook bezoekt hij het huis en het lege graf van Napoleon en komt hij veel over andere, soms exotische, gevangenen op het eiland te weten, onder wie een Nederlandse drugssmokkelaar. ‘Laatste boot naar Sint-Helena’ zit vol spannende anekdotes en boordevol geschiedenis, en is een ode aan dit afgelegen eiland en de vijf dagen durende bootreis ernaartoe.’
Moerenhout: ‘[…], en ik kon altijd op mijn oude dag nog naar Sint-Helena gaan,’ besluit Martin Bril zijn bestseller De Kleine Keizer, nadat hij concludeerde dat het wel mooi geweest was met zijn passie voor Napoleon. Zijn oude dag haalde Bril niet, hij overleed in 2009 op vijftigjarige leeftijd. Op Sint-Helena is hij dus nooit geweest. Een andere beroemde ‘eilandist’, Boudewijn Büch, is er evenmin geweest, ondanks zijn passie voor eilanden én (onder heel veel meer) voor Napoleon. Desondanks weet Büch in zijn boek Eilanden een aardige beschrijving van Sint-Helena te geven. Hij wist de hand te leggen op een ‘album met afbeeldingen en bijschriften’ uit het begin van de twintigste eeuw, getiteld De Boeren op Sint-Helena. Hierin staat dat Sint-Helena niet alleen voor Napoleon een ‘gevangenenbewaarplaats’ was, maar ook voor een grote groep Boeren die tijdens de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika krijgsgevangen waren gemaakt door de Britten. ‘Het ‘album’,’ schrijft Büch, ‘is zo’n wonderlijk boekje omdat het, losgedacht van de Boeren, Sint-Helena laat zien zoals het werkelijk moet zijn: een eenzaam vlekje in de zee dat al lang vergeten zou zijn wanneer Napoleon er niet geïnterneerd was geweest.’ Bijna iedereen kent Sint-Helena wel van naam, maar slechts weinig mensen weten waar het ligt. Dat het iets met Napoleon te maken heeft weten de meesten nog wel, maar vaak wordt het verward met Elba. ‘Ligt Sint-Helena niet ergens bij Italië?’ Je kunt Sint-Helena met recht ‘het bekendste onbekende eiland ter wereld’ noemen.
Sinds de aflevering van Floortje Naar Het Einde Van De Wereld, waarin Floortje Dessing vanaf Kaapstad na meer dan vijf dagen varen op Sint-Helena aankomt, weten in ieder geval de twee miljoen kijkers van het programma dat het echt heel ver weg ligt. Napoleon noteerde tijdens de aardrijkskundelessen aan de École Militaire Royale in het Franse Brienne in zijn schriftje alles wat hij hoorde over de Britse koloniën. Van Sint-Helena wist hij niet meer op te schrijven dan: ‘Sainte Hélène, petite île’, klein eiland.
Het vulkaaneiland ligt midden in de Atlantische Oceaan (coördinaten 15° 55.615’ S, 5° 43.006’ W), is zeventien kilometer lang en tien kilometer op zijn breedst. Met 122 vierkante kilometer is het net iets kleiner dan Texel. Het dichtstbijzijnde vasteland, Angola aan de Afrikaanse westkust, ligt op tweeduizend kilometer. Sint-Helena ligt op ongeveer drieduizend kilometer van Kaapstad en vierduizend kilometer ten oosten van Rio de Janeiro. Het dichtstbijzijnde andere eiland is Ascension, dat op ruim duizend kilometer ligt. Sint-Helena maakt deel uit van een keten vulkanen die zich uitstrekt van Tristan da Cunha in het zuiden tot aan de Canarische eilanden in het noorden. Van deze bergketen steken slechts een paar toppen boven water uit en SintHelena is daar een van; de hoogste piek op het rotseiland is Diana’s Peak: 818 meter. Het eilandje is dus onderdeel van een soort Andesgebergte, maar dan onder water. Op Sint-Helena wonen nu rond de vierduizend mensen, die afstammen van slaven, Chinese arbeiders en Britten. Voor zover de geografische en demografische feiten. Om er te komen moest je, vóór de aanleg van het vliegveld, meer dan vijf dagen varen over de Atlantische oceaan met het Royal Mail Ship (RMS) St. Helena. Hopelijk overkwam je niets op het eiland, want bij medische spoed moest je wachten tot de boot er weer was om dan, na vijf dagen op zee, eindelijk te kunnen worden geholpen in een goed geoutilleerd ziekenhuis in Kaapstad. Kortom, met recht ‘one of the most remote islands in the world’, zoals dierenarts Joe Hollins in het programma tegen Dessing zegt. En dat is meteen ook de bekoring van het eiland. Het idee dat in een tijd waar je overal vrij eenvoudig naartoe kunt vliegen, varen of rijden, je zo veel moeite moet doen om er te komen, is aantrekkelijk. Tenminste voor mij. En dan is het eiland ook nog ooit van Nederland geweest. De Hollanders met hun ‘VOC-mentaliteit’, die met hun zeilschepen de oceanen over trokken op zoek naar handel, kwamen ook hier terecht. Bovendien is het de plek waar een man die over miljoenen mensen geregeerd heeft, en over wie jaarlijks wereldwijd nog steeds duizenden boeken verschijnen, zijn laatste jaren heeft gesleten. Wat als Sint-Helena Nederlands was gebleven zoals bijvoorbeeld Sint-Maarten? Dan was Napoleon in ieder geval niet op het eiland terechtgekomen en had niemand er waarschijnlijk ooit van gehoord. Zou er nog wat terug te vinden zijn van de Nederlanders? Het feit dat een grote groep Zuid-Afrikaanse Boeren, met Nederlandse wortels, daar gevangen heeft gezeten is toch ook opmerkelijk? Sint-Helena. Daar wilde ik heen.
