Op mijn werktafel liggen vier werken die ik een paar uur geleden door Ruud de postbode aangereikt kreeg. Onze Elsbeth Louis was de zender van dit kwartet dat een postuum hommage is aan de man die mijn bestaan mede een glans gaf. Het gaat om Aan de laatste roker, Een voettocht naar de binnenlanden van het huwelijk, Lachen met bril en Schande. U knikt nu instemmend, want u kent de uitgeverij van het fenomeen Peter van Straaten, die via uitgeverij De Harmonie zo’n furore maakte. Ik wil met uw goedvinden een afspraak maken. Wilt u dit kwartet Van Straaten tot u nemen en traceren of de auteurs met hun uitspraken in de koppen van vier dagbladen het gelijk aan hun zijde hebben. Om u ‘in the mood’ te brengen pluk ik het een en ander van Wikipedia. U zult met mij het verschil in stijl tussen de wat droge stijl van Wikipedia en de enigszins emotionele stijl van de couranten ondervatten. Een volgende keer tippelen wij hier door het viertal van Van Straaten en zullen onderweg de typeringen in de media naar waarde schatten.
Wikipedia: Peter van Straaten (1935-2016) was een Nederlands cartoonist, striptekenaar en schrijver. Hij maakte zowel humoristisch bedoelde politieke prenten als grappen over 'het leven'. Van Straaten won vijf keer de Inktspotprijs. Na zijn jaren op het Stedelijk Gymnasium Arnhem waar hij illustraties maakte voor de schoolkrant, doorliep Van Straaten een opleiding aan de Kunstnijverheidschool te Amsterdam. Hij begon zijn carrière in 1958 bij ‘Het Parool’, in eerste instantie als reportagetekenaar. Zijn eerste tekening verscheen op 26 juli 1958. Later begon hij ook politieke tekeningen te maken. Hij startte in 1968 met de strip 'Vader & Zoon' in ‘Het Parool’. Deze politiek getinte strip over een dikke, ouderwetse, conservatieve vader in een altijd krijtstrepen pak en zijn slordig ogende, slanke, links-georiënteerde zoon werd met ongeveer 7000 tekeningen een groot succes en bleef tot in 1987 verschijnen. De krantenstrips van ‘Vader & Zoon’ werden ook uitgegeven in een serie stripalbums. Vanaf 1988 verzon hij zes keer per week een tekening met onderschrift voor de krant ‘Het Parool’ in de serie 'Het dagelijks leven'.
De humor in zijn tekeningen wordt wel omschreven als een vorm van ‘leedvermaak’. Veel van zijn tekeningen in deze stijl werden gebundeld in een serie ‘Zorgelijke grappen’. De eerste bundel in deze serie, ‘Moeder ik ben niet gelukkig, kwam uit in 1973. Dezelfde stijl wordt aangehouden in (de altijd fout gespelde ‘Peter’s Zeurkalender’, een scheurkalender die sinds 1993 (‘Peter’s Zeurkalender’ 1994) jaarlijks wordt uitgegeven. Daarnaast publiceerde hij onder meer in ‘Humo’ (de rubriek 'Doe ik 't goed?'), ‘Penthouse’ en van 1969 tot 2014 wekelijks een politieke cartoon in ‘Vrij Nederland’. Voor het laatstgenoemde tijdschrift schreef hij tussen 1986 en 2000 ook een wekelijkse feuilleton over het 'slordig leven' van de alleenstaande 'Agnes'. Van 1984 tot 1986 begon hij met deze serie in ‘Het Parool.’
In 1998 illustreerde hij het kinderboek ‘Een Jongen en zijn Boom’. In ‘NRC Handelsblad’ publiceerde hij een geïllustreerde column. In hetzelfde jaar kocht het Rijksmuseum Amsterdam meer dan vijftig van zijn tekeningen. Op 1 april 2012 stopte Peter van Straaten, na 24 jaar, met de tekeningen voor de serie 'Het dagelijks leven' in ‘Het Parool.’ Hij publiceerde vanaf 2012 tot aan zijn overlijden wekelijks in dagblad ‘de Volkskrant’. Zijn laatste bundel kwam uit in 2015, Over Tekenen en Over Natuur, en zijn laatste tekening Daar lag Engeland, op 2 augustus 2016 in ‘de Volkskrant’.
In de kranten: ‘Meesterlijke tekenaar van het menselijk tekort. Hij was decennia een politiek columnist, maar het beroemdst werd Peter van Straaten toch met zijn niet-actuele tekeningen over het dagelijks leven’ (Paul Steenhuis - NRC) ‘Expressieve, swingende, levensechte figuren. Zonder voorstudie of ondertekening wist Van Straaten hele interieurs en straathoeken uit het papier te voorschijn te trekken.’ (Gijsbert van der Wal – NRC) ‘Bijna zestig jaar omspande zijn carrière. Donderdag overleed de tekenaar, schrijver en chroniqueur van het dagelijks getob. Het geploeter van de mens scherp en vol mededogen neergezet’ (Rinske Wels – Trouw) Ons alledaags getob schetste Peter van Straaten met milde spot. Zijn politieke prenten zitten in het collectieve geheugen. Donderdag overleed de productieve tekenaar. Zijn laatste tekening kwam uit het ziekenhuis. Zijn tekeningen van ons aller gekluns raakten je ziel’ (Jaap Stam - De Volkskrant) ‘Met een enkel neusgaatje of een verwarde haardos kon Peter van Straaten een personage neerzetten. In fijne lijntjes schetste hij genante scènes in doorrookte cafés en tussen verkreukte beddenlakens. Zwierige zedenschetsen. Een nazaat van Jan Steen en Simon Carmiggelt’ (Rutger Pontzen)– De Volkskrant) - ‘Een echte chroniqueur. Geen tekenaar die menselijke gebreken zo treffend op papier kreeg als de donderdag overleden 81-jarige Peter van Straaten’ (Jeroen Schmale – AD De Dordtenaar).
Een in een bijkans vergeten oorlogsverleden gedrenkt verhaal heb ik voor u, dat een postuum eerbetoon is aan een grande dame die als Nederlandse verzetsheld meer van meer dan 10.000 Joodse kinderen het leven gered heeft. De historische roman brengt hulde aan Truus Wijsmuller- Meijer die het levenslicht zag tussen 1896 en 1978. Het gaat om de 218 bladzijden tellende paperback Sara, het meisje dat op transport ging van Lody van de Kamp en uitgeverij Mozaïek. Een paar maanden terug mocht ik het met u hebben over het fascinerende bericht uit de Tweede Wereldoorlog ’s Nachts droom ik van vrede van Carry Ulreich en ook nu verrast Mozaïek ons met een navrant relaas uit die rampspoed. De stroom van werken over de jaren, waarin de nazi’s vooral tegenover onze Joden hun terreur bedreven, blijft aanhouden. Het is goed dat de geschiedenis opgerakeld blijft worden. Als het om de daden Truus Wijsmuller gaat, is het etiket ‘vergeten geschiedenis’ aan de orde.
