27-02-2014

Cultuurmix 27 februari 2014

Het overkomt mij niet vaak maar dezer dagen gebeurde het: ik kon een boek niet opzij leggen want ik wilde het blijven lezen. Ik was én in de bekoring van de prachtig literaire maar immer tintelend toegankelijke vorm én in de ban van de ontroerende, soms verbijsterende maar bij wijlen hoopgevende inhoud ervan. Ik heb het over de 335 bladzijden tellende familiekroniek Ons kamp van Marja Vuijsje en uitgeverij Atlas met ondertitel ‘Een min of meer joodse geschiedenis’.

Over de helft van de jaren vijftig ging ik met vader en broer naar bioscoop Het Venster aan de Gouvernestraat in Rotterdam om de 32 minuten durende film ‘Nacht und Nebel’ te zien. De in zwart en grijs gehulde documentaire beelden van de verschrikkingen in de Duitse kampen onthutsten ons. Wij waren de oorlogsjaren als gezin gezond en wel uitgekomen, maar mij was nooit verteld over het leed de Joden was aangedaan. Over het Shoah- verleden werd  domweg gezwegen. Vooral de intrieste en hopeloze  fragmenten in kleur van het vervallen Vernichtigungslager KZ Auschwitz-Birkenau uit 1955 bracht me van het à propos. Maar al gauw ging ik over tot de orde van de dag omdat in huis, op school, in krant en op radio niet gerept werd van de Holocaust. In 1961 werd ik echter uit de droom geholpen. Toen ik als vaandrig met mijn compagnie een zogenoemde kleine oorlog op het kalkmassief van de Sint Pietersberg was, geraakten wij in Margraten. Op voorstel van kapitein Kits werd er in Maastricht een krans besteld om die te leggen op de Amerikaanse Begraafplaats waar meer dan achtduizend grafstenen eer bewezen aan de doden die in 1944 hun leven dienden op te offeren. Onder hen waren 106 onbekenden van wie de stoffelijke resten nooit volstrekt geïdentificeerd konden worden. Het idee kwam om op de ereplaats van een van hen de bloemen te leggen. Ik vroeg aan mijn peloton wie persoonlijke herinneringen had. Chauffeur Jaap Meijer meldde zich en na de ceremonie vertelde hij mij dat veel van zijn Joodse familieleden de gruwelen niet overleefd hadden. Zij waren met zes miljoen andere Joden uit Europa door Hitler en zijn nazi’s in Polen door vergassing van het leven beroofd.

Sinds het gesprek met de soldaat eerste klas die als peuter op een onderduikadres aan het Duitse geweld ontkwam, heeft het thema van de Tweede Wereldoorlog en vooral de Jodenvervolging in de greep. Begin jaren zestig was er het proces tegen Eichmann die een van de hoofdverantwoordelijken was voor de massamoord op de Joden. Zijn ophanging, crematie en uitstrooiing van as op zee in 1962, betekende indirect ook de stoot tot de terechte stortvloed van publicaties over de jaren ’40-’45. De vijf decennia daarna nam ik vooral vele specimina van oorlogslectuur en -literatuur tot mij en steeds werd ik bepaald bij de satanische krachten die vrijkomen als het gevaar van de dood dreigt. Zo las ik met mijn leerlingen bovenbouw midden jaren zestig Het bittere kruid van Marga Minco, Wierook en tranen van Ward Ruyslinck, Het Achterhuis van Anne Frank en Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch. Zo las ik recent in mijn uppie Süskind van Mark Schellekens, Dat nooit meer van Chris van der Heijden, Auschwitz – Oswiecim van Paul Citroen en Barbara Starzynska en Oscar van Jan Siebelink. En ik mocht ze bij u hier introduceren.