Op een globe of een wereldkaart kijk ik altijd even of Sint-Helena erop staat. En zo klein als het is, het staat er vrijwel altijd op, terwijl dat voor bijvoorbeeld Texel niet geldt. Het verschil is natuurlijk dat Sint-Helena een land is. Een Brits overzees gebied, vroeger kroonkolonie genoemd, dat onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk valt, maar hiervan geen deel uitmaakt. Het landje heeft een eigen munteenheid, de St. Helena pound, die overigens een-op-een gekoppeld is aan de Britse pond. En met eigen postzegels, al jarenlang een belangrijke inkomstenbron voor het eiland. Er bestaat zelfs een serie postzegels uitgegeven ter ere van de 25-jarige verjaardag van de RMS St. Helena. Op een daarvan staat een aantal bemanningsleden. Er zijn altijd redenen om níet te gaan, en als ik naar Martin Bril en Boudewijn Büch kijk is een ‘oude dag’ niet vanzelfsprekend. Hoelang had ik die prachtige brochure van de RMS St. Helena al niet in mijn bezit? Hoeveel mails met vragen had ik in de loop der jaren niet naar contactpersoon Samantha Hornsby van Andrew Weir Shipping in Londen gestuurd? Zij verwachtte vast niet dat ik ooit nog ging boeken, maar beantwoordde plichtsgetrouw al mijn vragen. Bovendien had ik gelezen dat de RMS door de aanleg van het langverwachte internationale vliegveld op Sint-Helena in juli 2016 zou gaan stoppen met zijn maandelijkse lijndienst op Sint-Helena. Juist die lange vaartocht was voor mij onderdeel van de romantiek, van de aantrekkingskracht. In plaats van vijf dagen varen is het dan nog maar vijf uur vliegen. Is toch anders. Er waren mensen die me adviseerden te wachten tot het vliegveld klaar was. Die hadden het niet begrepen. In februari 2015 boekte ik. Vertrek op 30 december 2015. Niet de allerlaatste reis van de rms Sint-Helena, maar ik zou wel de allerlaatste oud en nieuw van de bemanning en hun schip midden op de Atlantische Oceaan meemaken. Tussen het boeken en het moment van vertrek had ik ruimschoots de gelegenheid me nog eens goed in de geschiedenis van Sint-Helena te verdiepen.’
Ik wil u de meest markante stukken uit een proloog doorgeven om u een boek in te trekken dat een brok geschiedenis oprakelt. U en ik beminnen werken die op non-fictie berusten, op voorwaarde dat het thema ons aanspreekt en de taal waarin het gegoten is ons gerieft. Aan deze eisen voldoet geheel de 234 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde paperback Ontvoerd of gevlucht? van Henk Roosenboom en uitgeverij Verloren met ondertitel ‘Religieuze spanningen in Brabant en de zaak Sophia Alberts 1700-1710’. Dat meningsverschillen, verdachtmakingen, vechtpartijen, vervolgingen, terechtstellingen om zake van het geloof helaas van alle tijden zijn, zal u bekend zijn. Dat die nooit ‘not done’ zijn geweest, etaleert op waardige en voldragen wijze oud-gemeentearchivaris van Helmond, Henk Roosenboom. Hij diept een tragische zaak uit het verre verleden op en spoort alle feiten op die het trieste incident de juiste plaats in de geschiedschrijving geven. Om de begenadigde auteur te plaatsen geef ik u de tekst van de uitgever op de omslag en pluk ik uit zijn voorwoord. De volgende keer treden wij hier in zijn sporen in de tijd.
De uitgever: ‘Op 4 november 1700 liep de achttienjarige Sophia Alberts na een dramatische ruzie weg van huis. Ze was de dochter van een protestantse notaris in Helmond, ze vluchtte de grens van de Republiek over naar Venray en bekeerde zich tot het katholicisme. Omdat haar ouders en de autoriteiten haar vlucht beschouwden als een ontvoering door de 'roomsen', volgden harde maatregelen om de katholieken te dwingen het meisje terug te brengen. Ondanks alle druk die op haar werd uitgeoefend, weigerde Sophia naar haar ouderlijk huis terug te keren. Ze vluchtte naar de Zuidelijke Nederlanden, waar ze evenmin veilig was. Deze geschiedenis van Sophia Alberts is niet alleen een verbijsterend verhaal, maar laat ook zien hoe hoog de religieuze spanningen in het begin van de achttiende eeuw konden oplopen. Daarnaast biedt het inzicht in de verhouding tussen ouders en kinderen in een eeuw waarin van kinderen absolute gehoorzaamheid werd geëist.’