Ik pluk van Wikipedia om Truus Wijsmuller recht te doen. ‘In 1923 kreeg Truus haar eerste baan bij een bank, waar ze J.F. Wijsmuller leerde kennen. Ze trouwden in 1923. Toen duidelijk werd dat het paar geen kinderen kon krijgen ging Truus zich op aanraden van de huisarts bezighouden met maatschappelijk werk. Al snel bouwde Wijsmuller een enorm netwerk op. Zo was ze bevriend met Mies Boissevain-van Lennep die ze kende van de Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap (VVGS). Vanaf 1933 was Wijsmuller betrokken bij het Joods vluchtelingenwerk en reisde ze af en toe naar Duitsland om verwanten van in Nederland wonende Joden op te halen. Enkele dagen na Kristallnacht reisde ze zelf naar de Nederlands-Duitse grens om met eigen ogen te zien wat zich daar afspeelde. Begin december kreeg ze het verzoek naar Wenen te reizen om Adolf Eichmann toen hoofd van de emigratie-afdeling, te vragen 10.000 kinderen naar Engeland te laten reizen. Eichmann wilde een grap met haar uithalen en gaf haar toestemming om vijf dagen later 600 kinderen mee te nemen, denkend dat ze dit niet voor elkaar zou kunnen krijgen. Maar op 10 december vertrok een trein met 600 Joodse kinderen van Wenen naar Nederland. Ondanks de korte voorbereidingstijd en het feit dat het vertrek op een zaterdag was had Truus Wijsmuller het voor elkaar gekregen. Vijfhonderd van deze kinderen reisden via Hoek van Holland naar Engeland, de andere 100 werden in een school in de Copernicusstraat in Den Haag opgevangen en zouden in Nederland blijven. Tussen december 1938 en het uitbreken van de oorlog in september 1939 organiseerde Wijsmuller vele kindertransporten, meestal naar Engeland, maar soms ook naar Zweden, België en Nederland. De groepen kinderen zouden wel kleiner zijn. Ze gebruikte vele middelen om dingen voor elkaar te krijgen. Ze kon dreigen, maar ook omkopen of in tranen uitbarsten. Ook schrok ze er niet voor terug om een flinke borrel te nuttigen met een paar nazi's, zolang dat haar maar dichter bij haar doel bracht. Vanaf maart 1939 was ze betrokken bij het bestuur van het Amsterdamse Burgerweeshuis, waar vanaf dat tijdstip Duitse vluchtelingenkinderen waren ondergebracht. Zowel zij als haar man waren nauw betrokken bij de kinderen, en namen de kinderen op zondag vaak mee op uitjes, bijvoorbeeld naar de Amsterdamse dierentuin Artis. De kinderen noemden haar 'tante Truus'’.
De Sara uit de titel is Sara Jacobson, in de jaren dertig advocaat en juridisch adviseur in de Duitse stad Kleef net over de grens van ons land. Zij is een van de Joodse kinderen die met de hulp van Truus Wijsmuller op tijd naar Engeland wist te komen om het geweld van Hitler te ontlopen. Sara ging met trein en boot naar de vrijheid maar diende wel vader, moeder, zus en broer achter te laten. Hoe het haar en de haren in de jaren veertig verging, vormt het thema van de roman die op indringende wijze door Lody van de Kamp naar de realiteit gecomponeerd is.
Om u in the picture te brengen van deze historische roman reik ik de tekst op de omslag van de uitgever aan en citeer ik de proloog, die meteen illustreert hoe Van de Kamp het tijdsverloop manipuleert. De twee stukken die deel uitmaken van dat voorwoord verspringen van Londen, Engeland, juli 2013 naar Kleef, Duitsland juli 1935. Een volgende keer treden wij hier in de voetsporen van Sara. Ik nam haar verhaal in één ruk tot mij en ik neem aan dat u hetzelfde overkomt.
De uitgever: ‘De jonge Joodse Sara wordt met haar zusje op transport gezet. Hun moeder blijft achter. Halverwege de reis verdwijnt haar zusje. Nu moet Sara alleen verder, helemaal naar Engeland. Haar wacht de vrijheid. Maar hoe vrij ben je als je zonder je moeder en zusje bent? En bij vreemde mensen woont? Ze voelt zich in de steek gelaten, ontworteld, ook al zijn haar pleegouders nog zo lief voor haar. Heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop wacht ze al die lange oorlogsjaren af of zij haar familie ooit zal terugzien. Een ontroerend verhaal over een vergeten stukje geschiedenis: de Kindertransporten van 1939.’
Van de Kamp - 2013: ‘O ma, oma!’ hoort ze opgetogen roepen. Kleine Shalom huppelt door de struiken. ‘Kijk oma, zo hoog kan ik springen.’ Haar kleinzoon komt uit de bosjes tevoorschijn en kijkt om zich heen. Het is deze zondagochtend niet druk op het immense grasveld rond de villa in het Londense park Kenwood. Overal staan nog lege ligstoelen. Vandaag is het voor het eerst sinds lang mooi weer. Toen Ricky, haar dochter, haar vroeg om met de kinderen mee te gaan naar park Kenwood heeft ze dan ook meteen ‘ja’ gezegd.n Precies op de plek waar Shalom in het gras speelt, onder aan de heuvel die naar het museum leidt, komen opeens twee kleine honden aanstuiven. Hondjes en Shalom, dat gaat niet samen. Luidkeels rent hij naar zijn moeder. Ze glimlacht. Dan dwaalt haar blik naar de omgeving. Het is hier mooi. De rododendrons aan weerszijden van de villa, de groentekassen naast de zijvleugel van het gebouw, het kort gemaaide gras aan de voorzijde en de ligstoelen brengen haar in gedachten terug naar lang vervlogen tijden. Vreemd, dat juist vandaag de herinneringen terugkomen. Herinneringen aan de tijd dat zij zelf misschien maar een jaar of twee jaar ouder was dan Shalom nu. Toen ze nog in Duitsland woonde.