En nu is daar de non-fictie van Marja Vuijsje die zo nauwgezet, betrokken, gedocumenteerd, nimmer de schuldige vinger opheffend, zonder jeremiades, af en toe hilarisch en afstandelijk het verhaal van haar Joodse familie vertelt dat ik als lezer en volger bij wijlen de adem inhield. De freelancejournalist Vuijsje met geboortejaar 1954 heeft een tour de force verricht door ons het verleden op heterdaad te laten betrappen. Daarbij weet zij haar familieverhalen schitterend te verwoorden. Op de omslag van Ons kamp staat een trombone en die zet voor heel het relaas de toon. Marja’s vader belandt in september 1944 uiteraard door toedoen van de brute nazi’s vanuit Westerbork op het perron van Auschwitz-Birkenau. In de barakken ervan ondervindt hij dat muziek zijn leven gered heeft. In Block 24 kan hij auditie doen om toelating te veroveren voor het orkest dat naast de poort met ‘Arbeit macht frei’ speelt als de gevangenen naar en van hun werkplaatsen gaan. De dertiger Nathan Vuijsje krijgt na een waldhoorn een schuiftrombone in de handen geduwd en hij speelt de deuntjes ‘Abschied der Gladiatoren’ en ‘Ave Maria’. Hij speelt zo goed dat hij geen kuilen meer hoeft te graven. Hij wordt nog vaak uitgescholden voor Dreckjude en Schweinehund, maar hij wordt nauwelijks meer geslagen. Hij haalt al musicerende januari 1945 als soldaten van het Russische leger doorstoten en ‘Berlijn’ besluit de kampen te ontmantelen.

Ik wil u Marja Vuijsje doen opklinken om u te etaleren hoe goed zij het Joodse familiegebeuren weet te vatten. Om u het door mij uitgekozen citaat te plaatsen geef ik het volgende. Achterin staat de stamboom van de familie Vuijsje en die leert ons dat Marja’s grootouders Isaac en Schoontje in 1943 het leven lieten in Sobibor. Van hun zes kinderen kwamen Alida met haar man Gerrit en kinderen Marcus en Jeanette in 1942  en Louis alleen in 1943 in Auschwitz door wrede vergassing om. Het bijzondere is nu dat Vuijsje niet na de verschrikkingen, de Joden berokkend, stopt met haar geschiedenis, maar zo lang blijft verhalen over haar grote familie totdat haar ooms Flip en Jaap in deze eeuw overleden zijn. Dat houdt in dat de naoorlogse jaren met al hun wel en wee ook bij haar in het zicht geraken. Ook zijzelf in de jaren zestig wanneer zij moeite heeft met  de kampverhalen van haar vader Nathan. Later komt het helemaal goed, vooral nadat  zij Auschwitz bezocht heeft. Marja gaat na haar kampbezoek de zwijgzaamheid van haar vader een plaats geven als zij probeert hem informatie over zijn ouders Iaac en Schoontje te ontfutselen. Ik citeer: ‘…begreep ik meer dan voorheen toen ik het enige overblijfsel van Sobibor had gezien: een kleine heuvel van mensenas’. Met uw goedvinden maken wij een andere keer een tocht door Ons kamp dat naar mijn idee enkel zo indringend, objectief en liefdevol geschreven kon worden door de stille kracht van Vuijsje. Ik citeer haar:    