Roosenboom: ‘Helmond, woensdag 3 november 1700. Angstig en stil luisteren Maria van Esch en haar vriendin Lena Verspaget in Maria’s woonkamer naar het lawaai van de buren. Maria woont met haar man Jan van Vijfeijken naast het huis van de protestantse notaris Theodorus Alberts aan de Markt in Helmond. Omdat de woonkamers van de notaris en Maria slechts door planken van elkaar gescheiden zijn kunnen de twee vrouwen letterlijk volgen wat er bij hun buren gebeurt. Vooral als het, zoals nu, er heftig aan toegaat. Er is duidelijk sprake van een ruzie die al even aan de gang is, want toen Lena een uurtje geleden langs de deur van Alberts liep, had ze de notaris en zijn vrouw al tekeer horen gaan tegen hun dochter. Lena had nog geprobeerd tussenbeide te komen en de partijen met elkaar te verzoenen, maar zij had alleen boze woorden gekregen en dus was zij maar vlug doorgelopen naar haar vriendin. Maria kent Alberts als iemand, die zichzelf niet altijd in de hand heeft, vooral als hij teveel gedronken heeft.
Acht jaar woont het gezin Alberts nu naast haar, en al die tijd is het gedurig twisten en kijven geweest. Vooral de laatste twee jaren had Maria de nodige blauwe ogen gezien en regelmatig had ze zelfs de vechtenden uit elkaar moeten halen. Ergens begrijpen de vrouwen Alberts wel. Het gaat niet zo goed met zijn notarispraktijk. Heel Helmond weet dat. Gelukkig loopt het stoffenwinkeltje, dat zijn vrouw, Maria Vogelsangh, in de voorkamer van het notarishuis drijft, veel beter. Maar dan hun enige kind, Sophia. Er gaan veel verhalen over haar rond in de stad. Zij zou een dievegge zijn en regelmatig bij haar moeder lappen stof en linten hebben gestolen. Zij zou ook een jongensgek zijn en het aanleggen met de dienaren van de heer op het kasteel en met verschillende officieren van het garnizoen. Of dat allemaal ook waar is, weten Maria en Lena niet, wel dat ze nu hopeloos verliefd is op Johan de Benetru, de zoon van de pas overleden drossaard. Johan is een militair, een jonge officier en een knappe verschijning, die op kamers woont in herberg De Zwaan, bij Arnold Oldenzee. Maar ook Johan heeft in Helmond geen al te beste naam. Hij gaat door voor een vrouwenversierder, voor iemand die in snel tempo het geld van zijn overleden vader aan het verbrassen is. Ineens een harde kreet. En dan een gillende meisjesstem: ‘Och vrouw Verspaget, hoort, hoe se met mij leven ende hoe se mij tracteren, sy soecken my te vermoorden ende de keel toe te douwen!’ Vervolgens klinkt er hard gebonk en een hoop rumoer, alsof iemand tegen de trap of tegen de muur werd gesmeten. Ten slotte stilte. Lena en Maria herademen, maar vrezen het ergste. Gelukkig blijft het na de harde klap van daarnet stil in huize Alberts. Zou de ruzie afgelopen zijn? De twee vrouwen zijn er niet gerust op, maar wagen het niet bij Alberts aan te kloppen. Zij hopen er maar het beste van – wat moeten ze anders? De volgende ochtend blijkt Sophia echter verdwenen. Waarschijnlijk op de kamer van haar Johan, denkt Maria van Esch. Als zij dit in de loop van de dag aan Sophia’s moeder en haar zuster zegt, krijgt zij echter van hen te horen dat Sophia niet meer welkom is in huize Alberts: ‘Wij begeren se niet wederom in huys te hebben ofte onder onse oogen te sien’. Daar kan buurvrouw Van Esch het mee doen.