1935 - De markante toren die als een imposante zuil boven Slot Schwanenburg uitsteekt en tot in de stad zichtbaar is, maakt een bezoek aan de eeuwenoude burcht telkens weer tot een spannend uitstapje. Papa weet onderweg naar het kasteel altijd wel weer een nieuw verhaal te vertellen over de ridders en jonkvrouwen die ooit in het slot leefden. ‘Dit keer gaan we het kasteel niet in, jongens.’ Papa staart in de richting van het slot. ‘Beter van niet, nu.’ Ik begrijp er niets van. Ieder jaar dwalen we urenlang door de hoge vertrekken, lopen we door de klamme onderaardse gewelven en beklimmen we de toren. Waarom nu niet? Ik stel de vraag niet hardop. Ik heb geleerd dat ik tegenwoordig niet te veel vragen moet stellen. Het zijn vreemde tijden. Ons uitstapje leidt ons even af van alle onrust in de stad. Toch is ook dit uitje anders dan het altijd was… Na een wandeling langs de slotgracht en door de tuinen gaan papa en mama op een bank zitten. Ze pakken een boek en gaan lezen. Ik kijk naar het kasteel. Misschien zie ik wel een jonkvrouw uit de verhalen van papa achter een van de ramen staan. Mijn zusje Mirjam speelt met de bal in het gras. Kleine Izaäk, mijn broertje dat nog maar pas geboren is, is in de kinderwagen in slaap gevallen. ‘Sara, Mirjam, kom hier! Opschieten!’ Papa is opgestaan van de bank. Hij roept, hij wenkt. Klinkt er angst in zijn stem door? Wat is er aan de hand? De toegangspoort van het kasteel aan de overkant van het grasveld staat nu wagenwijd open. Een grote groep kinderen marcheert naar buiten. De ene rij na de andere, telkens wel vijf of zes kinderen naast elkaar. Eerst de jongens, daarna de meisjes. Allemaal dragen ze een grijze blouse en een grijze rok of broek. ‘Kijk, papa, net kleine soldaatjes.’ ‘Nee, Mirjam, dit zijn geen soldaatjes.’ Geen moment kan ik vermoeden dat veel van deze kinderen binnen een paar jaar wel degelijk soldaat zullen zijn. Zonder nog een woord te zeggen, stoppen papa en mama hun boeken in de tas, samen met de veldfles die nog vol drinken zit. ‘Kom, we gaan.’ Er klinkt geluid van trommels en trompetten. Een paar van de kleine soldaatjes dragen een rode vlag. Vlak voor het kasteel draaien ze zich om, allemaal op het zelfde moment, en steken hun rechterhand schuin omhoog. Dat doen ze vlak voor een enorme foto van een man met een zwart snorretje. ‘Papa, die man op die plaat...?’ ‘Laat maar, Sara. Kom, geef me een hand.’’
Uiteraard is de mare al tot u gekomen: een herdruk van kranten uit de jaren van de Tweede Wereldoorlog is tot ons gekomen. Nog preciezer gezegd: de renaissance van oorspronkelijke dagbladen uit de jaren 40-45 is onlangs een feit geworden. Op diverse media is in woord en beeld kond gedaan van deze happening. Ik heb het over de publicatie De Oorlogskranten uitgegeven door Peter McGee. Het eerste deel heb ik voor mij liggen met daarin de edities van De Telegraaf, Het Volk en Nieuwe Rotterdamsche Courant. Met als special een dvd Soldaat van Oranje.
Mijn vader zaliger knipte uit zijn dagblad in de oorlogsjaren stukken die het wee beschreven. Na de vijf jaren van rampspoed werden de bruine mappenen waarin de krantenartikelen gehuisvest waren naar de vliering verbannen. Als kind zochten mijn broer Jan en ik later naar stripverhalen die achterop de oorlogsberichten present waren gebleven. Na decennia van bewaren verdwenen de mappen met krantenberichten van de zolder naar de vuilnis.
Jammer blijf ik het vinden dat de fragmenten uit de oorlogsedities uit het ouderlijk huis zijn verdwenen. Geweldig vind ik het dat De Oorlogskranten er nu zijn. In de winkels is woensdag 18 januari deel 2 De strijd om Nederland te koop en twee weken later het deel De Overgave. Ik wil het nu met u hebben over het openingsnummer De Duitse inval dat 10 mei 1940 verhaalt en verbeeldt in de originele versie van de genoemde drie dagbladen. Ik zeg nu al dat u met mij een historische sensatie gaat beleven.
Uit maar liefst 52 nummers gaat deze unieke collectie bestaan. Het eerste nummer bevat de aftrap voor de oorlog en bevat naast de drie volledige herdrukken van De Telegraaf, Het Volk en Nieuw Rotterdamsche Courant van 10 mei 1940 een begeleidende tekst en een affiche van de officiële bekendmaking van de voorzitter van de raad van ministers.
Als intro door onze virtuele tocht door De Oorlogskranten I wil ik het nu met u hebben over de memoires van vader Kaptein zoals hij die in de oorlog en vlak daarna aan het papier toevertrouwde. Mijn ouders woonden met hun eerste twee kinderen, Jan en Piet, in Kralingsche Veer, dat sinds 1941 een wijk van Rotterdam is. Vader Kaptein beleefde de oorlog op zijn eigen wijze en daarvan geeft zijn relaas over de eerste uren van oorlog blijk. Zijn ‘kleine’ geschiedenis schuurt langs de algemene ‘grote’ geschiedenis. Ik geef u deels nu zijn rapport over de morgen van de eerste dag van oorlog door met de toezegging dat u bij verdere berichten van mij over De Oorlogskranten ik weer ga citeren uit vaders memoires. Voor de goede orde: vader had met anderen verkeerd in het besef dat ons land een eeuw lang niet in oorlog verwikkeld was.
Vader Kaptein: ‘Helaas werd deze illusie – want meer was het niet – op de vroege morgen van de 10e mei 1940, wreed verstoord. Zo omstreeks vier uur werden we wakker van het gestaag gedreun van vliegtuigmotoren. In arren moede dachten we eerst aan overvliegende toestellen van of naar Engeland. Uit het raam kijkend zagen we vliegtuigen van verschillende typen betrekkelijk laag richting Rotterdam gaan. Gauw aangekleed en eenmaal buiten zagen we het aan de grote zwarte kruizen op de rompen: het waren Duitse vliegtuigen. Weer binnen, de radio aangezet en ja hoor: Hilversum was al in de lucht en de omroeper gaf het ene na het andere onheilspellende bericht door. Op vele plaatsen waren vliegtuigen gesignaleerd waarbij op bepaalde terreinen parachutisten waren afgeworpen. Bij dit laatste moesten we aan Noorwegen denken, waar die Hitlers meest gevreesde en doeltreffende wapen was gebleken: achter de eigenlijke linies troepen inzetten om daar verwarring te stichten en vitale punten te bezetten.