‘Als ik mijn oudere neven moet geloven was ik degene die zich het meest luid en duidelijk overgaf aan het generatieconflict. Wat betreft mijn moeder was dat moeilijk. Zij vond de provo’s leuk, verraste mij met een wit spijkerpak, ontving al mijn vriendjes met enthousiasme en hield bij hoog en bij laag vol dat ze mijn langspeelplaten van The Beatles en The Rolling Stones ook wel mooi vond. Zoals meer jongeren voelde ik mij aangetrokken tot de jeugdcultuur die uit Amerika en Engeland was overgewaaid. Op de mulo hoorde ik bij een krantclubje dat wel eens stiekem hasjiesj rookte, jasmijnthee dronk, tegen Amerika was en voor de vrije liefde, al wisten we nog niet precies wat dat inhield. Mijn vader vond ik vreselijk irritant. Met zijn voordurend beleden afkeer van mijn korte rokken en zijn pesterige commentaar op mijn verliefdheden kreeg hij mij steeds weer op de kast. Maar van alles wat hij in mijn ogen verkeerd deed spanden zijn Auschwitzverhalen de kroon. Terwijl mijn neven hun ouders spaarden vanwege de oorlog, was het juist zijn eindeloos herhaalde oorlogsgeschiedenis die tussen mijn vader en mij de grootste stormen veroorzaakte. Niet vanwege de inhoud van zijn kampanekdotes maar omdat ik het gênant vond dat hij telkens weer hetzelfde vertelde. Als hij weer begon over zijn auditie bij het orkest van Auschwitz begon ik op verveelde toon alvast ‘Ave Maria’ te zingen. Of ik zei dat hij nu eindelijk eens zijn mond moest houden over dat rotkamp. Dat hij mijn tienerwoede blijmoedig over zich heen liet komen, maakte mij nog bozer. Regelmatig vertrok ik stampvoetend naar mijn kamer. Vaak koos hij op dat moment om mij toe te zingen. Meestal was dat ‘Op een mooie pinksterdag’, met de zin ‘ik wou dat ik nog één keer met mijn dochter aan het handje lopen kon’. Mijn moeder zat er dan wat grinnikend bij te roken. Ook zij werd steeds vaker kriegel van zijn oorlogsverhalen, maar de ontwapenende manier waarop hij zijn vrouw en jongste dochter op een voetstuk plaatste vertederde haar nog altijd. Van mijn vader hoefde ik noch iets goed te maken, noch speciaal goed te zijn; het enkele feit dat ik er was vond hij genoeg. En mijn moeder was het eens met zijn overtuiging dat mijn bestaan zijn overwinning op Hitler extra cachet gaf.’

Niet alleen de persoonlijke geschiedschrijving –dus  die  zonder wetenschappelijke pretenties – is een pracht van een boek rijker geworden maar ook de literatuur!

 MOEDERKERK

Een familieportret dat op mij diepe en daarom blijvende indruk maakte, nam ik tot mij en zette mij zelfs tot nadenken en overdenken. Ik heb het over het 269 bladzijden tellende historische relaas Moederkerk van Jos Palm en uitgeverij Contact met ondertitel ‘De ondergang van rooms Nederland’. Een paar maal wil ik een tocht maken door het boek dat geschreven is door een historicus en journalist, die opgroeide in een katholiek gezin waarvan alleen de ouders in de kerk bleven. Heel veel werken zijn er al geschreven over de teloorgang van de oude, wellicht preciezer gezegd: de traditionele geloofsinhoud en om niet in herhaling te vallen geef ik de context van de roomse massale kerkverlating zoals ik die verwoord vond in een soort kader. Die traceerde ik naast een recensie van Moederkerk in het dagblad Trouw die als scribent Jaap Goedegebure kent en gaat voor de veelzeggende en karakteriserende titel van  ‘Alsof God hun ontnomen was’. Ik citeer:

‘Het losgeslagen Nederland. Op initiatief van paus Johannes XXIII, die kort na zijn verkiezing in 1958 de vraag opwierp hoe de rooms-katholieke kerk dichter bij de moderne tijd kon worden gebracht, kwamen in 1962 ruim 2500 bisschoppen bijeen voor het Tweede Vaticaans Concilie. Drie jaar vergaderen leidde er onder meer toe dat het Latijn van de liturgie plaatsmaakte voor de volkstalen, en dat leken actiever bij geloofszaken werden betrokken. Van 1968 tot 1970 vond in Noordwijkerhout bij wijze van vervolgbijeenkomst het Pastoraal Concilie plaats. Hier discussieerde de Nederlandse kerkprovincie over de consequenties van Vaticanum Twee. Progressieven en conservatieven kwamen er scherp tegenover elkaar te staan. De nieuwlichters pleitten voor een verdergaande democratisering, afschaffing van het celibaat en individuele verantwoordelijkheid in kwesties als seksualiteit en geboortebeperking. In reactie probeerde de opvolger van Johannes XXII, paus Paulus VI, het losgeslagen katholieke Nederland weer in het gareel te dwingen. Maar hij noch zijn erfgenamen konden voorkomen dat tienduizenden de kerk de rug toe keerden en dat het merendeel van de achterblijvers alsmaar ongehoorzamer werden.’