De hierboven beschreven scène is afkomstig uit een door Maria van Esch en Magdalena Verspaget op 21 maart 1701 ten overstaan van notaris Deckers in Helmond afgelegde verklaring over het van huis weglopen van de ongeveer 18-jarige Sophia Alberts, zo’n vier en een halve maand daarvóór.1 Het motief van de dames om deze verklaring af te leggen was dat zij daarmee de autoriteiten ervan wilden overtuigen dat Sophia Alberts uit eigen beweging en als reactie op het brute geweld van haar vader had gehandeld. Er was tussen 3 november 1700 en 21 maart 1701 veel gebeurd, waardoor de aanvankelijk als een betreurenswaardige, maar toch tamelijk triviale gebeurtenis beschouwde affaire een grimmig karakter had gekregen. Sophia was niet teruggekomen en anders dan de ouders van het meisje in hun boosheid na het weglopen hadden gezegd, hadden ze alles op alles gezet om haar terug te krijgen. Toen dat niet lukte en tot overmaat van ramp bleek dat zij katholiek was geworden, hadden zij de katholieke gemeenschap ervan beschuldigd het meisje ontvoerd en gedwongen te hebben het roomse geloof aan te nemen. Met steun van de Helmondse predikant hadden zij de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden van hun zienswijze weten te overtuigen. Het gevolg was geweest dat de Staten harde maatregelen hadden genomen, onder meer door opdracht te geven de Helmondse priesters te arresteren en hun kerk te sluiten, zodat er geen katholieke diensten meer konden worden gehouden. De emoties waren hoog opgelopen, zo hoog dat notaris Alberts en zijn vrouw zich genoodzaakt hadden gevoeld uit Helmond te vluchten naar het voor hen veilige ’s-Hertogenbosch. Dit was de situatie op het moment dat Maria van Esch, Magdalena Verspaget en twee andere vrouwen op verzoek van de pastoor van Helmond hun verklaring aflegden. De pastoor hoopte hiermee de heren van Staten-Generaal in Den Haag ertoe te brengen de maatregelen tegen de katholieken in te trekken. Het meisje was immers, zo bleek uit de getuigenissen van de vier vrouwen overduidelijk, op eigen houtje en uit vrije wil weggelopen.
De katholieken in Helmond hadden met de hele zaak niets van doen en het was dus onrechtvaardig dat zij zo gestraft werden voor iets waaraan ze part noch deel hadden gehad. Helaas voor de pastoor en de katholieke gemeenschap zouden de Haagse heren zich niets aantrekken van de verklaring. De hoop dat hiermee een einde zou komen aan de strafmaatregelen bleek een illusie. Maar ook de inzet van die maatregelen, namelijk de terugkeer van Sophia naar haar ouders, kwam niet uit. Sophia bleef weg, de maatregelen tegen de katholieken bleven en werden zelfs naarmate de tijd verstreek steeds strenger. Het zou nog tot 1710 duren voordat de affaire tot een einde kwam.’
De postman reikte mij vanmorgen een kloek, want vuistdik boek aan en nu al wil ik van het bestaan ervan ook bij u gewag maken. Omdat het mede een eerbetoon is aan drie vrouwen die ik zeer hoog heb staan: Juliana der Nederlanden, Anne Frank en Etty Hillesum. Het gaat om de 462 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde hardcover Cissy van Marxveldt van publiciste Monica Soeting en uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Een biografie’. Op de voorzijde omslag ziet u het hoofdpersonage op een kiek uit 1919. Een paar maanden terug mocht ik het met u hebben over een andere lijvige biografie: Juliana van Jolande Withuis met de ondertitel ‘Vorstin in een mannenwereld’. Ik maakte bij mijn introductie bij u gewag van het stuk Joop ter Heul dat het hoe en waarom verwoordt van het zwak dat de prinses in haar jeugdjaren had voor de meisjesboeken van Cissy van Marxveldt. Vooral de Joop ter Heul-reeks bekoorde Juliana zeer en dat vooral vanwege het jolige taalgebruik over de lotgevallen van het meisje op de HBS. Ik meldde u toen ook dat de schrijfster Cissy van Marxveldt zo in het vizier had gekregen dat ik over haar meer wilde weten. Ik kon niet bevroeden dat ik op mijn wenken bediend zou worden, want hier is de handelseditie van het proefschrift waarop Monica Soeting onlangs gepromoveerd is. Om uw belangstelling te wekken, om u warm te praten voor onze tocht de komende weken voor het verhaal achter de ‘koningin van het meisjesboek voor de betere standen’ geef ik een flink portie uit Wkipedia. De vraag is aan u en mij hoe Soeting het doen en laten van Van Marxveldt in woorden gevangen heeft.
Wikipedia: ‘Cissy van Marxveldt, pseudoniem van Setske de Haan (Oranjewoud 1889 – Bussum 1948) was een Nederlandse schrijfster. Onder haar pseudoniem werd ze bekend door haar vooroorlogse meisjesboeken, die zich in de ‘betere milieus’ afspeelden. De boeken over Joop ter Heul zijn haar bekendste boeken. Setske de Haan werd geboren als enig kind van een hoofdonderwijzer. Al als kind schreef ze vele schriften vol, geïnspireerd door de vele boeken die ze las. Haar liefste wens was zelf ooit een boek uit te brengen. Toen ze vijftien was, publiceerde ze een feuilleton in het Nieuwsblad van Friesland. Ondanks haar matige gezondheid liet ze geen kans onbenut om op school zo veel mogelijk pret te maken. Dit komt vooral terug in het boek De HBS-jaren van Joop ter Heul. Ze ging naar de HBS in Heerenveen. Haar schoolresultaten waren matig, en toen ze een blindedarmontsteking kreeg kon ze geen eindexamen afleggen. Daarna mocht ze in 1908 als aupair naar Coventry (Verenigd Koninkrijk). Ze werkte bij een doktersgezin, dat haar Cissy noemde omdat haar Friese naam te moeilijk was.