Weer buiten zagen we een enorm groot watervliegtuig als het ware op schiethoogte over vliegen om, naar later bekend werd, bij de Maasbruggen op de rivier te landen. De inzittenden wuifden heel vriendelijk naar ons, als waren het onze bevrijders! Later vernam ik dat soldaten van de luchtafweerbatterij op deze laagvliegers hadden geschoten. Een seintje van de bemanning van deze transportvliegtuigen aan hun bommenwerpers en Kralingsche Veer zou met de aardbodem zijn gelijk gemaakt…
Later vertelde de radio dat de Duitse legers op verschillende plaatsen de grens waren overschreden en zo verwijlden wij in één keer onze gedachten bij familieleden en bekenden die daar de vuurproef moesten doorstaan. Koningin Wilhelmina liet via de radio een vlammend protest tegen deze agressie horen en kwamen achtereenvolgens alle omroepers, die Hilversum in dienst had, hun stem horen. Alleen deze stemmen waren betrouwbaar en garant voor een berichtgeving van regering en legerleiding en zo werd het half acht, de tijd dat we aan het werk moesten. Het was vrijdag en dan moest de IJssel- en Lekstreek worden gedrukt en verspreid. Zo waren we nog in de materie verstrikt dat we daaraan gevolg gingen geven. En ja hoor, allemaal waren we present, behalve de in Rotterdam wonenden. Het werken ging echter met horten en stoten omdat een Fokker G I, onze nieuwste gevechtsvliegtuig, met twee vijandelijke jagers in gevecht was. Plots namen die twee onze Fokker tussen zich en spuwden al hun vuurmonden er op uit, totdat deze dwarrelend naar beneden kwam en de Maas indook. Bij dit gevecht moeten ons de kogels om de oren gevlogen hebben, wat we bemerkten toen deze tegen de gegalvaniseerde wanden van een loods, staande op het terrein van de Verenigde Chemische Fabrieken, ketsten. Toen begon het tot ons eerst goed door te dringen dat oorlog geen spel maar bittere ernst is. Toen dan ook de krant was gedrukt, was ieder ervan overtuigd dat van behoorlijk werken niets zou kunnen komen en dat onze plaats nu bij onze moeders of vrouwen het beste was. Thuis ging ik het geleerde op de luchtbescherming in praktijk brengen: ramen met plakband beplakken om bij eventuele bominslag te voorkomen dat splinters van de ruiten overal terecht zouden kunnen komen, Zaak was ook om zo ver mogelijk bij de ramen vandaan te blijven, zodat onze Piet zijn tot nog toe vertrouwde plekje vlak bij het raam van de achterkamer voorlopig vaarwel moest zeggen, Voorts verduisteringspapier aanbrengen om bij avond lichtuitstraling naar buiten te voorkomen. Tenslotte emmers met zand op de vliering en overloop zetten om eventuele branden, ontstaan door brandbommen te bestrijden.’
Ik leg voor u op de leestafel een uit het leven gegrepen relaas dat een symbiose vormt van de zogenoemde kleine en grote geschiedenis. Anders gezegd; ik leg voor u in de etalage een brok non-fictie die het verleden van de eigen familie drenkt in de loop van de vaderlandse gang der ontwikkelingen. Het gaat om de 272 bladzijden tellende, van een katern authentieke foto’s voorziene paperback van Marian Rijk en uitgeverij Ambo/Anthos met de ondertitel ‘Het verhaal van een boerenfamilie’. Meerdere malen heb ik voor u geciteerd uit de meer dan 400 getypte foliovellen waarop mijn vader zaliger ooit zijn hele leven heeft beschreven. Hoe blij ik ook blijf met vaders herinneringen toch vind ik het jammer dat hij het doen en laten in de eigen familie en het wel en wee van het grote gebeuren in de wereld niet met elkaar gemixt heeft. De invalshoek van vader Leen Kaptein was het op dokters advies aan het papier toevertrouwen van het persoonlijk bevinden. Hoe anders bij Marian Rijk. Zij verstaat de kunst het verleden van haar familie op re rakelen en in een boek door te geven. Wij mogen haar daarvoor dankbaar zijn. Zo nam ik haar Polderpioniers voorbij weekend in één ruk tot mij, wat niet alleen aan - zeg maar - het thema ligt maar ook aan de taal waarin zij speurtocht door meer dan een eeuw vervat heeft. Marian Rijk verstaat de kunst haar vondsten uit het verleden van de eigen voorouders toegankelijk en tintelend aan ons door te geven. Ik ga dat zo illustreren. Maar eerst geef ik u integraal de tekst van de rubriek ‘Vandaar dit boek’ uit het dagblad Trouw van voorbije 12 november. Elias van der Plicht laat de in 1973 geboren auteur Marian Rijk aan het woord onder de titel van ‘Nu snap ik waarom oma zei dat ik het huis uit moest’. Ook reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan. Vervolgens geef ik u de eerste drie bladzijden uit Polderpioniers aan u door. De volgende keer wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Maar nu al zeg ik: haar geschiedenis verrijkt de beleving van het eertijds!
Marian Rijk in Trouw: ‘Mijn vader had graag de familiegeschiedenis op papier gezet. Maar het kwam er nooit van en daarom vroeg hij of ik het niet wilde doen. ‘Jij kunt dat, jij hebt twee thrillers gepubliceerd.’ Ik ben hen gaan interviewen en kon toen nog niet bevroeden dat er zoveel over mijn familie te vinden is. Mijn familie is goed met elkaar maar we wonen niet bij elkaar in de buurt. Met geluk ontmoet ik mijn ooms en tantes één keer per jaar. Bepaalde dingen bleven daarom onuitgesproken. Soms kwamen er flarden van familiekwesties naar boven: een verhaal over een echtscheiding in katholiek Brabant rond 1900, of dat we eigenlijk helemaal niet Rijk hadden moeten heten. Die vertelsels waren de ‘trigger’ om verder in mijn familiegeschiedenis te duiken. Vrijwel direct gingen allerlei deurtjes open. Op de zolderkamers van mijn vaders broers kwamen fotoalbums, brieven en ander bronnenmateriaal tevoorschijn. Ik liep archieven af en kreeg het ene na het andere intrigerende verhaal over mijn voorouders in handen.
Mijn mooiste vondst was een brief die mijn opa veertig jaar geleden aan zijn kinderen stuurde. Hij vertelde daarin heel precies en beeldend hoe hij het onder water zetten van de Wieringermeerpolder in 1944 had beleefd. Dat raakte me. Ook bijzonder waren de meer dan honderd jaar oude foto’s van het gezin Lodiers: een dik album met zo’n groot slot. Alle afbeeldingen met daaruit mijn overgrootvader Marijn waren eruit gescheurd. Waarom? Ik beschrijf in mijn boek het verhaal van twee geslachten, Rijk en Lodiers, mijn grootouders, twee katholieke plattelandsfamilies, uit Zeeland en Brabant. Mijn opa en oma vertrokken vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar de Kop van Noord-Holland, waar ze een boerderij in de pas drooggelegde Wieringermeerpolder kregen toegewezen. Nadat ik een rode draad begon te zien, een thematiek die meer zegt dan alleen iets over mijn familie, wilde ik dat het een groter lezerspubliek zou krijgen dan alleen mijn verwanten. Het gaat over de strijd binnen een kinderrijk gezin: wie krijgt de boerderij? Steeds weer moeten de zonen uit boerengezinnen op zoek naar zelfstandigheid, naar mogelijkheden om zelf te kunnen boeren. Hele generaties zijn op die manier opgegroeid.
Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe de wereld van mijn voorouders eruitzag. Neem Adriana Rijk, mijn betovergrootmoeder. Halverwege de negentiende eeuw verruilde ze een klein Zuid-Beverlands dorpje voor Goes, waar ze dienstmeid werd en zwanger raakte van een van de jongens van het gezin. Ik wilde precies voor ogen hebben wat voor plaats Goes destijds was, en heb er daarom veel over gelezen. Ik zat er helemaal in. Soms leek het haast of ik zelf onder de stadspoort van Goes doorging. Ik ben mijn familie beter gaan begrijpen. Toen ik mijn middelbare schooldiploma had behaald, vond ik het tamelijk vreemd dat mijn oma zei dat ik het huis uit kon. Grootmoeders van vriendinnetjes spraken zo niet. Nu snap ik het. Oma had een moeilijke jeugd doordat haar vader, Marijn, alcoholist was en losse handjes had. Ze wilde me meegeven dat ik mijn eigen weg moest kiezen: vlieg uit en zorg dat je het goed krijgt, dat was haar boodschap. Mijn oma was een sterke persoonlijkheid. Hoewel ik een klik met haar had, kende ik haar niet goed. Het is mooi dat het werken aan mijn boek dat heeft veranderd. Ik ben me er bewust van geworden hoe hard de generaties voor ons hebben geknokt om het beter te krijgen. Ondanks zoveel tegenslagen toonden ze veerkracht. Wij hebben het hartstikke goed en dat is aan hen te danken.’
De uitgever: ‘In 1857 loopt de jonge en onbevangen landarbeidersdochter Adriana voor het eerst de stadspoort van Goes door om te gaan werken bij een stoffenhandelaar. Twee jaar later is ze ongehuwd zwanger. Deze gebeurtenis vormt het begin van een verhaal over de strijd om het voortbestaan van een Nederlandse boerenfamilie. Wie erft de boerderij? Dat is de vraag waarmee elke kinderrijke boerenfamilie vroeg of laat te maken krijgt. Nieuw ontgonnen land, de polders, bieden uitkomst voor deze gezinnen. In 1927 start de drooglegging van de Wieringermeerpolder; tien jaar later krijgen Kees, het kleinkind van Adriana, en zijn vrouw Naan een perceel toegewezen. Op dat kale polderland, waarin alle wegen, sloten en vaarten met een liniaal zijn uitgetekend, begint het boerenechtpaar hun zo fel begeerde eigen boerderij, en worden daarmee polderpioniers. Aan de hand van een weergaloos familie-epos schetst Marian Rijk honderd jaar maatschappelijke en economische ontwikkelingen in Nederland.’
Marian Rijk: ‘Wasserschutz. De Wieringermeer: een uitgestrekte vlakte met boerderijen op rechthoekige kavels, akkers vol goudgeel koolzaad en voorjaarsgroene weilanden tot aan de horizon, een blauwe lucht, hier en daar een kerktoren. De polder is precies zoals hij ooit is bedacht. Het is april 1945. De Hongerwinter heeft velen naar de boerderijen gedreven, uit Amsterdam, uit Haarlem, uit de omliggende dorpen, zelfs uit Rotterdam komen mensen aangelopen, uitgehongerd, dodelijk vermoeid. Op de boerderijen krijgen ze soep en aardappelen en een warm bed in het stro. Kinderen blijven er wekenlang om aan te sterken. Jonge mannen duiken er onder om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. In de Wieringermeerpolder is er genoeg te eten en genoeg plaats. Het is een perfect ingericht stuk nieuw Nederland waar de oorlog geen vat op heeft kunnen krijgen. Kees en Naan wonen er sinds vijf jaar. De Zeeuw en de Brabantse zijn uitverkoren om dit nieuwe land vorm te geven, het op te bouwen. Superboeren worden ze genoemd. Zelf zullen zij zich nooit zo noemen. Harde werkers, dat past hun beter, en geluksvogels, omdat het hun is gelukt om tegen alle voorspellingen in een zelfstandig boerenbedrijf op te zetten. ’s Nachts horen Kees en Naan de kanonnen bulderen aan de overkant van het IJsselmeer, in Friesland. De Canadezen drijven de Duitsers steeds verder in het nauw. Het kan niet lang meer duren voordat ze via de Afsluitdijk ook de Wieringermeer bevrijden.
Hoop zingt rond in de vlakke polder; na de barre winter is het al weken mooi weer, de ondergedoken mannen werken mee op het land, de voorjaarszon kleurt de bleke wangen van de kinderen.
Kees brengt het vee uit de stal naar buiten. Bijna dansend betreden de koeien het verse gras. Het schaap ligt met haar lam nog in de schuur, de moestuin is ingezaaid, de vier bijenvolken verzamelen volop honing. Het lijkt erop dat de oorlog zonder rampspoed aan Kees en Naan voorbij zal gaan. Hun zoon Petrus is met zijn acht jaar de oudste. Hij is leerplichtig, maar ligt nu al een paar dagen met bronchitis in de logeerkamer aan de voorkant van het huis. De andere kinderen spelen op het erf. Jan en Leo rennen rondjes vanaf de grote, openstaande schuurdeuren aan de achterzijde, via de schuur naar de keuken en dan door de keukendeur weer naar buiten, zo snel mogelijk. Naan grijpt ze bij de armen, foetert over stof en zand in huis en stuurt ze weg. De jongens nemen hun zusje, Addie van twee, mee naar de konijnen. Aaien, voeren, laten weglopen en weer oppakken, urenlang kunnen ze er zoet mee zijn, totdat ze door Naan geroepen worden om op het bankje in de keuken te gaan zitten. Eten, een beker warme melk en dan naar bed.
Die nacht zijn er opnieuw knallen, nu dichterbij dan ooit. Om vijf uur ’s morgens wordt er op de deur geklopt. Kees snelt naar beneden. Huib, de zoon van een van zijn landarbeiders, staat hijgend voor hem: ‘Ze laten de dijk springen!’ Kees stuurt de jongen terug naar huis. Langzaam dringt het besef tot hem door. Als het waar is, zal binnen twaalf uur de polder blank staan. Kees maakt Naan wakker. Ze moeten zich voorbereiden op het water dat door de dijken zal sijpelen. Het erf kan onderlopen, het huis misschien ook en de beesten moeten in veiligheid worden gebracht. Naan melkt de koeien en voert ze. Kees bindt elk beest een koptouw om en merkt ze met een knip onder aan het rechteroor. Ze brengen etenswaren naar boven; twee jutezakken met aardappelen, de Keulse pot met vlees, volle melkbussen, een zak uien, eieren. De kinderen worden wakker en kijken verwonderd naar de zakken voedsel op de bovenverdieping. Naan zegt hun bij haar te blijven. Niemand mag ervandoor gaan vandaag. Niet het erf af, niet de akker op, niet over de sloten heen. Ze kleedt haar drie zonen en dochter aan en geeft ze een boterham en een beker melk. Kees laadt ondertussen van alles op de wagen. Een matras en een kippenhok, maar ook een paar pannen, een stoel en een fiets, de enige die ze nog hebben. Hij weet niet precies wat hij moet opladen. Hij weet niet of het nodig is. Er is dat woord: Wasserschutz. Het gonst al een paar dagen door de polder. Kees heeft steeds zijn schouders opgehaald bij het geklets in het dorp. Hij kan zich niet voorstellen dat de Duitsers de Wieringermeerdijk werkelijk opblazen. Waarom zouden ze? En als het al gebeurt: hoe hoog kan dat water nou komen? Nog geen halve meter toch? Dan redden ze zich wel een tijdje op de zolder. Kees laat de wagen voor wat hij is.’
