27-11-2018

DE TWEELING - ACHTER DE SCHERMEN

Voorbije weekeinde las ik aan een ruk door het boek dat een van mijn lievelingswerken in het volle daglicht zet. Het ging om het verslag van de ontstaansgeschiedenis en van de latere ontvangst van een bestseller van een kwart eeuw terug. Het is het relaas van een roman die zijn roots heeft in de non-fictie. Het boek onderschrijft mijn gedachte dat de reinste fantasie niet kan leiden tot ware literatuur. De auteur ervan moet zich laten leiden door de werkelijkheid die hij op eigen wijze interrumpeert. Ik leg voor u neer de 222 bladzijden tellende paperback De tweeling – achter de schermen van Tessa de Loo en De Arbeiderspers met de ondertitel ‘Het verhaal van een wereldwijde bestseller’. In mijn bestaan als neerlandicus las ik met de leerlingen havo/atheneum sinds 1983 steevast de verhalenbundel De meisjes van de suikerwerkfabriek, waarmee Tessa de Loo (1946) haar opwachting maakte in onze literatuur en daarin verder tot op de dag van vandaag van zich liet horen. Om vier van haar werken te noemen die ik bij u mocht introduceren: MeanderEen bed in de hemelDe tweeling en Kenau deden u en mij goed. En nu is daar De tweeling – achter de schermen, dat vertelt hoe Tessa de Loo tot haar story gekomen is en wat na publicatie de ontvangst bij pers en publiek was. Centraal daarbij staan haar ontmoetingen met Maria Hesse die model stond voor Anna en haar herinneringen aan haar moeder die min of meer terug te vinden is in Lotte. Ik stel voor dat ik nu aan u doorgeef de samenvatting volgens Wikipedia en dat wij de volgende keer met ons boek in de handen gaan traceren hoe Maria en Tessa’s moeder erin verwerkt zijn. Fictie op basis van non-fictie.

Samenvatting: ‘In de herfst van 1990 verblijft de 74-jarige Lotte Goudriaan enige weken in het kuuroord Spa in de Belgische Ardennen. Zij lijdt aan artrose en de kuur die zij volgt, is bedoeld om haar pijn te verlichten. Op de derde dag ontmoet zij in de rustzaal van het Thermaal Instituut een Duitse vrouw van haar leeftijd. Zij is ook wegens versleten gewrichten bezig aan een kuur. De vrouw blijkt afkomstig te zijn uit Keulen en dat is ook de stad waar Lotte geboren is. Snel wordt duidelijk dat de Duitse, Anna Grosalie genaamd, de tweelingzus van Lotte is. Toen zij zes jaar oud waren, overleden hun ouders kort na elkaar. De familie besloot daarop dat Anna bij een oom en een tante op het Duitse platteland zou worden opgevoed, terwijl Lotte werd ondergebracht bij het gezin van een neef van de vader in Nederland. Door slechte verhoudingen binnen de familie, maar vooral door de oorlog zijn de twee zussen elkaar uit het oog verloren. Na hun gedwongen scheiding hebben ze elkaar slechts twee keer ontmoet, de laatste keer vlak na de oorlog. Hun toevallige weerzien na al die tijd is vanzelfsprekend een emotionele aangelegenheid.
Tijdens wandelingen in de bosrijke omgeving van Spa, in de conversatiezaal van het Thermaal Instituut, in een restaurant of in een van de lokale patisserieën vertellen zij elkaar wat ze hebben meegemaakt, sinds ze als jonge kinderen gescheiden werden. Daarbij passeert vooral de eerste dertig jaar de revue.

Lotte neemt vanaf het begin een koele en gereserveerde houding aan; soms wekt ze zelfs de indruk na al die jaren niets met haar Duitse tweelingzus (en dus haar eigen Duitse verleden) te maken te willen hebben. Anna is daarentegen verrukt over het weerzien en ze is blij dat zij eindelijk haar verhaal kan delen met degene bij wie ze zich vanaf de geboorte het meest geborgen heeft geweten. Anna komt na de dood van haar ouders terecht in een arm katholiek dorpsmilieu aan de rand van het Teutoburgerwoud. Haar grootvaders boerderij wordt geleid door haar oom Heinrich, een vertwijfelde man die eigenlijk helemaal geen boer wil zijn. Zijn luie, geniepige vrouw Martha maakt het leven voor Anna bijna ondraaglijk. Hoewel Anna goed kan leren, mag ze niet naar het gymnasium en wordt ze gedwongen om op de boerderij mee te helpen. Wanneer ze in de puberteit belangstelling voor een jongen toont met veel sympathie voor het opkomende nationaalsocialisme (waar haar oom van gruwt), straft haar oom dat af met fysieke mishandeling. Ze wordt dan enige tijd uit huis genomen om in een klooster op krachten te komen, waarna ze weer teruggaat naar de boerderij onder het toeziend oog van de kinderbescherming. Inmiddels is Hitler sinds 1933 aan de macht en in de daaropvolgende jaren komt ook het dorp steeds meer in de greep van het nazisme. Rond haar twintigste ontvlucht Anna de boerderij van haar oom en keert zij in haar eentje terug naar Keulen, waar ze een baan vindt als dienstmeisje.
In vergelijking met de jeugd van Anna is die van Lotte vrijwel zorgeloos verlopen. Zij groeit op in de mooie, bosrijke omgeving van het Gooi in een progressief socialistisch, niet-godsdienstig milieu. Haar pleegvader houdt zich vooral bezig met het lezen van Marx en de ontwikkeling van geluidstechniek. Lottes jeugd staat in het teken van de muziek en ze krijgt alle gelegenheid om haar zangtalent te ontplooien. Het huwelijk van haar nieuwe ouders is echter niet optimaal; de escapades van haar humeurige, egocentrische vader maken haar moeder depressief en later balanceert hij als gevolg van een ongeluk maanden op het randje van de dood. Naarmate de jaren dertig verstrijken neemt in Lottes omgeving de bezorgdheid toe over de politieke en maatschappelijke veranderingen in het naburige Duitsland.

Wanneer het Duitse leger in september 1939 Polen binnenvalt en de Tweede Wereldoorlog feitelijk begint, heeft Anna een betrekking als kamermeisje bij een adellijke familie op een landgoed aan de rand van Keulen. Lotte achterhaalt haar adres en nieuwsgierig geworden naar haar eigen wortels, besluit ze haar tweelingzus te gaan opzoeken. Hun ontmoeting tijdens oudjaar is echter een tegenvallende gebeurtenis voor Lotte. Zij kan het weerzien met Anna en haar eigen geboorteland niet los zien van haar kennismaking met het nazisme, dat zich overal zichtbaar in het Duitse dagelijkse leven heeft genesteld. Hoewel de Duitse inval in Nederland nog vijf maanden op zich zou laten wachten, krijgt voor Lotte het begrip ‘vijand’ voor het eerst van haar leven een concrete betekenis. De oorlog grijpt om zich heen. Na een ontmoeting met de Oostenrijkse soldaat Martin Grosalie ontwikkelt Anna een verhouding met hem. Hun relatie zal echter vooral uit een briefwisseling bestaan omdat hij meestal ergens in Europa aan het front ligt. Ook nadat ze midden in de oorlog in Wenen zijn getrouwd, leven ze goeddeels van elkaar gescheiden. Anna verhuist met de adellijke familie naar een slot in het oosten van Duitsland, omdat het in Keulen te gevaarlijk is geworden wegens de Engelse bombardementen.