Ze hield het daar maar enkele maanden vol en ging vervolgens naar een kostschool in Bath. Toen ze terugkeerde in Oranjewoud wist ze echter nog niet hoe ze haar toekomst wilde inrichten. Ze ging aan het werk als leerling-verslaggeefster bij de Dragtster Courant maar werd al gauw ontslagen omdat ze te veel fantasie had. Rond 1910 verhuisde ze naar Amsterdam, waar ze haar diploma stenografie en typen haalde. Ze vond werk op handelskantoor Wolff, en ontmoette rond 1914 de vier jaar jongere militair Leon Beek, met de rang van luitenant. Tijdens zijn mobilisatie schreef ze zulke leuke brieven dat Beek haar aanmoedigde verder te gaan met schrijven. Vanaf 1915 publiceerde ze in Panorama onder namen als ‘Ans Woud’, ‘Betty Bierema’ en ‘Cissy/Sissy van Marxveldt’. Die laatste naam is waarschijnlijk geïnspireerd door het feit dat haar geboorteplaats Oranjewoud politiek gezien een ‘rode’ gemeente was, maar zeker is dat niet. Ze besloot onder pseudoniemen te publiceren omdat veel verhalen afgeleid waren van echte gebeurtenissen en omdat haar eigen naam niet goed genoeg zou zijn. In 1916 trouwden Setske de Haan en Leon Beek met elkaar. Ze verhuisden naar Hilversum, omdat Beek in Laren (NH) was gelegerd. Eind 1916 werd hun zoon Ynze Jacob Beek geboren. Na zijn diensttijd ging Beek als bedrijfsleider in een warenhuis werken. Daarna kregen ze nog een zoon, Leo. In 1917 kwam haar droom uit: haar eerste boek Game and set! verscheen, een jaar later gevolgd door Het hoogfatsoen van Herr Feuer, over haar Amsterdamse tijd op kantoor met haar Duitse baas. De boeken werden onder de naam ‘Betty Bierema’ uitgebracht. Hoewel de boeken flopten, benaderde een nieuw tijdschrift voor jongeren haar om een feuilleton te schrijven. Dit deed ze onder de naam ‘Cissy van Marxveldt’. Ze schreef de verhalen in de vorm van brieven van een HBS-meisje aan haar vriendin: Joop ter Heul was geboren. Het tijdschrift ging al snel op de fles, maar ze ging door met Joop ter Heul: een HBS-meisje zonder zorgen, uit een chic milieu. Haar uitgever had echter geen interesse. Valkhoff & Co uit Amersfoort wilde het wel uitbrengen. In 1919 verscheen ‘De HBS-tijd van Joop ter Heul’. Het was meteen een succes. De ‘jolige’ schrijfstijl, een milieu waarin iedereen wel wilde leven en veel humor, allemaal handelsmerken van haar, bleken de ingrediënten voor het succes te zijn. Al gauw verschenen nog drie delen, waarin de hoofdpersoon zich verloofde met Leo van Dil, door hem getemd werd van vrolijke bakvis tot gehoorzame nette vrouw en echtgenote, en een kind kreeg.
Hoewel het gedrag van Joop voor de jaren twintig relatief modern was, werden de boeken door deze uiteindelijke onderwerping van Joop veroordeeld. Het boek bleef echter populair, zelfs bij de klein- en achterkleindochters van de eerste lezeressen. Joop ter Heul was niet helemaal een autobiografie, maar wel voor een deel. De HBS-tijd is gebaseerd op Cissy van Marxveldts eigen HBS-jaren, maar Van Marxveldt bekende dat ze zelf ook trekjes had van Joops nuffige zus Julie. Echtgenoot Leo van Dil is duidelijk geïnspireerd door haar eigen man, net als de beschrijving van de geboorte van Joops zoontje Hans is geïnspireerd door de geboorte van haar eigen zoon. Net als in de boeken die ze schreef, hield ze zelf ook van veel personeel om zich heen omdat ze het huishouden haatte en liever schreef. Inmiddels verdiende ze zo veel geld met haar boeken, dat ze zich dit ook kon veroorloven. Vanwege het geld dat de boeken opleverden hadden Joop en haar echtgenoot meerdere huizen tegelijk en ze verhuisden regelmatig; dit tot ergernis van haar man, die ooit op een dag na zijn werk te horen kreeg ze een nieuw huis hadden. Zo woonden ze in Bloemendaal, Wijk aan Zee, het Gooi of Amsterdam. In 1944 verhuisden ze voor het laatst, naar Bussum.