Een in prachtig proza gedropte karakterschets van een intrigerende metropool heb ik voor u. Een boek over een immer boeiende, tot de verbeelding sprekende stede, daar vraag ik uw aandacht voor. Het gaat om de 382 bladzijden tellende paperback Berlijn van de Duitse auteur Peter Schneider en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Biografie van een nieuwe stad’. Op de omslag staat met zijn 368 meter het hoogste gebouw van de stad: de Fernsehturm.
Met ons vijven van het gezin trokken wij in het jaar na de val van de Muur door Tsjecho-Slowakije en Duitsland en speurden wij naar de sporen die de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog hadden getrokken. Lidice, Theresienstadt, Dresden, Buchenwald, Berlijn zijn namen van plaatsen waar Hitler en zijn trawanten huisgehouden hebben en de littekens ervan zochten wij op. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat als ik Schneiders Berlijn toen tot mij genomen had kunnen hebben, onze gang door Berlijn nog indringender geweest was. Schneider heeft het talent de vlekken en stekken waar het kwaad zich heer en meester toonde te bezoeken en voor een wijle tot leven te brengen. Hij traceert locaties waar de oorlog zich manifesteerde en praat met ooggetuigen, daders en slachtoffers. De plekken staan vervolgens in het geheugen.
Ik geef een eigen voorbeeld. Als ik het Elandplein van mijn plaats van geboorte betreed, zoeken mijn ogen altijd de drukkerij op waaruit in 1944 vaders baas Wegeling een overvalwagen met bestemming Vught door Duitse soldaten in geslagen werd. Schneider achterhaalt in Berlijn de plekken die nog nadreunen of natrillen van het geweld uit de jaren dertig en veertig, en hij doet daarvan verslag. Maar daar blijft het niet bij want de ondertitel rept immers van ‘een nieuwe stad’. Een volgende keer wil ik aantonen dat zijn Berlijn van nu vol elan is, bruist van energie, bol staat van vernieuwing, tintelt van toonzetting. Mijn optie is nu de intro van zijn eerste (van de dertig!) stuk Berlijn: het stiefkind aan u door te geven, opdat u in de ban van zijn taalkunst komt. In de voorbije weken mocht ik bij u introduceren de boeken Berlijn Berlin van Hans Olink Berlijn van Armando, Berlijn van Piet de Moor en Kinderjaren in Berlijn van Walter Benjamin. In Berlijn van Peter Schneider krijgt het heden van de stad alle schijnwerpers op zich. Voor ik de man het woord geef, citeer ik de tekst van de uitgever op de omslag. U weet het al jaar en dag: ik bemin non-fictie die een belangrijk thema verhaalt in een toegankelijke, literaire stijl. Berlijn van Schneider voldoet met vlag en wimpel aan mijn wensen. Met dank aan vertaler Inge Kok.
Atlas Contact: ‘Berlijn is misschien niet de mooiste of de oudste stad van Europa, maar het is wel de meest sprankelende en onderscheiden. In de afgelopen vijfentwintig jaar, sinds de val van de Muur, is het gelukt om van twee steden één metropool te maken. Berlijn neemt de lezer mee naar de bruisende clubscene, die tot in de vroege uurtjes voortduurt, en de artistieke gemeenschappen die gedijen door de relatief lage kosten voor levensonderhoud. Het toont ook de weelderige soirees die op bouwplaatsen gehouden worden en de fantastische individuele initiatieven die vaak zonder overheidsfinanciering zijn opgezet door ondernemende Berlijners. Schneider beschrijft het unieke karakter van de stad, waarvan een deel lange tijd de erfenis van een socialistische heilstaat met zich meetorste maar die nu bloeit als nooit tevoren.’
Schneider: ‘Het is helemaal niet zo eenvoudig om antwoord te geven op de vraag waarom Berlijn nu al geruime tijd een van de populairste steden ter wereld is. Dat komt niet door de schoonheid van de stad, want Berlijn is niet mooi; Berlijn is het stiefkind van de Europese hoofdsteden. Wanneer je hier vanaf een dakterras rondkijkt, zie je absoluut niet zoiets als de koepels van Rome, de zinken daken van Parijs of de architectonische canyons van New York.
Het uitzicht is allesbehalve spectaculair, verre van opwindend – niet eens afschuwelijk. Geen zwembad op de eenenzeventigste verdieping, geen palmentuin op duizelingwekkende hoogte, geen casino in het penthouse, hoog boven de daken, dat een bloedstollende duik vanaf het terras belooft wanneer een gokker zojuist meer heeft verspeeld dan hij kan verdragen. Voor de kijker ontvouwt zich een homogeen stadsbeeld met gebouwen van drie tot vijf verdiepingen, waarvan de rode puntdaken oorspronkelijk niet waren uitgerust met penthouses of luxueuze dakterrassen.
Dertig jaar geleden, kort voor de val van de Muur, ontdekten de West-Berlijners pas dat het leven boven de kastanje- en lindebomen van de stad aanzienlijk beter was dan het leven in de schaduw ervan. Ze begonnen voorzichtig ramen en terrassen uit te zagen in de daken. Daar wonen ze nu, op bescheiden hoogte, tussen een enkel hoog hotel of een kantoorflat, waarvan de architectuur over het algemeen lijkt te zijn geïnspireerd door een schoenendoos die op zijn kant staat. In het westen verrijst het kleine broertje van de Eiffeltoren, de zogeheten Funkturm (de radiomast) boven de zee van gebouwen; in het oosten glinstert de 368 meter hoge Fernsehturm (de televisiemast) aan de horizon, terwijl de middagzon een glanzend kruis in zijn stalen bol kerft – tot grote woede van de communistische bouwers ervan, die de toren hadden neergezet als bewijs van de ‘triomf van het socialisme’. Gevatte Berlijners noemden het stralende kruis ‘de wraak van de paus’. De verschijning bleek zowel hardnekkig als onverklaarbaar te zijn: ze was op geen enkele manier weg te krijgen. Ze voorspelde de toekomst: het einde van de Duitse Democratische Republiek.