Lotte ervaart de oorlog voor het eerst aan den lijve wanneer in de beginjaren van de bezetting een joodse vriend van haar wordt opgepakt en naar Duitsland wordt gestuurd. Zij is lid van het omroepkoor, maar ze verliest haar baan nadat ze weigert zich bij de Kultuurkamerte laten registreren. Vooral na de ernstige ziekte van haar pleegmoeder, gaat vervolgens al haar aandacht uit naar de verzorging van het gezin en de vele onderduikers die inmiddels bij de familie inwonen. Maar ook in Duitsland worden vanaf 1942 de leefomstandigheden steeds slechter en groeit de anarchie. Door de Russische dreiging aan het oostfront zegt Anna op aandrang van haar echtgenoot haar baan op en verhuist ze naar Wenen in afwachting van zijn terugkeer. Vlak na haar aankomst krijgt ze het bericht van zijn dood op het slagveld.
In de slotfase van de oorlog werkt Anna als Rode Kruiszuster in de veldhospitalen van het Duitse leger in Oostenrijk en de Beierse Alpen en ervaart ze zo het oorlogsleed van dichtbij. Op haar beurt leert Lotte tijdens de hongerwinter in Nederland wat schaarste betekent; voor haar en haar familie is leven nog slechts proberen te overleven. Uit angst voor een lege toekomst en omdat ze ook niet langer thuis wil blijven wonen, trouwt Lotte in het zicht van de bevrijding in alle stilte met een van de onderduikers, de violenmaker Ernst Goudriaan. De komst van de Amerikaanse bevrijders maakt een einde aan Anna’s werkzaamheden als verpleegster. De veldhospitalen gaan een voor een dicht en na een korte gevangenschap wordt zij maandenlang meegesleurd in de algehele ontreddering waarin het land verkeert. Op haar eenzame zwerftocht door het westen van Duitsland ontmoet ze uiteindelijk een vrouw die haar in contact brengt met de directrice van een opleidingsinstituut voor sociaal werksters. Zij wordt toegelaten tot de opleiding en kan vervolgens haar nieuwe leven gaan opbouwen. Na de bevrijding van Nederland gaat Lotte met haar man in Den Haag wonen. Enige tijd na de oorlog weet Anna haar adres te achterhalen. Bij haar bezoek in Den Haag wil Lotte echter niets van Anna weten; ze weigert zelfs Duits met haar te spreken en voor zover er sprake is van een dialoog fungeert de echtgenoot van Lotte als tussenpersoon. Lotte en haar man (die tien jaar voor het weerzien in Spa is overleden) zullen vijf kinderen krijgen. Anna hertrouwt niet en zal jarenlang bij de kinderbescherming werkzaam zijn. Aan het begin van de derde week in Spa, op de ochtend na het laatste gesprek tussen de twee zussen, sterft Anna in een veenturfbad aan een hartaanval. Wanneer een medewerker van het Thermaal Instituut aan Lotte vraagt naar haar band met de vrouw, antwoordt zij aarzelend, maar toch geëmotioneerd dat Anna haar zuster is. Vol wroeging beseft Lotte op dat moment dat haar erkenning van de familieband met haar Duitse wederhelft te laat is gekomen.
 

DE TWEELING - ACHTER DE SCHERMEN

PESSIMISME KUN JE LEREN!

Een weemoedige, melancholische, geestrijke, humoristische, taalvondstrijke, tintelende, toegankelijke bundel boordevol zuivere poëzie leg ik voor u in het uitstalraam. Het gaat om een bloemlezing van de lievelingsgedichten van een BN’er die over een paar dagen zijn opwachting in onze regio maakt. Ik vraag uw aandacht voor de 86 bladzijden tellende hardcover Pessimisme kun je leren! van Levi Weemoedt en Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘De mooiste versjes uitgekozen door Özcan Akyol’. Ik zeg het duidelijker: op uitnodiging van de CRP staat Özcan Akyol aan de meet van PUP.

Ik geef integraal het persbericht, dat ik op verzoek schreef:
‘Zondag 25 november geeft de alom bekende schrijver, columnist en opiniemaker Özcan Akyol het startschot voor de culturele manifestatie Pop Up Papendrecht (PUP). Op uitnodiging van de Culturele Raad Papendrecht (CRP) zal de man uit 1984 en van Turkse origine van 14.00 uur tot 16.00 uur een bij voorbaat sprankelende en enerverende causerie houden. Akyol gaat het woord voeren in de tent van de ijsbaan op De Markt, die twee weken lang een oord van cultuur zal zijn. Als schrijver maakte Özcan naam en faam met zijn romans Eus(2012) en Turis (2016), waarin een van de thema’s  het ontworstelen aan de eigen roots is. Özcan is een vaste columnist bij o.a. ‘Algemeen Dagblad’ en ‘Nieuwe Revu’. Hij schuift als opiniemaker vaak aan de tafel bij ‘DWDD’ en ‘Pauw’.
In 2017 maakte Akyol de televisiedocumentaire serie ‘De neven van Eus’, waarin hij Turkije bezoekt met daar wonende familieleden als belangrijkste gidsen. Een paar weken terug vertelde hij aan Matthijs van Nieuwkerk over zijn literaire held Levi Weemoedt, voor wiens zeventigste jaardag hij de verzenbundel Pessimisme kun je leren met de ondertitel ‘De mooiste gedichten uitgekozen door Özcan Akyol’ samenstelde. De selectie werd meteen een bestseller. Alle ingrediënten worden op de middag van 25 november uit de kast gehaald om de bezoekers een warme bijeenkomst te garanderen. En… de toegang is gratis, want wordt u aangeboden door de CRP.’
Van een bevriende boekhandelaar vernam ik dat voor de literaire sessie van zondagmiddag zo’n zestig exemplaren van Pessimisme kun je leren! in de tent te koop zijn. Niet zo gek, daar in het colofon van mijn boek staat dat in de maand november al zeven drukken gewenst waren. Genoeg over Özcan Akyol. Nu over dichter Levi Weemoedt (met geboortejaar 1948) zelf. In het voorwoord en op de omslag zegt Akyol hoe hij op de man gekomen is, die een van zijn lievelingsdichters werd.