Cissy van Marxveldt kreeg op haar 37ste een beroerte, waardoor ze rechtzijdig verlamd raakte. Ze weigerde haar handicap te accepteren. Nadien schreef ze met haar linkerhand en probeerde ze haar verlamde rechterhand te verbergen. Later bleek de beroerte door een hersentumor te zijn veroorzaakt. Hieraan werd ze niet geopereerd. In 1927 schreef ze een andere kaskraker: Een Zomerzotheid, helemaal in de stijl van de "Roaring Twenties". Toen de economische crisis van de jaren dertig begon, werd de toon van haar werk wat serieuzer (‘Marijke’, ‘Puck van Holten’). Die boeken werden ook populair, maar niet in dezelfde mate als haar eerdere werk. Dankzij de herdrukken van haar eerdere boeken en diverse toneelbewerkingen ervan kon ze tijdens de crisisjaren toch jaarlijks zo'n 50.000 gulden per jaar ontvangen.
De oorlog werd de zwartste tijd van haar leven. Haar echtgenoot werkte in het verzet en werd in 1944 opgepakt en in de duinen van Overveen geëxecuteerd. Van Marxveldt was gebroken. Ze was haar inspiratie kwijt, al schreef ze in 1946 Ook zij maakte het mee, een ingetogen verhaal over een meisje in het verzet. Kort daarna bracht ze De dochter van Joop ter Heul uit, maar dit boek viel niet te vergelijken met de sprankelende vroegere delen over Joop ter Heul en miste de ‘spirit’ van na de E erste Wereldoorlog. Hoewel het in de jaren zeventig herdrukt werd, is het toch een vergeten werk geworden, zodat veel bronnen ten onrechte vermelden dat ze na de oorlog alleen het boek over het verzet had uitgegeven. Ondanks haar verdriet en slechter wordende gezondheid probeerde ze toch vrolijk te blijven voor de buitenwereld. Cissy van Marxveldt stierf op 58-jarige leeftijd en ligt begraven op de Amsterdamse begraafplaats Zorgvlied.
Haar boeken bleven ook lang na haar dood populair, al waren er soms mindere tijden, vooral tijdens de feministische golf van de jaren zeventig van de 20e eeuw. Maar ook in de 21e eeuw zijn er nog steeds meisjes die genieten van de boeken. Op 24 november 2007 werd de planetoïde (10667) Van Marxveldt naar haar vernoemd. In de verhalen van Sjors en Sjimmie introduceerden de schrijvers Wilbert Plijnaar, Jan van Die en Robert van der Kroft (de Wiroja's) het ‘Cissy van Marxveldt-college’, een middelbare school die vaak als rivaal voor de school van Sjors en Sjimmie fungeerde. Het Cissy van Marxveldt-college is in deze verhalen een meisjesschool. Anne Frank was een bewonderaarster van Cissy van Marxveldt. ‘Ik zal haar boeken beslist ook aan mijn kinderen laten lezen’ (16 oktober 1942). En als ze de naam kiest voor haar dagboekvriendin, Kitty, lijkt ze geïnspireerd te zijn geweest door het vlotste meisje van de vriendinnenclub van Joop ter Heul. In de oorspronkelijke versie van het dagboek richt Anne zich meerdere malen ook tot de andere leden van de Jopopinoloukicoclub: Lieve Pop, Lieve Pien, zo ook aan Loutje en aan Connie (alleen aan Noortje schrijft ze niet want dat vond ze kennelijk een te vervelende meid).
In een ander oorlogsdagboek, Etty: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943, memoreert Etty op 8 aug. 1943 vanuit een barak in Westerbork: ‘Wij hebben 3 boeken in ons huisje: 'Kwikzilver' van Cissy v. Marxveldt, […]. Om Cissy v. Marxveldt wordt bijna gevochten’. Prinses/Koningin Juliana (1909-2004) was in haar jonge jaren ook een groot liefhebster van de boeken over Joop ter Heul.’
Ik haast het mij te zeggen want het vuistdikke boek doet er in deze fase van de tijd er echt toe. Ik heb momenteel op mijn leestafel een lijvig werk over een politiek figuur die zo te zien goed in zijn vel zit en ondanks zijn leeftijd – hij is van 1946 – er echt voor gaat. Het gaat om de 496 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde paperback Trump van de onderzoeksjournalisten van ‘The Washington Post’ Michael Kranish en Marc Fisher en van uitgeverij Karakter met de ondertitels ‘De waarheid achter zijn ambitie, geld en macht’ en ‘De definitieve biografie’.Donald Trump, die op voorbije 6 januari als president door het Amerikaans Congres bevestigd werd en twee weken later als zodanig beëdigd werd,, is niet uit de media weg te denken. De man heeft een imago gecreëerd van een politicus die niet alleen gefortuneerd, geslepen, brutaal, ongrijpbaar, ongebonden, zelfverzekerd, recht voor z’n raap en gepassioneerd is maar allereerst eerlijk is en zich aan verkiezingsbeloftes houdt. Hij is een ‘lone wolf’ die beroemd om zijn daden wil zijn en het ziet er naar uit dat hem dat gaat lukken. Want van meet af aan neemt hij besluiten. Om de komende vier jaar over Trump beslagen op het ijs te komen is daar nu het boek dat door 25 Amerikaanse journalisten in drie maanden tijd na honderden gesprekken is samengesteld. Het fenomeen Trump is ook voor ons van zoveel gewicht dat ik u voorstel de komende weken in de biografie ‘Trump’ te gaan investeren. Om u het nodige handgeld mee te geven reik ik u de tekst van de omslag aan en de eerste drie bladzijden van de proloog die de titel van ‘Presidentieel’ draagt. Een volgende keer struin ik met u door het toegankelijke en tintelende Trump. U weet nu dat het boek bestaat!