De mensen die in het nieuwe stadscentrum Mitte woonden, moesten wachten tot de twee helften van Berlijn waren herenigd voor ze hun zolder konden verbouwen. Maar toen hadden ze wel het mooiste uitzicht. Zij kijken uit op diverse kenmerkende gebouwen van de metropool: de vergulde koepel van de herbouwde synagoge bij de Hackescher Markt, daarachter de Rijksdag, waarvan de grote historische lading wat minder zwaar is gemaakt door de glazen koepel die sir Norman Foster eraan heeft toegevoegd, en de gerestaureerde, door paarden getrokken triomfwagen op de Brandenburger Tor, die volledig is ontdaan van al het stof uit de Oost-Duitse periode. Nog verder weg zie je de circustent van Helmut Jahn en de torens van Renzo Piano en Hans Kollhoff verrijzen op wat ooit het opvallendste braakliggende terrein van Berlijn was: de Potsdamer Platz. Maar tot nu toe heeft geen enkele stadsklimmer een van die nieuwe wolkenkrabbers het beklimmen waard gevonden. Er is geen Philippe Petit op het idee gekomen een kabel te spannen tussen de hoge kantoorgebouwen op de Potsdamer Platz om daarover al balancerend heen en weer te lopen. Een stad waarin een nieuw hotel van 118 meter (het Waldorf Astoria) een hoogterecord vestigt, werkt niet echt als een magneet op extreme atleten. Vergeleken met de skylines van Manhattan, Chicago en zelfs Frankfurt doet de pas onlangs bevolkte horizon van Berlijn nog steeds denken aan het silhouet van een provinciehoofdstad. Van bovenaf gezien mist Berlijn ook in alle andere opzichten alles wat een stad groot maakt.
Er is geen financieel centrum zoals in Manhattan of Londen, geen eerbiedwaardige, eeuwenoude kathedraal als in Keulen of Parijs, geen beruchte wijk voor het nachtleven zoals in Hamburg. Zelfs de ‘Eiffeltoren’ van Berlijn – de eerdergenoemde Funkturm – is slechts een bescheiden kopie van het Parijse origineel.
Een vriend van me uit Rome, de schrijver Edoardo Albinati, heeft me verteld over zijn eerste bezoek aan Berlijn. Hij stapte in de jaren negentig op station Zoo in het voormalige West-Berlijn uit de trein en keek om zich heen. Wat hij zag, was een grauw stationsplein met wisselkantoren en snackbars, de door de oorlog verwoeste toren van de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche, het warenhuis Bilka met zijn decoratieve gevel – die ooit gewaagd was gevonden – van diagonaal kruisende parallelle lijnen, en de bioscoop Zoo Palast, uitgedost met een geschilderd aanplakbiljet van een Amerikaanse actiefilm. Maar waar hij ook naartoe draaide, nergens was er een troostende triomfboog, koepel, torenspits of gevel te bekennen waarop zijn verwende Italiaanse blik kon rusten. Het enige bijzondere dat hem opviel, was het feit dat het plein zijn blik terugbracht bij zichzelf. Na enkele wandelingen door de stad heeft hij zijn standpunt iets bijgesteld, maar hij is zich er nooit prettig gaan voelen.
Berlijn, bekende hij me met een beleefde glimlach, was verreweg de lelijkste stad die hij ooit had gezien. Nu stromen jaarlijks echter tienduizenden Italianen naar Berlijn, die de straten van de noordelijke metropool vullen met de melodieuze klanken van hun taal. Op oudejaarsavond, wanneer het buiten behoorlijk vriest en de Berlijners liever thuis voor de televisie blijven zitten, zwermen horden Italiaanse toeristen naar de Brandenburger Tor om het nieuwe jaar in te luiden met het beroemde Berlijnse vuurwerk – dat in Rome is verboden!
En wanneer mensen uit New York, Tel Aviv of Rome vragen waar ik vandaan kom, lichten hun ogen onmiddellijk op van nieuwsgierigheid, om niet te zeggen enthousiasme, wanneer ik Berlijn noem. Zonder de geringste aarzeling vertellen ze me meteen over hun laatste of komende bezoek aan Berlijn, maar ze kunnen me niet zeggen waarom ze uitgerekend aan deze stad hun hart hebben verloren. Ze kunnen aankomen met het rituele woord ‘mooi’, maar dat geeft niet echt weer wat hen in de stad aantrekt. Noem de naam van een andere, veel mooiere Europese stad en je krijgt niet dezelfde reactie.
Als het niet om schoonheid gaat, waarom dan wel? Wanneer ik het vraag aan twintigers, ongeacht hun nationaliteit, ligt het antwoord voor de hand. Berlijn is de enige grote stad zonder een verplichte sluitingstijd, waar je voor tien tot twintig euro kunt eten en/of dronken/high kunt worden, en waar de s-Bahn je zelfs om vier uur ’s ochtends naar elke club brengt die je wilt. Is dat het? Niet helemaal. De aantrekkingskracht van Berlijn lijkt ook deels te worden bepaald door het verleden van de stad, door zowel haar goede als verschrikkelijke aspecten: Berlijn, ‘de wereldmetropool van de jaren twintig’, waar de internationale bohemiens verbleven; Berlijn, ‘de hoofdstad van het Derde Rijk’, waar de gruwelijkste misdaden van de vorige eeuw werden beraamd; Berlijn, ‘de stad van de Muur’, achtentwintig jaar verdeeld voordat de twee helften eindelijk werden herenigd. Vrijwel geen enkele andere stad heeft de afgelopen honderd jaar zo’n extreme gedaanteverwisseling ondergaan.’
Ik heb mogen begrijpen dat mijn wenken voor een loffelijk leesgedrag bij u een goed bereik krijgen. Vandaar dat ik het weer aandurf u de tekst op de omslag van tien boeken aan te reiken. Opdat u het thema van de fictie of non-fictie te vatten krijgt. Ik noem u titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever. Op het moment van schrijven wijst de thermometer buiten nul graden aan. Als de temperaturen weer het kwik doen stijgen, wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. U en ik kennen de uitgeverijen, dus kwaliteit verzekerd!
1) Er was eens een vrouw die haar buurkind wilde doden – Ljoedmila Petroesjevskaja – Verhalen – De Geus
Een vrouw die de baby van de buurvrouw met huis-tuin-en-keukenmiddeltjes om zeep probeert te helpen. Een zoon die zijn moeder de stuipen op het lijf jaagt door een zelfmoord te simuleren. Nachtmerries, nare kwalen en spookachtige spelingen van het lot. Dat alles waart rond in de verhalen van de Russische meester-vertelster Ljoedmila Petroesjevskaja. Wonderlijk, macaber en doordrenkt van zwarte humor zijn deze verhalen nergens mee te vergelijken. Een bovennatuurlijk goed boek van de belangrijkste Russische auteur van nu.
2) De geopolitiek van emotie – Dominque Moïsi – Over angst, vernedering en hoop, en de opgave van deze tijd – Nieuw Amsterdam
Dominique Moïsi liet in 2009 met De geopolitiek van emotie zien waarom sommige culturen eerder met elkaar in botsing komen dan andere. Hij diagnosticeerde angst bij het Westen, vernedering bij de Arabisch-islamitische wereld en hoop in Azië. Zijn onconventionele analyse van wereldproblemen vanuit emoties had mondiaal succes. Het boek is in 27 talen verschenen. In 2015 is het mogelijk nog interessanter om De geopolitiek van emotie te lezen. De lezer kan controleren of Moïsi's voorspellingen voor Europa, de Arabische wereld en Azië zijn uitgekomen en wordt aan het denken gezet over de oorzaken van de huidige politieke ontwikkelingen. Het boek is aangevuld met een hoofdstuk dat Moïsi na de aanslagen in Parijs schreef.