Ik citeer de omslag: ‘Aan het begin van deze eeuw, toen ik nog een puisterige puber was, voelde ik een grote behoefte om in de literatuur de antwoorden op mijn levensvragen te vinden. Dat lukte niet. Hoewel ik het kunstenaarsleven leidde, inclusief een getormenteerde ziel en een geveinsde zucht naar drank, net als mijn literaire helden, duwden de meeste boeken me verder in de put. Tot ik het werk van Levi Weemoedt ontdekte. De persoonlijke ellende spat van zijn poëzie, maar hij verpakt het in de liefde voor taal en ongebreidelde zelfspot, een combinatie die ik niet voor mogelijk hield. Als hij een mislukking beschreef, bood me dat troost, en moest ik ongemakkelijk lachen om mijn eigen pathetische overdrijvingen. Nog vaker deed hij me huiveren om zijn tekstuele spitsvondigheid en het superieure spel met woorden dat hij telkens speelt. De gedichten kwamen soms wat kort en eenvoudig op me over, maar er zijn maar weinig dichters die het autonoom na kunnen doen.

Het gedicht ‘Don Juan Lul’ tors ik al ruim een decennium ingelijst met me mee naar de verschillende huizen die ik heb bewoond. Nu hangt het pontificaal in onze woonkamer. In al zijn eenvoud schetst het een beeld van iemand die ogenschijnlijk alles al heeft opgegeven. In werkelijkheid houdt de taal hem overeind. Iedereen moet Weemoedt lezen! Vandaar deze bloemlezing, die ik met veel plezier heb samengesteld.' Om u de bundel, die bij de zeventigste jaardag van Weemoedt het licht zag, in te loodsen geef ik u vier verzen van de zeventig verzen.  Eerst het vers van de omslag, daarna twee over Drenthe, waar wij als gezin vaak verbleven op de vakantieboerderij van de familie Tip in Veenoord. Het laatste past wel in onze rubriek. Tot slot een tip: Pessimisme kun je leren! een grandioos geschenk in de cadeaudagen van december!

Don Juan Lul
'k Kan niet lezen en niet schrijven.
'k Ben de langzaamste in vlijt.
Maar het allerdroevigst ben ik
in sociale vaardigheid.

Nooit kan ik iets leuks verzinnen!
Sta ik voor een mooie meid,
ach, dan schiet mij slechts te binnen
dat ik dood wil. Heel de tijd.

Aan de reiziger
Het streekvervoer in Drenthe
is kortgezegd aldus:
indien er al 
iets langskomt
is het een collectebus

De Drenten
O, het zal hun een zorg zijn
of de wereld vergaat
als om zes uur het eten
maar op tafel staat.

Boekenweek
Hedenmiddag                                                                                                                                                 
signeert 
Jaap Kramer!
Ongesigneerd
zijn ze
zeldzamer.

PESSIMISME KUN JE LEREN!

EEN NAOORLOGSE ACHTBAAN

Een vuistdikke pil leg ik voor u op tafel die alle ingrediënten bevat van een informatief, doordacht, veelomvattend en toegankelijk werk. Het gaat om een werk van een bekende Britse historicus die zijn eigen tijd onder een vergrootglas legt, die een wijds panorama aanreikt van het recente verleden van dit continent, Ik heb het over de 702 bladzijden tellende, van twee fotokaternen voorziene paperback Een naoorlogse achtbaan van Ian Kershaw en Unieboek Het Spectrum met de ondertitel ‘Europa 1950-2017’. Eigenlijk behoeft dit bij voorbaat fascinerende boek geen aanbeveling, want hoe vol lof waren u en ik niet over het eerste deel van de tweeluik De afdaling in de hel, Europa 1914-1949. Met een knipoog naar de komende geschenkdagen, de lange winteravonden en de decemberfeestdagen, geef ik u nu integraal het ‘Woord vooraf’. De volgende keer reik ik de tekst van de omslag aan en neem ik met u de titels van de twaalf hoofdstukken door. Ik weet zeker dat u met Een naoorlogse achtbaan het eind van dit jaar en het begin van volgend jaar goed doorkomt.

Ian Kershaw: ‘In het voorwoord van De afdaling in de hel schreef ik dat dit het boek was dat me de meeste moeite had gekost om te schrijven. Dat gold tot aan dít boek. Het tweede deel over de geschiedenis van Europa vanaf 1914 tot onze eigen tijd stelde me voor nog veel grotere problemen, zowel qua interpretatie als qua compositie. Dat komt vooral omdat de Europese geschiedenis tussen 1950 en het heden geen overheersend thema kent dat vergelijkbaar is met de centrale plaats die oorlog vanzelfsprekend in het vorige deel, over de periode 1914 tot 1950, inneemt. Dit boek is eerder een verhaal over draaien en wendingen, hoogte- en dieptepunten, voorbijgaande veranderingen en grote, steeds snellere transformatie. Het verhaal over Europa sinds 1950 was als een rit in een achtbaan, inclusief spanning en angst. Ik wil laten zien hoe en waarom Europa in deze decennia van de ene tijd van grote onveiligheid in de andere terechtkwam. De beeldspraak van de achtbaan gaat enigszins mank. Tenslotte loopt een achtbaan, hoe bloedstollend spannend ook, over een vaste baan in een circuit en eindigt hij op een bekend punt. En misschien is het beeld van een pretparkattractie ook wel te triviaal en zorgeloos voor de ernst, zwaarte en vaak ook de tragiek van de naoorlogse Europese geschiedenis. Wel geeft het goed het schoksgewijze weer, de adembenemende momenten en de ervaring te worden meegevoerd door onbeheersbare krachten die – zij het op uiteenlopende wijze – vrijwel alle Europeanen aangingen.

De complexiteit van de Europese geschiedenis in deze periode levert grote problemen op voor de ‘opbouw’ van dit boek. Die worden nog versterkt doordat het continent veertig jaar lang was gedeeld door het IJzeren Gordijn. Behalve als een ‘idee’ van een gemeenschappelijke culturele identiteit (hoe versplinterd ook door religieuze, nationale, etnische en klassenverschillen) bestond Europa in deze decennia niet. De twee helften – West- en Oost-Europa – waren zelf zuiver politieke constructies. De interne ontwikkeling van elke helft van het continent in die periode is zo anders dat het tot de val van het communisme tussen 1989 en 1991 onmogelijk is deze op een coherente manier te integreren. Ofschoon Oost- en West-Europa ook dan heel verschillend blijven, maakt de invloed van de snel toenemende globalisering – een belangrijk thema in dit deel – het mogelijk ze daarna samen te behandelen, in plaats van afzonderlijk.