De uitgever: ‘Gezaghebbend, actueel en provocerend: deze door een team van bijna dertig journalisten samengestelde biografie van Donald Trump schetst een complex beeld van een man die - tegen alle verwachtingen in - de 45e president van de Verenigde Staten werd. Wie is Donald J. Trump? Ondanks decennia van nauwkeurig onderzoek zijn vele aspecten van zijn leven nauwelijks bekend. Om Trump volledig te doorgronden, verzamelde The Washington Post een team van journalisten en onderzoekers wier research tot het winnen van meerdere Pulitzers hebben geleid. Zij onderzochten alle aspecten van Trumps onwaarschijnlijke levensverhaal: van zijn bevoorrechte jeugd in Queens tot het winnen van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.
De auteurs kregen voor dit boek ongekende toegang tot Trump en hebben hem meer dan 20 uur kunnen interviewen. Zij stelden kritische vragen over zijn alliantie met power broker Roy Cohn, zijn vermeende banden met de georganiseerde misdaad en zijn controversiële deals in New York, Atlantic City, Florida, Schotland en Azerbeidzjan. Ze onderzoeken zijn enorme rijkdom, de evolutie van zijn politieke denkbeelden. zijn bijzondere identiteit als miljardair, celebrity, wereldmerk, televisiester en president van de Verenigde Staten. Hoe heeft zijn leven zijn denkbeelden over economie, immigratie, wereldhandel, terrorisme en vrouwen gevormd? Dit is een essentieel boek voor iedereen die deze veelzijdige man wil kunnen begrijpen.’
De proloog: ‘Hij had de voorverkiezingen gewonnen en in de rol die nu volgde zou hij zich presidentieel gedragen. Zijn zoon en dochter en zijn vrouw hadden gezegd dat het moest, dat hij zijn meer nadenkende, kalmere kant moest laten zien. Hij had tegen hen gezegd: ‘Ik kan me heel presidentieel gedragen.’ Hij had gelachen en gezegd: ‘Ik kan me veel presidentiëler gedragen dan alle presidenten bij elkaar, op Abraham Lincoln na, want… niemand is beter dan Abraham Lincoln.’ En daar stond hij dan, in de hoofdstad van het land, in het hol van de leeuw, en hij zou ze allemaal laten zien dat hij het kon. In een van de beste advocatenkantoren van Washington zou hij een senator ontmoeten, een senator die hém steunde, het joch uit Queens, de bad boy van de New Yorkse vastgoedmarkt. Hij zou over buitenlandse politiek praten met een zaal vol hoofdstedelijke dossiervreters. Hij zou een toespraak houden en daarbij een teleprompter gebruiken, het hulpmiddel dat hij zo vaak belachelijk had gemaakt als een ding voor politieke losers. Hij zou een paar namen noemen van mensen die hem in het Witte Huis zouden gaan adviseren, hoewel hij uiteraard zelf zijn belangrijkste adviseur zou zijn, want hij wist er meer van dan wie dan ook. Op een prachtige heldere voorjaarsdag in 2016 zou de leider in de race om de Republikeinse nominatie voor het presidentschap van de Verenigde Staten alle scherpe vragen pareren die de redactieraad van de Washington Post op hem af zou vuren. Hij zou een toespraak houden voor aipac, het American Israel Public Affairs Committee, die lastige club met een van de meest invloedrijke lobby’s in de belangrijkste stad van de wereld. De leden van die groep noemden zijn campagne steeds vaker angstaanjagend, zelfs demagogisch. En alleen omdat hij toevallig in Washington was, waar hij trouwens een van die karakteristieke hotels van zijn onderneming liet bouwen, zou hij de jakhalzen van de media een rondleiding over de bouwplaats geven en indruk proberen te maken met het dikke graniet en het allerbeste marmer.
Hij zou stralend en met vooruitgestoken kaak aankondigen: het hotel zal ver voor de opleveringsdatum en goedkoper dan begroot gereed zijn, ‘en we hebben bijna driehonderd super-de-luxe kamers’, en ‘we nemen meer dan vijfhonderd mensen in dienst, op z’n minst vijfhonderd mensen’. Het zou een belangrijke dag worden in zijn grootse Make America Great Again-campagne. Hij zou laten zien hoe veelzijdig hij was, deze populistische man die nu helemaal hot was, die steeds grotere mensenmassa’s ophitste in steeds grotere stadions en hun complimenten gaf omdat ze niet langer de status van stille meerderheid wilden hebben en wilden veranderen in ‘een zeer, zeer strijdlustige, zeer, zeer luidruchtige, schreeuwende meerderheid’. En een dag later zou hij de keurige, serieuze, principiële – en, jazeker, presidentiële – koploper zijn. Hier gaat het allemaal om, zei hij, de wil van het volk zou niet meer genegeerd worden. Donald Trump – afstammeling van een selfmade man die bescheiden huizen voor de middenklasse had gebouwd, een vrijpostig joch dat de brug was overgestoken en Manhattan had ingepakt, een snoevende projectontwikkelaar die alles met een laag goud bedekte, de man die Atlantic City weer groot had gemaakt (totdat de stad weer instortte), de entertainer die zichzelf omschreef als een ‘kijkcijferkanon’ – stond nu in de grootste zaal van ’s lands hoofdstad een toespraak te houden waarvan elk woord nauwkeurig gewogen werd, alsof hij al de president was.
