23-04-2014

Cultuurmix 23 april 2014

LEVEN MET DE STER

De 261 bladzijden die het boek rijk is, las ik met ingehouden adem in één ruk. Zo verbijsterde en beklemde mij de inhoud, zo overrompelde en verraste mij de vorm ervan. Ik heb het over Leven met de ster van Jirí Weil en uitgeverij Van Gennep. Het bepalend lidwoord in de titel suggereert dat het gaat om het beruchte teken dat de Joden boven de leeftijd van zes jaar   tijdens de Holocaust in grote delen van Europa moesten dragen zodat zij gemakkelijker  geïdentificeerd konden worden. In het onderhavige werk is dat inderdaad het geval, hoewel de woorden ‘Duitser’, ‘nazi’’ en Jood’ er niet in voorkomen. De Tsjechische schrijver ervan, die leefde van 1900 tot 1959, doet u wellicht meteen denken aan diens landgenoot Franz Kafka. Beiden zijn immers te vangen in begrippen als nachtmerrieachtig, onheilspellend, bureaucratisch, onpersoonlijke maatschappij, geheimzinnig, ontwortelde mens. Op het doen en laten van zijn hoofdpersoon plakt Weil deze etiketten. Deze roman, oorspronkelijk verschenen in 1949, nog net voordat de communisten ook het literaire bedrijf in Tsjecho-Slowakije overnamen, staat dus qua sfeer zeer dichtbij Kafka’s werk.

Het verhaal speelt zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog in bezet Praag. De hoofdpersoon, een Joodse bankbediende, verliest allengs alles wat hem dierbaar is, ten slotte zelfs zijn identiteit wanneer zijn persoonsbewijs niet in de cartotheek aanwezig is en hij daardoor niet op transport hoeft. Het gaat om Josef Roubícek die zich op een armetierige kamer aan de rand van de bezette hoofdstad zich voor de nazi’s zo verdekt opstelt en zich zo onopvallend gedraagt dat hij kans loopt transport naar de kampen te voorkomen. Toch wordt hij opgeroepen om op een Joodse begraafplaats in hartje Praag werkzaamheden te verrichten en met de tram rijdend en op straat lopend daar naartoe wordt hij beschimpt  en vernederd. Mede door zijn verdwenen kaart komt hij tot een besluit. Josef Roubícek weet zich niet langer te troosten met herinneringen aan zijn geliefde Ruzena en aan de zwerfkat Thomas en als het onheil zich toch aandient in de vorm van een oproep, wentelt hij zich in de roman tot een zogenaamd open eind. U als lezer blijft met vragen zitten, hoewel die zich gemakkelijk laten raden. Een volgende keer maak ik met u een tocht door Leven met de ster, want het in literaire vorm gegoten drama vraagt daarom. Nu laat ik Weil over de ster aan het woord.

‘’Heeft u een suikerbon voor me?’ vroeg de beambte aan mij. ‘U moet een bon voor suiker hebben, anders krijgt u geen ster van me.’ Ik vond die ster maar niks. Ze was geel en droeg een opschrift in een vreemde taal, met zwarte, hoekige letters, het was geen goede ruil voor een suikerbon. Die had ik nodig om mijn zwarte bocht te zoeten. ‘U hoeft niet over die bon in te zitten, u hoeft hem mij alleen maar te laten zien. Van nu af aan mag u zich niet meer zonder ster op straat vertonen, ik hoef u niet te vertellen wat er anders met u zal gebeuren. U moet de punten van de ster vastnaaien, u moet hem links precies op uw hart dragen, geen centimeter hoger of lager. Daar zijn strikte voorschriften voor. Morgen moet u de ster al dragen.’ Hij overhandigde me het stukje stof van kunstzijde.’U mag hem niet vuil maken. Komt u over enige tijd maar een nieuwe halen. Vandaag verstrekken we er maar een.’ De beambte had de uitdrukking op zijn gezicht van een druk baasje dat zijn werk met plezier deed. Hij was vroeger vast winkelbediende geweest, gezien het plezier dat hij erin had dat zijn waar zo vlot van de hand ging – goede waar, goedkope waar, een echte voordeelaanbieding, maar één kroon kost zo’n ster van degelijk vooroorlogs materiaal, lieve mensen, dat is toch te geef! Ik liep naar huis en naaide de punten van de ster vast. Het waren er zes en van de ster grijnsde me het opschrift in de vreemde taal toe, het zat daar ineengedoken en gebukt. Ik voelde bij mijn jas op welke hoogte mijn hart zat en tekende die plek met spelden af, het bonsde heel regelmatig. Ik keek in mijn spiegelscherf, het zwart en geel van de ster was provocerend, het schreeuwde om hulp of alarm. ‘Ik zal eraan moeten wennen om met dit teken op rond te lopen,’ zei ik bij mezelf, ‘dat zal me zwaar vallen. Ik zal niet meer door de straten kunnen sluipen en de mensen zullen me met de vinger nawijzen. De volgende dag ging ik naar buiten, ik moest toch boodschappen doen. Ik zag de mensen naar me kijken, eerst leek het of ik een losse veter vast moest binden of iets aan mijn kleding in orde moest brengen, op een of andere wijze verstoorde ik de gewone, alledaagse orde, ik was een soort smet die niet in het gewone straatbeeld paste, en iedereen leek dat zo te voelen. En ik was alleen te midden van zo veel andere mensen, helemaal alleen, want de mensen gingen voor me uit de weg, bleven stilstaan en gaapten me aan, ik hoorde niet meer bij hen.’