Net als in De afdaling in de hel betekent de brede opzet van dit boek dat ik zwaar moet leunen op het onderzoek en de publicaties van anderen – sterker nog zelfs, omdat ik nooit gespecialiseerd onderzoek heb gedaan naar enig aspect uit deze periode. Dat ik deze tijd zelf heb meegemaakt is geen vervanging. Toen ik aan dit boek begon suggereerde iemand dat het wel makkelijk te schrijven moest zijn, aangezien de periode samenviel met een groot deel van mijn leven. Maar geschiedenis meemaken levert herinneringen op die evenzeer vertekend of onjuist kunnen zijn als potentieel nuttig. Op een enkele plek heb ik in een voetnoot een persoonlijke herinnering toegevoegd. Die heb ik echter uit de hoofdtekst gehouden. Persoonlijke anekdotes en historische beoordeling kunnen naar mijn mening het best gescheiden blijven. Afgezien van de feilbaarheid van het geheugen is het effect van het meeste van wat zich dagelijks voordoet vluchtig. Om de betekenis van belangrijke gebeurtenissen te kunnen beoordelen is niet alleen gedetailleerde kennis noodzakelijk maar ook voldoende tijd voor verwerking. Daarom is het wetenschappelijk werk van anderen onmisbaar. Veel publicaties betreffen specialistische monografieën of artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften.

In het voorwoord van De afdaling in de hel heb ik al een aantal uitstekende algemene werken over de geschiedenis van Europa in de twintigste eeuw genoemd, waar ik op dit moment nog aan toe kan voegen Out of Ashes van Konrad Jarausch. Met name over de tweede helft van de twintigste eeuw was de algemene studie Na de oorlog van Tony Judt het meeslependst. De boeken van Timothy Garton Ash, waarin hij topjournalistiek op briljante wijze paart aan historisch inzicht in onze eigen tijd, waren van onschatbare waarde, vooral die over Midden-Europa. En ik heb veel gehad aan een aantal boeken van Duitse historici – Heinrich August Winkler, Andreas Wirsching, Hartmut Kaelble, Andreas Rödder en Philipp Ther. Samen met andere werken die ik buitengewoon nuttig vond zijn ze opgenomen in de geselecteerde literatuurlijst. Ze vormen het topje van een heel grote ijsberg. Net als in het vorige deel en volgens de opzet van de serie ‘History of Europe’ van Penguin, zijn er geen verwijzingen in noten. En ook in dit deel zijn werken waaruit ik rechtstreeks citeer gemarkeerd met een sterretje.
Mijn aanpak komt overeen met die van De afdaling in de hel. Ook nu wilde ik vooral het drama laten zien, de onzekerheid vaak over het verloop van de geschiedenis, soms door een eigentijdse kijk op gebeurtenissen in te voegen. Daarom heb ik het boek chronologisch opgezet in hoofdstukken over betrekkelijk korte periodes, met een onderverdeling in thema’s. In de korte proloog licht ik mijn interpretatie toe.

De eerste drie hoofdstukken openen met de eerste Europese periode van onveiligheid, vanaf de spanningen van de Koude Oorlog en het ontstaan van de twee tegengestelde blokken van West- en Oost-Europa tot aan het midden van de jaren zestig. Hoofdstuk 4 en 5 gaan over de verbazingwekkend lange naoorlogse periode van hoogconjunctuur en de maatschappelijke implicaties daarvan, en vervolgens over de splitsing binnen de kunst en cultuur, waar enerzijds de treurige erfenis van het recente verleden aan de orde werd gesteld en anderzijds welbewust een nieuwe, opwindende eigentijdse sfeer werd opgeroepen. Hoe dit eind jaren zestig uitmondde in jongerenprotest, en de veranderende maatschappelijke en culturele waarden die uit de tijd van studentenopstand overbleven worden onderzocht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 handelt over een belangrijke periode: de essentiële verandering die plaatsvond in de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Nadat voor de leiders van communistische staten de problemen ten oosten van het IJzeren Gordijn tegen de jaren tachtig schrikbarend toenamen, ligt in hoofdstuk 8 de nadruk op de persoonlijke rol van Michail Gorbatsjov bij de onbedoelde maar fatale ondermijning van de Sovjetoverheersing. Hoofdstuk 9 is gericht op de rol van de ‘Fluwelen Revolutie’ van 1989-1991 via veranderingsdruk van onderop. De moeilijke en dikwijls ontgoochelende overgang naar pluralistische democratieën en kapitalistische economieën in de landen van Oost-Europa en het rampzalige afglijden van Joegoslavië naar een etnische oorlog zijn de belangrijkste onderwerpen van hoofdstuk 10. In hoofdstuk 11 onderzoek ik het veranderde Europa in de nasleep van de aanval op New York in 2001 en de oorlogen in Afghanistan en Irak daarna. Ten slotte bestudeer ik de opeenvolgende crises die Europa sinds 2008 hebben getroffen en die bij elkaar neerkomen op een serieuze algemene crisis van het Europese continent.

In de Epiloog richt ik me van het verleden op de toekomst, zowel op de vooruitzichten voor de korte termijn als op de problemen voor de lange termijn die Europa in een nieuwe periode van onveiligheid het hoofd moet bieden. De afdaling in de hel eindigde op positieve toon. Toen Europa tussen 1945 en 1949 de ramp van twee wereldoorlogen te boven kwam, waren de tekenen van een betere toekomst duidelijk zichtbaar – zij het overschaduwd door de kernbom die beide supermachten bezaten. Het slotstuk van dit boek is ambivalenter – zeker wat de toekomst van Europa op de lange termijn betreft.

Alles kan snel veranderen. Geschiedschrijving ook. In het begin van de jaren negentig schreef Eric Hobsbawm vanuit een sombere kijk op de langdurige crisissituaties die dreigden en legde hij in zijn pessimistische conclusie nadruk op de vernietigende kracht van het kapitalisme. Maar de meeste analisten hadden een veel positiever oordeel over de recente Europese geschiedenis. Een aantal belangrijke studies over de twintigste eeuw van rond de millenniumwisseling waren uitgesproken optimistisch van toon. Mark Mazower noemde ‘de internationale vooruitzichten vreedzamer dan ooit’. Richard Vinen had het over ‘een periode van gezonde financiën’. Harold James sprak over de ‘vrijwel volledige triomf van democratie en kapitalisme’ (al dong hij daarop af door te wijzen op de toegenomen ontgoocheling daarover) en zag globalisering vrijwel uitsluitend positief als ‘het herstel van een internationale gemeenschap, cultuur en economie (“globalisering”)’. Ontwikkelingen in de nog jonge eenentwintigste eeuw zouden vraagtekens kunnen oproepen bij die positieve beoordelingen.
Ook het gezaghebbend werk van Tony Judt, voltooid kort na de millenniumwisseling, eindigde in grote lijnen optimistisch. ‘Het nationalisme was grotendeels verleden tijd.’ En de laatste zin uit zijn boek luidde: ‘De eenentwintigste eeuw zou weleens die van Europa kunnen zijn.’ Gezien de wanorde vanaf 2008, de opkomst van nationalistische en xenofobe partijen in veel landen, de uitdagingen op de lange termijn waar Europa voor staat en de schijnbaar onstuitbare opkomst en invloed van China als wereldmacht, lijken deze veronderstellingen uiterst dubieus.
Verandering op de korte termijn is uiteraard zeer onvoorspelbaar. De toekomstige situatie van Europa – dat zich nog steeds in een achtbaan bevindt – kan snel achter elkaar omhoogschieten en omlaag duiken.