Trump – het buitenbeentje onder de kandidaten die de Republikeinse Partij volledig op z’n kop had gezet, de miljardair die erin geslaagd was miljoenen Amerikanen ervan te overtuigen dat hij hun frustraties en ambities het beste begreep – deze politieke novice, deze trotse outsider was slimmer geweest dan de experts, de consultants en de insiders, dan de hele machtige en zelfvoldane intrigantenkliek die deze stad op een gênante wijze had verlamd. Binnen een paar weken was het voorprogramma het hoofdprogramma geworden. Nu was hij de ster van deze ene dag waarvan er honderden zouden volgen als hij eenmaal presidént Trump was. Dagen die gewijd waren aan ‘making this country great again’, het land terugpakken, weer groot maken, aan banen terughalen, de Mexicanen en de moslims buiten de deur houden, aan ‘winnen, winnen, winnen’. ‘Bam!’ riep hij op zijn lawaaiige bijeenkomsten. Bam! en de kwaadaardige terroristen van IS zouden zijn weggevaagd. Bam! en dezelfde bedrijven die Amerikaanse banen naar het buitenland hadden gebracht zouden die ook weer terughalen. Bam! en Mexico zou de muur betalen die moest voorkomen dat illegale migranten de grens met de Verenigde Staten zouden oversteken. Bam! en Amerika zou weer een geweldig land zijn. Hij had bijna zijn hele volwassen leven in de schijnwerpers gestaan. Hij was nog geen veertig toen hij al een beroemdheid met één naam was, zoals Madonna en Beyoncé, zoals rocksterren en presidenten. Zijn naam in hoofdletters, verguld, op gebouwen, vliegtuigen, shirts en wijnflessen (hoewel hij zegt dat hij nog nooit een druppel heeft gedronken). Het kwam maar zelden voor, maar hij was een miljardair die privacy niet nodig vond en fotografen uitnodigde om de ego-wand in zijn kantoor te fotograferen. Hij pronkte met zijn rijkdom, gaf opzichtig veel geld uit en bewerkte de media om maar op de roddelpagina, de zakenpagina, de sportpagina of de voorpagina te kunnen blijven staan. Hij zou, zo beweerden lasteraars, als het moest nog bij de opening van een envelop verschijnen.
Hij was bijna vanaf het begin zijn eigen merk geweest. Dat had hij bereikt door alles wat erover hem werd gezegd nauwkeurig te bestuderen. Hij begon zijn dag met het doornemen van een stapel persberichten waarin hij werd genoemd. Zelfs nu, strijdend om de machtigste positie op deze planeet, een baan die vrijwel volledig afhankelijk is van de kracht om mensen te overtuigen, een baan waarin de nadruk ligt op het managen van een team en het winnen van loyaliteit, zelfs nu zei Donald J. Trump dat hij de meeste beslissingen zelf nam en daarbij niemand om advies vroeg. ‘Ik snap het leven,’ zei hij. ‘En ik snap hoe het leven in elkaar zit. Ik ben de Lone Ranger.’ Hij wist hoe hij beroemd moest zijn, hoe hij grote aantallen aan zich kon binden, hoge kijkcijfers kon halen, kon opvallen. Ruim dertig jaar voordat hij besloot dat hij president wilde worden, verscheen hij op de lijst van Gallup met tien mannen die de Amerikanen het meest bewonderden, en moest hij alleen de paus en een paar presidenten voor zich dulden. Hij had er zijn levenswerk van gemaakt zo veel mogelijk rumoer te veroorzaken. In zijn hoofd zat een prioriteitenlijstje met wie of wat de meeste aandacht verdiende. Glitter en glamour was net iets beter dan blingbling. Goede pr was beter dan slechte pr, maar beide waren goed. Hij was een bijzondere, misschien wel unieke, combinatie van een gewiekste showman en een nukkige, lichtgeraakte straatvechter. Hij promootte zichzelf vol overgave, wat hem zowel respect als hoon opleverde. Hij vervolgde zijn critici net zo gemakkelijk als hij zijn verrichtingen bewierookte. Hij was een trotse, opschepperige winnaar die tevens meer bedrijven failliet liet gaan dan de meeste magnaten ooit in hun leven waren begonnen. Hij eiste respect en was daar trots op. Hij verscheen maar zelden zonder colbert en stropdas, en mensen met wie hij tientallen jaren nauw had samengewerkt noemden hem nog steeds.’