Jos Palms ouders bleven echter hechten aan het rijke roomse leven. Zij haalden geen beelden om, wilden  blijven knielen op de banken en persisteerden bij de glans van de pastoor. In prachtig proza verhaalt Palm over een eeuw religieuze wederwaardigheden die volgens de een het roomse land ten deel vielen en volgens de ander overvielen. Voordat ik Moederkerk met een thema adstrueer wil ik gezegd hebben dat de titel niet alleen verwijst naar de kerk die het eerst is gesticht en waarvan de andere kerken afhankelijk zijn dus de ecclesia mater, de rooms-katholieke kerk, maar ook naar Palms eigen moeder die in Arnhem en Zeddam trouw blijft aan eigen parochie. 1993 overleed de vader van Jos Palm en 2006 zijn moeder. In 1949 werden de twee op het toen nog  kerkelijk gevierde feest Maria-Lichtmis in het huwelijk verbonden. Moeder Greetje was van 1916, dus zij heeft in haar leven de neergang van de kerk aan den lijve ondervonden. Maar ik wil het doen en laten, de druk van de religie, allereerst stipuleren door het verhaal van haar moeder Dina te vertellen. De eerste plaat  in het eerste fotokatern laat haar zien met een navrant bijschrift: ‘Greetje met haar moeder en de ongewenste vader. De foto die bestendig geluk moest suggereren, 1919’, staat eronder. Dina’s gedachten gingen regelmatig uit naar haar grote liefde, de muzikant met wie zij niet had mogen trouwen, omdat zo’n armoezaaier zonder toekomst geen partij voor haar was. Van muziek en cafés kwam alleen maar narigheid en onzedigheid, vonden haar ouders. De Arnhemse pastoor Bos in de wijk Klarendal verschafte raad en bracht een oplossing. Hij arrangeerde een huwelijk met een man die wel een ‘ziekte’ had, maar die zich in een huwelijk niet meer zou openbaren. Toen Greetje een meisje van een jaar of vier was, niet lang nadat de cerebrale foto was genomen, dook de kwaal op. De man van Dina zou op een zomeravond betrapt zijn met een jongetje. Het kon zijn dat pastoor Bos het tijdens een biecht had vernomen, maar daar was het biechtgeheim. Wellicht hebben de ouders van de jongen het de pastoor verteld. Ook nu wist Bos wist ook nu weer van wanten. Hier was gewoon sprake van een hoogst ongelukkig bedrijfsongeval, niet meer en niet minder. Scheiden kon niet, want het sacrament van het huwelijk gold voor het leven. Wat wel kon, was de scheiding van tafel en bed. Het echtpaar zou elkaar gaan, terwijl voor het aangezicht van God en de parochie het echtpaar gewoon gehuwd bleef, Moeder Dina en dochter Dina dienden  ondergebracht te worden bij de grootouders. Dina’s ouders stemden met het voorstel in en zo stond op voorstel van meneer pastoor de jonge vrouw er helemaal alleen voor. De kerk bedisselde alles, had zelfs in een gezin het voor het zeggen.

Ik kom op Moederkerk terug. Nu alleen nog dit. Zelf ben ik al jaar en dag lid van de kerk die nu de PKN heet en ik wil dat blijven. Ondanks alle veranderingen in kerk hecht ik aan het geloof in God. Dat neemt niet weg dat ik gaarne na een ander, in dit geval mooi geschreven, geluid luister.

Cultuurmix 27 februari 2014