Momenteel (najaar 2017) zijn de voorspellingen beter dan nog maar enkele maanden geleden, al blijft de glazen bol troebel. Verandering op lange termijn is een andere zaak. Op dat punt zijn de problemen waar Europa (en de rest van de wereld) voor staat overweldigend. In de komende decennia vormen de klimaatverandering, demografische ontwikkelingen, de energievoorziening, massale migratie, multiculturele spanningen, automatisering, de steeds diepere inkomenskloof, de internationale veiligheid en de risico’s op een mondiaal conflict grote uitdagingen. Het is moeilijk te zeggen hoe goed Europa is toegerust om deze het hoofd te bieden. De manier waarop die problemen moeten worden aangepakt en de toekomst van het continent gestalte moet krijgen ligt niet helemaal maar toch voor een groot deel bij de Europeanen zelf. In gevaarlijke wateren kan een konvooi schepen maar het best dicht bij elkaar blijven en niet uit elkaar drijven. Dat betekent dat de sinds de oorlog geleidelijk opgebouwde eenheid, samenwerking en eensgezindheid, hoe onvolmaakt ook, verder dienen te worden uitgebouwd en versterkt. Met goed stuurmanschap zal iedereen de gevaarlijke route kunnen afleggen naar een veiliger kust. Het was een zware opgave om de geschiedenis van mijn eigen tijd te schrijven. Maar het gaf me ook veel voldoening. Ik heb ongelooflijk veel geleerd over de gebeurtenissen en veranderingen die mijn leven hebben gevormd. Uiteindelijk heb ik een beter inzicht gekregen in hoe mijn eigen continent is gekomen waar het nu staat. Dat maakte voor mij deze hele onderneming op zich al de moeite waard. En wat de toekomst betreft: op dat punt zijn de voorspellingen van een historicus niet beter dan die van wie ook.’

EEN NAOORLOGSE ACHTBAAN

WAAR DE WIND WAAIT

Ik ga u een brok no-fictie inlokken door de zin op de voorzijde omslag door te geven. Door de tekst van de uitgever op de cover over te nemen om het thema te vatten. Door integraal de eerste vijf bladzijden aan te reiken om u de smaak te doen proeven. Ik vraag uw aandacht voor de 352 bladzijden tellende paperback Waar de wind waait van Nick Hunt en uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Een eigenzinnige reis door Europa’. Hoe de wind ook deze winter gaat waaien met dit boek zit u uit de wind, in de luwte. Mathijs Deen, van wie wij onlangs het meeslepende werk Over oude wegen van gedachten wisselden zegt op de cover: ‘Een boek dat je de adem beneemt’. En de uitgever debiteert ook op de cover: ‘Nick Hunt was nog maar zes jaar oud toen zijn moeder hem meenam naar een eiland voor de kust van North Wales. Daar stak een storm op die vat kreeg op zijn veel te grote windjack. Gelukkig kon zijn moeder hem nog net op tijd vastgrijpen: het scheelde weinig of de kleine Nick was opgestegen. Sindsdien is Nick Hunt gefascineerd door wind. Te voet trok hij door gebieden van Europa waar land en mensen zijn gevormd door de wind. De mistral in Zuid-Frankrijk, de föhn in de alpen, de bora in Kroatië, de helm in Noord-Engeland, de tramontane in de Pyreneeën, de meltemi in Griekenland; Nick Hunt doorkruiste het continent van oost naar west en van noord naar zuid, op zoek naar de plekken waar de wind een onuitwisbare invloed heeft. Waar de wind waait is niet alleen een reisboek en een cultuurgeschiedenis, het is ook een eigenzinnige en meeslepende kennismaking met het Europese continent.’ 

Nick Hunt begint zijn proloog met de titel ‘Van mijn sokken geblazen’ aldus: ‘Het was in 1987, toen de Britse eilanden werden getroffen door de Grote Storm, dat de wind me voor het eerst bijna van mijn sokken blies. Ik was zes jaar oud. Het gebeurde op de berghelling van de Ynys Enli, het heilige eiland voor de kust van Noord-Wales, waar mijn moeder me elk jaar mee naartoe nam om vrijwilligerswerk te doen voor de lokale natuurbescherming en ’s nachts de zeehonden te horen zingen. Nu zaten we daar vast vanwege de storm, want de wekelijkse veerdienst was geannuleerd. Er was geen winkel op het eiland en onze voedselvoorraad nam af; ik heb levendige herinneringen aan mijn moeder die in de gloed van een petroleumlamp een konijn probeerde te villen, die de boer had geschoten voor een stoofpot. Ik weet nog dat ik naar het privaat moest in de tuin en mezelf onderweg tegen de muur van de boerderij aan drukte, bang dat neerstortende dakpannen me de hersens zouden inslaan als ik me te ver daarbuiten waagde. Maar wat ik me vooral herinner is dat ik op de berghelling stond, de wind zich meester maakte van mijn opbollende jas – die veel te groot voor me was – en mijn voeten daadwerkelijk van de grond kwamen, totdat mijn moeder naar mijn benen greep en me weer terug op aarde zette. Later moesten we daarom lachen. Het werd een van de vele verhalen. Kon de wind me echt hebben weggeblazen over de met schuim bevlekte Ierse zee? Ik weet het niet, maar vanbinnen heb ik jarenlang stiekem gewenst dat het zo gelopen was en ik stelde me voor dat ik door de lucht was meegevoerd naar Ierland, Frankrijk, waar de wind waait Amerika, IJsland, het Noordpoolgebied of een van die andere prachtige oorden die de wereld voor mij in petto had. Ik was maar een klein stukje van de grond gekomen. Toch voelde het een beetje als een zegening. De wind had weliswaar vat op me gekregen, maar ik ben geen zweefvlieger, windsurfer, paraglider of windturbinebouwer geworden. Als ik wilde vliegeren, eindigde dat meestal met een hopeloze kluwen draad. Ik ben geen meteoroloog geworden, iemand met wetenschappelijke inzichten in het weer, zoals dit boek ongetwijfeld maar al te duidelijk zal maken. Maar ik werd wel iemand met de drang om te reizen, en liefst te voet, wat je de kans geeft routes te volgen die niet worden gedicteerd door wegen of spoorlijnen, routes die op geen enkele kaart staan vermeld, of helemaal geen routes: om vrijelijk rond te dwalen en je te verbazen, overal waar die voeten je heen voeren. Toch gehoorzaamt elke reis aan een zekere logica, zelfs als die onzichtbaar is.