KEES DE JONGEN

Welgeteld 493 bladzijden telt het boek en u zult er net als ik uren in vertoeven. Ik heb het over de evergreen Kees de jongen van Theo Thijssen uit 1923 die dezer dagen een revival mocht meemaken. Vandaar de ondertitel ‘Een beeldroman door Dick Matena’ die terecht suggereert dat uitgeverij Athenaeum erin geslaagd is een groot striptekenaar te strikken die integraal in woord en beeld opnieuw het verhaal vertelt van de Amsterdamse Kees Bakels in de setting van de 19de eeuw.

Op de Rotterdamse HBS, Kweekschool, Nutsacademie en Utrechtse Rijksuniversiteit plaatste ik steevast op mijn lijst met gelezen werken de roman Kees de jongen. Op de vier sessies, die plaats vonden in de jaren tussen 1957 en 1972, viel mij de vraag ten deel de literaire kwaliteiten van het onderhavige werk te illustreren. Naar mijn bescheiden idee slaagde ik er steeds in te etaleren dat én naar vorm én naar inhoud Theo Thijssen alle denkbare vormen van kritiek in deze doorstond. Vandaar dat ik de opdracht van Dick Matena voorin deze remake zo toejuich, want die gaat zo: ‘Voor mijn vader, die Kees de jongen het mooiste boek vond ooit geschreven’. Vervolgens is daar het motto dat Thijssen ontleende aan zijn tegenhanger, de Franse  auteur Léon Frapié, en dat  in vertaling zo gaat; ‘Alle kinderen hebben heldhaftige fantasieën: zij zien zichzelf opzienbarende verrichten, die hun algemene erkenning en bewondering bezorgen’. Wij vatten hier het thema. Dankzij hun fantasie weten kinderen zich staande te houden in de realiteit die leven heet. Zo ook Kees Bakels. In zijn proloog wijst Thijssen hier al op:

‘Veel mensen schijnen Kees Bakels niet eens te hebben gekend en dat is eigenlijk niet goed te begrijpen. Is hij niet zowat de belangrijkste jongen geweest, die er ooit bestaan heeft? Alleen door wat ongelukkige toevalligheden is hij geen beroemd man geworden, maar dat kon hij toch niet helpen? In ieder geval, het is geen reden om maar te doen alsof hij helemaál niet bestaan heeft. Bovendien, al is Kees dan zelf niet beroemd geworden, hij heeft een zoon: en die heeft toch nog alle kans op een leven vol roem. En als iemand nu eens later het leven van die beroemde zoon moest beschrijven, zou hij dan geen spijt gevoelen, niet bijtijds de vader, zo’n beetje tenminste, erkend te hebben als iemand die óók niet iedereen was? En daar komt nog dit bij: als Kees z’n zoon een groot man wordt – en me dunkt, dat is toch wel bijna zeker – dan zal-ie dat toch ook wel voor een deel aan zijn vader te danken hebben, nietwaar?

Daarom; niemand schijnt over Kees te willen schrijven, dan zal ik het doen. Ik ben wel blij dat ik hem gekend heb: want ik weet het maar al te goed: als alles een beetje anders gelopen was, dan zou iederéén trots zijn op z’n bekendheid met Kees, de belangrijke jongen. Laat ik dan maar de enige zijn, die er nú al trots op is hem goed gekend te hebben. En ach, zo absoluut ónbekend zal Kees toch óók voor velen niet zijn. Ik maak me sterk, als ik ’n beetje op slag weet te komen met deze beschrijving, dat sommige lezers af en toe zullen zeggen: ‘O, die jongen? Nee maar, nou herinner ik me toch óók wel; zeker, die heb ik ook gekend; ’t is een tijdlang zelfs een speciaal vriendje van me geweest!’ Het is aan die lezers, dat ik met een knipoogje dit rare boek opdraag’ Op de omslag ziet u een bijzonder tafereel: een jongen met een vreemde pas trekt de aandacht van de voorbijgangers, onder wie Rosa Overbeek.