Ik ben tot het besef gekomen dat we op al onze reizen een spoor volgen, of het nu gaat om een kustlijn, een oude migratieroute, een handelsroute, een grens of de voetstappen van een ander. Als ik de reisafdeling van een boekwinkel overzag, had ik het idee dat elk denkbaar spoor al was gevolgd. Er leken geen routes meer te bestaan die nog nooit waren betreden. Maar op een dag zag ik een kaart met routes die ik nog niet eerder had gezien. Het was een kaart van Europa, getransformeerd met kleurige lijnen, klauwende pijlen als van plunderende troepenmachten die door grenzen heen braken, over land en zee, en een band creëerden tussen streken en culturen die ik nooit met elkaar in verband had gebracht: Latijnse en Slavische landen, continentale streken en kustgebieden, Noord-Afrika en Zuid-Europa. Die mysterieuze doorgaande routes droegen namen die net zo verleidelijk klonken als de zijderoute of de Camino de Santiago: de Mistral, de Tramontana, de Föhn, de Sirocco, de Bora. Eentje daarvan lag zelfs in Noord-Engeland, met een wat stroevere naam: ‘de Helm’. Het waren de routes van streekwinden die op bepaalde momenten van het jaar met een onvoorstelbare kracht huishielden, normaal gesproken rond de wisseling van de seizoenen, zoals de overgang van de winter naar de lente, en wat mij interesseerde was dat ze op allerlei terreinen van invloed leken, van de architectuur tot de psychologie. Het feit dat deze onzichtbare krachten een naam hadden en niet eenvoudig naar de windrichting waren genoemd, bood hun een zekere allure, of zelfs iets van een eigen persoonlijkheid. Ze klonken als personages die ik kon opzoeken. Die kronkelende, priemende pijlen leken me te wijzen op routes die ik kon volgen, paden die nog niet waren betreden. Zodra ik die kaart zag wist ik: ik zou de wind achternagaan. Maar waar komt de wind vandaan en waar gaat hij heen? Kun je eigenlijk wel zeggen dat hij ergens ‘heen’ gaat, op de manier van een wandelaar of een weg die van A naar B loopt? En zo ja, wat gebeurt er met hem als hij daar is aangekomen?

Wat ís wind eigenlijk? Alvorens die vraag te stellen kun je beter een fundamentelere vraag stellen: wat is lucht? Ik schaam me ervoor om het te moeten bekennen, maar voor ik aan dit boek begon ging ik ervan uit – zoals velen, vermoed ik – dat lucht eigenlijk niets is, dat het niet op dezelfde manier bestaat als aarde en water. Ik zag het als een afwezigheid, een vacuüm dat ergens mee moest worden gevuld, dus het kwam als een verrassing toen ik ontdekte dat lucht wel degelijk van zichzelf iets is. Lucht is een gas, of een mengeling van gassen: voornamelijk stikstof en zuurstof, met kleine hoeveelheden koolzuurgas, argon en waterdamp. Zoals elk gas is het samengesteld uit moleculen, die zijn opgebouwd uit atomen. Lucht is dus niet alleen een vaste stof, maar heeft ook een zeker gewicht – dat was mijn volgende ontdekking – en de juiste term om dat gewicht, die opeenhoping van miljarden moleculen, mee te omschrijven is ‘luchtdruk’. Zoals de druk op de bodem van de zee hoger is dan aan het oppervlak, vanwege de watermassa die erop rust, zo is de luchtdruk hoger naarmate je dichter bij de grond komt, omdat er een groter gewicht op rust, en op grotere hoogte is dat gewicht dus minder en de druk lager. Luchtdruk is temperatuurafhankelijk: bij warm weer stijgt de lucht op en creëert een lagedrukgebied, en bij kou daalt hij neer, met het tegenovergestelde effect. Als naburige ‘luchtkavels’ in druk uiteenlopen, moeten ze met elkaar in overeenstemming worden gebracht en dus wordt de lucht uit een hogedrukgebied gedwongen door te stromen naar een lagedrukgebied om het evenwicht te herstellen. Het is eerder een kwestie van zuigen dan van blazen: dat was mijn derde ontdekking. Of tenminste, zo luidt het antwoord in onze cultuur. Andere culturen kwamen met andere antwoorden, verhalen die net zo grillig en gevarieerd waren als de wind zelf.

De oude Grieken positioneerden de wind aan het begin van de tijd: toen de godin Eurynome, moeder van alles, naakt uit de Chaos verrees en een scheiding creëerde tussen de zee en de lucht werd die lucht door haar dans in beweging gebracht en creëerde ze de noordenwind, ofwel de slang Ophion (en in een latere incarnatie de god Boreas). Eurynome copuleerde met deze slingerende, kronkelende slang van de wind en later, in de gedaante van een duif, legde ze het universele ei waaraan al het leven ontsprong. Wind en leven: die twee zijn op het diepste niveau van de taal met elkaar verbonden. De woorden voor ‘wind’, ‘adem’ en ‘geest’ zijn in vele talen aan elkaar gelijk, zoals ruach in het Hebreeuws en ruh in het Arabisch. Van het Griekse woord voor wind, anemos, is het Latijnse anima afgeleid, ‘ziel’, de kracht die bezielt of het leven schenkt aan ademende schepsels: dieren. Een ander Latijns woord, spirare, dat ‘ademen’ of ‘blazen’ betekent, lag aan de basis van de woorden spirit en respiration in het Engels. Bij de Grieken, zegt schrijver en vertaler Xan Fielding, ‘werden zachte briesjes vroeger zoogonoi genoemd, “verwekkers van leven”, en psychotrophoi, “voeders van zielen”; en de mythische voorouders van het menselijk ras die in Athene werden aanbeden (…) waren behalve voorouders ook wind-geesten, adem en ziel tegelijk.’
 

WAAR DE WIND WAAIT

VRAGEN DIE IK KREEG OVER DE HOLOCAUST

Een schrijnend maar ook bemoedigend, een mensonterend maar bij tijd en wijle verheffend boek leg ik voor u neer, dat een bijzondere aanvulling is op de vele werken die ik bij u mocht introduceren. Sinds ik in de jaren vijftig met vader en broer de half uur durende documentairefilm ‘Nacht und Nebel’ in de bioscoop Rex gezien heb, blijf ik met vragen omtrent de vervolging van de Joodse landgenoten zitten. Hoe kon dit alles zo maar gebeuren? Ik las heel werken over de Shoah en de voorbije decennia deed ik u in deze rubriek de leesverslagen. Maar afdoende antwoorden werden niet mijn deel. Tot ik vorige week  het 144 bladzijden tellende, kostbare kleinood Vragen die ik kreeg over de Holocaust van Hedi Fried en Atlas Contact tot mij mocht nemen. Het wezenlijke van dit vraag- en antwoordboek is dat het hoofdpersonage de hel van de nazi’s doorstaan heeft. Ik geef u de tekst van de omslag om u de context te geven en reik alle vragen aan die aan Fried gesteld werden. Over een week geef ik enkele antwoorden aan u door.