Over Rosa Overbeek gesproken: een volgende keer wil ik met u haar gangen met Kees Bakels nagaan. Nu wil ik de speciale manier van lopen beschrijven die een speciaal begrip in de Nederlandse literatuur is: de zwembadpas. Thijssen introduceerde deze manier om je snel te verplaatsen. Ik citeer zijn tekst die Matena in zijn beeldroman op de voet volgde en van beelden voorzag die een lust voor het oog en een streling van het gemoed zijn. Kees Bakels gaat volgens mij een nieuwe gouden eeuw tegemoet!

‘Want in deze dagen aanbad Kees een vriendje dat in een gymnastiekvereniging was. Het vriendje had witte pantoffeltjes en een witte broek; en donderdagsavonds, dan liep-ie daarmee over de straat. Dan bracht Kees hem weg, tot voor de deur van 't gymnastieklokaal. Daar stond het dan vol met jongens; en bijna allemaal droegen ze de witte broek, de heerlijke witte broek; en vást allemaal witte pantoffeltjes. D'r stond geen één jongen stil: ze sprongen en trappelden allemaal op de lekkere pantoffeltjes en Kees vond dat heel natuurlijk. 't Zou hem niets verwonderd hebben als er plotseling 'n jongen de gracht over gevlogen was. Hij voelde aan z'n eigen benen z'n loodzware schoenen. Het vriendje bracht van de gymnastiekvereniging een bijzonder rare manier van lopen mee: had-ie van een "voorwerker" geleerd. Als je 's goed opschieten wou; moest je voorover gaan lopen, net of je telkens víel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer. Op deze manier van lopen lei Kees zich speciaal toe: 'r hóórden wel gymnastiekpantoffeltjes bij, maar 't voornaamste was toch dat je armen heen en weer gingen. Hij importeerde deze soort baaivangerij ook op school en had er veel succes mee. Weken lang zag je de jongens van dat school met ernstige gezichten de nieuwe loopmanier beoefenen. Als ze tussen twaalven en tweeën naar 't zwembad gingen, hadden ze altijd haast; en dan kwam het baaivangen goed te pas. De jongens vertelden elkaar tot in halve minuten, hoe kort het maar duurde, van school naar 't zwembad en gingen spreken van de ‘zwembadpas’.

Voor Kees was de zwembadpas een geluk in 't leven. Als-ie soms een verre boodschap moest en als een onbeduidende jongen langs de gracht sukkelde, dan begon-ie inééns aan de zwembadpas; en waarachtig, hij zag zich nagekeken door menigeen. Hij verbeeldde zich gymnastiekpantoffeltjes aan te hebben; voelde zich langzamerhand in een witte broek daarhenen snellen; soms zelfs bracht-ie 't zover dat-ie een mooi woord bedacht, dat op z'n tricot moest staan gemerkt. Hij voelde veel voor "Vitesse". Dat had-ie eens op een bootje in de Amstel zien staan. Locomotieven hadden soms ook zulke fijne namen!  Eens ging Kees met z'n moeder mee, 'n boodschap. De moeder liep nogal vlug en Kees, kleine jongen nog, want z`n moeder was 'n grote vrouw, Kees nam de zwembadpas. Hij sprak geen woord en hij genoot in stilte; al heftiger zwaaiden z'n armen; iedereen zou zeker denken: kijk, da's vast een jongen van een gymnastiekvereniging... Opeens bleef z'n moeder staan. "Wat mankeert je nou?" vroeg ze wreed. Hij zei van niets en ze gingen verder. Kees kalmpjes baaivangend eerst; maar al gauw werden z'n bewegingen weer opzienbarend; en de moeder gebood: ‘Doe toch niet zo mal met je armen. Je lijkt wel een ongelukkige jongen. Kan je nou de enige keer dat je 's met me bij de weg loopt, je fatsoen niet houwen.’ Kees gaf geen antwoord; het zwaaien met z'n armen liet-ie; maar toch bleef-ie stiekem lopen proberen iets bijzonders aan z'n houding te geven. Och, dat z'n moeder nou liep te mopperen over de zwembadpas, dat begreep-ie wel; daar voelde-n-ie haar gewone haat in tegen gymnastiekpantoffeltjes. Want nietwaar, dat zou toch best 's kunnen: in plaats van schoenen repareren... Spaarde toch weer uit... Daarom hield-ie z'n mond maar; lei maar niet eens uit dat het de zwembadpas was.’

Theo Thijssen kan formidabel schrijven en Dick Matena kan navenant tekenen. Net als in zijn De avondenvan Reve dat ik eerder bij u introduceerde.