Atlas Contact: ‘Hédi Fried (1924) is schrijver en psycholoog. Ze werd geboren in Sighet, Roemenië. Na haar bevrijding uit Auschwitz ging ze in Zweden wonen. Sindsdien zet ze zich in voor de democratische waarden en de bestrijding van racisme. Daarvoor werd ze bekroond met onder meer de Zweedse Vredesprijs, de Yad Vashemprijs en de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland. In Vragen die ik kreeg over de Holocaust beantwoordt Auschwitz-overlevende Hédi Fried vragen die ze kreeg over de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Fried reist al ruim dertig jaar langs middelbare scholen en universiteiten om over de Holocaust, antisemitisme en racisme te vertellen. In dit belangrijke boek beantwoordt ze de vragen die haar gesteld werden en die haar het meest bij zijn gebleven. Op openhartige, indringende en levenslustige wijze vertelt Fried over de dag dat haar familie werd gedeporteerd uit haar geboortedorp, over de tijd in het kamp en het leven daarna.’


De aan Hédi Fried gestelde vragen:
 
Wat is het ergste wat u hebt meegemaakt? 
Waarom haatte Hitler de Joden?
Hoe leefden jullie voor de oorlog? 
Wanneer besefte u dat uw gezin in gevaar was?
Hoe was het mogelijk dat een heel volk Hitler steunde?
Waarom boden jullie geen verzet?
Wat herinnert u zich van uw aankomst in Auschwitz?
Wat betekende het voor u dat uw zus ook in het kamp zat?
Hoe was het kampleven?
Hadden jullie de hele tijd honger? 
Welke talen werden er in Auschwitz gesproken?
Hoe hebt u het overleefd?
Was er saamhorigheid in het kamp?
Hoe was het om vrouw te zijn in het kamp? 
Hoe was het om ongesteld te zijn? 
Werden jullie verkracht?
Was u bang voor de dood?
Wat hadden jullie aan?
Waren jullie wel eens ziek? 
Waren er ook aardige SS’ers?
Droomde u ’s nachts in het kamp? 
Wat was het beste wat u in het kamp hebt meegemaakt?    
Wanneer drong het tot u door dat er sprake was van genocide?
Hoe stelde u zich uw leven na de oorlog voor?
Hoe is het met uw zus afgelopen?
Hoeveel mensen uit uw woonplaats hebben de oorlog overleefd?
Juichte u toen u bevrijd werd?
Waarom koos u voor Zweden?
Hoe werden jullie in Zweden ontvangen?
Was het moeilijk om u aan te passen aan het leven in Zweden?
Hoe hebt u uw trauma’s verwerkt?
Hoe bent u ertoe gekomen om lezingen te gaan geven?
Voelt u zich Zweeds?
Herkent u zich in de vluchtelingen van nu?
Bent u wel eens lastiggevallen door neonazi’s?
Haat u de Duitsers?
Hebt u wel eens een dader gesproken?
Kunt u vergeven?
Bent u wel eens terug geweest in uw geboorteplaats?
Hoe vaak denkt u nog aan de tijd in het kamp?
Hoe voelt het om oud te worden? 
Gelooft u na dit alles nog in God? 
Wat kan de school eraan bijdragen dat zoiets nooit meer gebeurt?
Hoe ziet u de toekomst? 
Wat kunnen we leren van de Holocaust?

VRAGEN DIE IK KREEG OVER DE HOLOCAUST

TIEN TIPS VOOR DE SINT (3)

Sint Nicolaas gaat sinds vorige week zaterdag weer op tournee door ons land, waar hij als goedheiligman zo graag zijn jaardag viert. Sint geeft bij voorkeur goede boeken cadeau en om de baas uit Spanje wat te gerieven reik ik hem opnieuw een lijstje aan, waarop tien werken via de tekst op de omslag bij de heilige en ons hun opwachting maken. Ik wil na 5 december gaarne van u vernemen hoe de bisschop bij u uitgepakt heeft. Wisselen wij dan onze leeservaringen met elkaar uit. Nu titel, auteur, ondertitel of genre en uitgever. De laatste krijgt via de tekst op de omslag het woord.

1) Het grote Geschiedenisspel – Een superieur spel over spannende tijden - Scala leuker leren –
Superleuk spel over spannende tijden. Geschiedenis als een spannend spel, waarmee kinderen (en hun ouders) spelenderwijs de belangrijkste stof van de basisschool oefenen. Zeer compleet spel met prachtig geïllustreerd dubbelzijdig spelbord, diverse spelmateriaal en 600 vragen, antwoorden en uitleg over onze geschiedenis. Leeftijd: 9-99 jaar Speelduur: flexibel. Voor 2-4 spelers of teams

2) Op zoek naar Stella – Gerda den Dooven – Querido
In het eerste, bekroonde boek over Stella wordt ze per ongeluk door haar ouders gevonden. Ondanks hun goede zorgen vertrekt Stella naar een onbekend land waar ze zich meer thuis voelt. Haar ouders missen haar verschrikkelijk en besluiten haar te zoeken. Het wordt een moeilijke tocht over diepe zeeën, door weer en wind en langs vreemde wezens. Zijn ze reizigers of vluchteling? Zullen ze Stella vinden? En wil zij wel terug naar huis komen?

3) Bijbelse miniaturen – Carel ter Linden – Over Adam en Eva, Kain en Abel, Noach, Abraham, Mozes, David, Het Hooglied, Jona en jezus – De Arbeiderspers
Hoe de Bijbel ons dagelijks leven nog steeds raakt – en wat we daarmee kunnen doen Bijbelse verhalen zijn van grote invloed geweest op onze cultuur, meer dan veel mensen beseffen. Ze zijn niet het exclusieve bezit van de kerk, maar behoren tot het cultureel erfgoed van onze samenleving. In Bijbelse miniaturen laat Ter Linden op een boeiende en verrassende manier de verborgen boodschappen zien van deze oude verhalen, die hun betekenis voor ons leven en de wereld van vandaag nergens verloren hebben.

4) De Grote Boze Vos – Benjamin Renner – Strip – Scratch
Wie is er bang voor de Grote Boze Vos? Niemand, lijkt het wel. De kippen die hij probeert op te eten geven hem een grote mond en jagen hem de boerderij af. Zelfs de wolf kan hem niet trainen om net zo Groot en Boos te worden als hij. Net als de vos zich erbij heeft neergelegd dat hij de rest van zijn leven knolletjes zal eten, bedenkt de wolf een nieuwe strategie: als de vos een nest eieren steelt en die uitbroedt, kunnen ze straks een heleboel kippen eten! Het plan loopt gesmeerd, tot de vos ontdekt hoe lastig het is om een kuikentje op te eten als het "mama' tegen je zegt…

5) Stephen Florida – Gabe Habash – Roman – Nieuw Amserdam
Stephen Florida is worstelaar op een college in North Dakota. Het enige wat voor hem telt is het winnen van de titelbeker. Elke training, elke wedstrijd is een stap dichter bij de top en een stap dichter bij de waanzin. Met zijn onweerstaanbare stem neemt Stephen Florida je mee in dit claustrofobische verhaal over eenzaamheid, obsessie en de drang naar succes. "Stel je voor: binnen in je zit een kleine harde perzikpit met een nummer erin gekerfd, en dat nummer is de leeftijd waarop je op je best bent. Continu lopen mensen te zeiken dat ze niet of niet meer op hun innerlijke leeftijd zitten. Ik niet. Dit zijn mijn topjaren. Ik ben een motherfucking astronaut.'

6) Tot hier en nu verder – Cees van Lothringen – Nederland op de drempel van een nieuwe tijd – Writers United
Een stip op de wereldkaart, meer is het niet. En toch is Nederland al 400 jaar één van de meest succesvolle landen ter wereld. Wat is het geheim? En hoe wordt voorkomen dat deze succesformule uitgewerkt raakt? Cees van Lotringen duikt in 'Tot hier en nu verder, Nederland op de drempel van een nieuwe tijd' zowel in de nationale- als in zijn eigen (familie)geschiedenis om hierop een antwoord te geven. Hij beschrijft de langdurige karaktertraining die aan de Gouden Eeuw heeft bijgedragen en vergelijkt deze met de huidige naoorlogse periode van vrede, stabiliteit en hoge welvaart. Maar net als toen wordt deze bloeiperiode ook nu bedreigd door een combinatie van sterk toenemende kans- en inkomensongelijkheid, moreel verval en veranderende machts- en krachtsverhoudingen in de wereld, Nederland staat op de drempel van een nieuwe, revolutionaire tijd, één waarin ons eeuwenoude wereldbeeld op de schop gaat.

7) Patricia – Peter Terrin – Roman – De Bezige Bij
Astrid is een succesvolle eventmanager van negenendertig. Juist wanneer haar baan en het moederschap haar even te veel worden, valt haar iPhone in het bad van haar zoontje. Voor de buitenwereld, die haar voortdurend opeist, is ze plots onbereikbaar, als van de aardbol
verdwenen. Ze doet het ondenkbare: ze loopt het huis uit, start haar auto en rijdt weg uit de villawijk. Op de snelweg komt ze bij haar positieven en wordt ze bevangen door paniek. Ze haast zich terug, voordat haar vijfjarige zoontje Louis iets overkomt. Maar wanneer de auto van haar man David onverwacht voor het huis blijkt te staan, durft ze zich niet te vertonen. Vanaf dat moment zoekt ze angstvallig een weg terug naar haar eigen leven. Patricia is een fascinerende roman die de lezer van begin tot eind in spanning houdt. In beheerste zinnen vertelt Peter Terrin over een vrouw in crisis, die alles wat ze over zichzelf meende te weten in twijfel moet trekken.

8) Het Amusement – Brecht Evens – Persoonlijke impressie – Oogachtend
De grote stad als een decor voor verloren zielen. In Het Amusement volgen we de twintigers Rodolphe, Jona en Victoria in een nacht waarin elk van hen ontspoort in een roes van vrienden, drank en demonen uit het verleden. Elk lijkt te balanceren op de rand van een existentiële crisis, waarbij alleen de nabijheid van de stad ze nog op de been lijkt te houden. Brecht Evens' handschrift ontspoort met elk van de verhalen mee, waarbij de karakters soms niet meer zijn dan vlekken van kleur. Het boek is een ervaring, waarbij beeld en tekst in elkaar over vloeien, op een manier zoals alleen Evens dat kan. Drie twintigers. De exuberante, paradijselijke grootstad ligt aan hun voeten. Maar Rodolphe zit opgesloten in zijn hoofd, Jona wordt ingehaald door zijn kwalijke reputatie en Victoria wordt beteugeld door een cordon bezorgde vrienden. In deze pulserende mozaïek kruisen ze elkaar, in taxi, restaurant en discotheek, één zwoele zomernacht lang.

9) De nadagen – A. N. Ryst – Roman – Querido
Die avond sprak hij over de pil van Drion. "Jazeker,' zei hij, "ja, dat vind ik een oplossing. Voor als het niet meer gaat.' "Hè ja,' zei mijn moeder. "Lekker. En ik dan?' Mijn vader haalde zijn schouders op. "Je stopt mij maar onder de grond. Alles is geregeld.' "Wou je hem in je nachtkastje leggen?' vroeg mijn moeder.  "Waarom niet,' zei mijn vader. Ze waren even stil. Klagend schuurde de bries rondom het huis. "Tja,' zei mijn moeder. "Nou ja, als je het zo bekijkt... Misschien zou ik die pil dan ook moeten hebben.' Mijn vader reageerde met een kort, haast jongensachtig lachje. "Als jij hem neemt,' zei hij, "dan hoef ik hem niet meer.' Haak en Juan Ellerts de Wit wonen in een afgelegen huis in Friesland. Hun zoon Niek beschrijft met verve en compassie de laatste jaren van hun huwelijk: een emotionele periode van confrontaties, van herinneringen en van afscheid, omlijst door het woeste land waarin zij zich, ooit, hadden teruggetrokken. De nadagen is een monument voor de verloren tijd; een ontroerende, bevlogen en geestige vertelling over het onvermogen van mensen om elkaar te bereiken – over wat vergankelijk is, en over dat wat blijft.

10) Gordel van geweld – Art de Vos – Overleven in Indië, een familiekroniek – Scriptum
 Een jongeman uit Ede ontvlucht in 1932 de crisis in Nederland en wordt soldaat in Nederlands-Indië. Hij vindt daar zijn vrouw, wordt vader en neemt zich voor om "uitmuntend militair' te worden. Dan vallen in 1942 de Japanners aan en stort het trotse Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) in. Het is het begin van een chaotische, gewelddadige periode waarin man en vrouw elkaar uit het oog verliezen. Vader verricht dwangarbeid aan de Birmaspoorlijn, moeder en kinderen overleven ternauwernood de Jappenkampen. Uiteindelijk, na veel omzwervingen, vindt een moeizame gezinshereniging plaats op het idyllische eiland Billiton. Maar de strijd gaat door: vader neemt deel aan het keiharde Nederlandse militaire antwoord op de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Na de verloren koloniale oorlog keert het gezin omstreeks 1950 berooid terug naar Nederland, dat bepaald niet op hen zit te wachten. Via onderluitenant Henk Navest, infanterist bij het koloniale KNIL, en zijn vrouw Trijntje met hun kinderen Ab en Ceel, krijgt de lezer een inkijkje in een bewogen leven. Aan de hand van familieverhalen, achtergehouden patrouilleverslagen en unieke dagboekaantekeningen reconstrueert Art de Vos het leven van Henk en Trijntje Navest en hun familieleden. De gebeurtenissen in dit meeslepende familieverhaal trekken diepe sporen in de karakters van de hoofdpersonen: zij waren tegelijkertijd getuige, slachtoffer én partij in dit zwarte hoofdstuk in onze vaderlandse geschiedenis.

TIEN TIPS VOOR DE SINT (3)