3) Drie dagen en levenslang – Pierre Lemaitre – Roman – Xander
Als voor de ogen van de twaalfjarige Antoine zijn lievelingshond wordt vermoord, reageert hij zijn woede af op zijn zesjarige buurjongetje. Hij slaat en schopt en gaat net zolang door tot... Dood. Het was een ongeluk, maar wie gelooft dat? In blinde paniek besluit Antoine ieder spoor uit te wissen. Drie dagen brengt hij in wanhoop door. Zal de waarheid aan het licht komen? En zal hij zijn schuldgevoel ooit te boven komen? Drie dagen en levenslang is een intelligente page-turner. Een even duistere als schokkende en vooral onweerstaanbaar spannende, psychologische roman.
4) Een held in onze tijd – Bert Bakker – Roman - Magonia
Maarten Hecht, oud-wethouder te Amsterdam, keert vanuit zijn woonplaats in Portugal terug naar zijn stad. Impulsief is hij in het vliegtuig gestapt om een vriend in nood te helpen. Onvoldoende geeft hij zich rekenschap van zijn eigen drijfveren. Terwijl Hecht op zoek gaat naar Gert Swaab reconstrueert hij noodgedwongen zijn verleden. Swaab is als journalist getuige geweest van een afrekening binnen het criminele circuit. Er is op hem geschoten. Gewond ligt hij in het ziekenhuis, als hij ineens verdwijnt, zonder een spoor achter te laten. Maarten Hecht krijgt hulp van zijn oude secretaresse Lucy Munt en de activist Aäron van der Poel. Een held in onze tijd beschrijft een poging om met het verleden in het reine te komen en af te rekenen met de geschiedenis. Maar in de eerste plaats is het een boek over vriendschap en Amsterdam.
5) Weldadig cynisme – Gerry van der List – Een nuchtere verdediging van het politieke bedrijf - Elsevier
De gevaarlijke onzin van Arnon Grunberg en Joris Luyendijk, de Eerste Kamer, regenteske arrogantie, zelfmoordpillen, de uitholling van mensenrechten, moderne kunst, bejaarde vaders, de ondermijning van vrije meningsuiting: er zijn veel dingen waarover Gerry van der List zich opwindt. Met scherpe pen en een zekere vileinheid geeft de politiek columnist van Elsevier wekelijks uiting aan zijn ongenoegen. Maar uit deze selectie van columns die hij sinds 2012 schrijft, spreekt ook een positieve boodschap. Weldadig cynisme is een eerbetoon aan Nederlandse politici. Zij dienen dagelijks de publieke zaak en vormen de ruggengraat van de parlementaire democratie. Een democratie die, ondanks al haar tekortkomingen, verdedigd dient te worden tegen aanvallen van zowel intellectuelen als populisten.
6) Farao – Wilbur Smith – Avonturenroman - Xander
Magie, mysterie en adembenemende spanning in het Oude Egypte – Xander
De toekomst van het Egyptische koninkrijk staat op het spel. Taita, voormalig slaaf en nu de adviseur van de farao, zit gevangen in een spel vol intrige, waarbij niemands leven meer zeker is. De loyale Taita zal al zijn moed en kennis moeten gebruiken om de farao te beschermen voor zijn vijanden. Zal hij hem in leven kunnen houden? En kan hij Egypte voor de ondergang behoeden? ‘Farao’ is het nieuwe deel van de spannende Egypte-serie van meesterschrijver Wilbur Smith. Je genoot al eerder van Vallei der koningen, Koningsgraf, Magiër en Woestijngod.
7) De hitte van de hel – Gard Sveen – Literaire thriller – A.W. Bruna
Als inspecteur Tommy Bergmann een zwaargewonde prostituee aantreft in een appartement in Oslo, voert zijn herinnering hem terug naar een zaak tijdens zijn beginjaren bij de politie. De verwondingen van de jonge vrouw lijken namelijk verontrustend veel op die van de slachtoffers van seriemoordenaar Anders Rask, een onderwijzer die in de jaren tachtig dood en verderf zaaide. Rask zit echter opgesloten in een van de zwaarst bewaakte tbs-klinieken van het land en kan dus de dader niet zijn. De moeder van een van de vermoorde meisjes leest in de krant over de zaak van de prostituee. Ze is er zeker van dat Rask, haar dochters toenmalige onderwijzer, ten onrechte veroordeeld is, en ze weet wie de echte dader is... De hitte van de hel is het los te lezen tweede deel in de serie over de Oslose inspecteur Tommy Bergmann. Een duistere thriller die je meesleurt in iemands waanzin – maar is het die van het slachtoffer… of van de dader?
8) Joan Melchior van der Meij – De Prix de Rome – reizen van een Amsterdamse School –architect 1907-1910 – Michiel Kruidenier en Paul Smeets - Vantilt
De architect Joan Melchior van der Meij (1878-1949) is vooral bekend van Het Scheepvaarthuis uit 1911-1916, het eerste gebouw in de stijl van de Amsterdamse School. De jonge, nog onervaren architect kreeg de opdracht voor dit enorme kantoorgebouw vooral omdat hij in 1906 de prestigieuze Prix de Rome had gewonnen. Deze prijs bestond onder andere uit een reisbeurs, die Van der Meij in staat stelde vier jaar lang door Europa te trekken om oude en nieuwe bouwkunst te bestuderen. Van der Meij legde zijn belevenissen in Duitsland, Denemarken, Italië, Frankrijk en Engeland vast in tientallen brieven, kaarten en verslagen. Ook maakte hij meer dan tweehonderd tekeningen, schetsen en foto’s. Na honderd jaar zijn deze eindelijk samengebracht in een opmerkelijk reisverslag, dat inzicht geeft in een veranderend Europa aan het begin van de twintigste eeuw. Dit boek is een bijzonder tijdsdocument met niet eerder gepubliceerde foto’s en tekeningen van gebouwen, waarvan een aantal de roerige tijden van weleer niet heeft doorstaan.
9) Eat that frog – Brian Tracy – De methode om te stoppen met uitstellen en superproductief te worden – Maven Publishing
Als je elke ochtend begint met het eten van een levende kikker, zal de rest van de dag 'een makkie' zijn (aldus Mark Twain). Eat that frog laat zien hoe je die spreekwoordelijke kikker op kunt eten, oftewel hoe je moet beginnen met de taken waar je het minst zin in hebt. De taken die je voor je uitschuift blijken namelijk bijna zonder uitzondering de taken te zijn die de grootste, meest positieve impact op je leven zullen hebben. In deze klassieker over productiviteit legt Brian Tracy uit dat succesvolle mensen niet alles proberen te doen, maar focussen op de belangrijkste taken en zorgen dat die goed gedaan worden. Hij vertelt je hoe je voorkomt dat technologie je tijd domineert en geeft eenentwintig praktische en haalbare stappen die je helpen om te stoppen met uitstellen. En vandaag nog je leven te veranderen.
10) Waar verzet jij je tegen? – Anton Corbijn e.a. – 101 wetenschappers, ondernemers en kunstenaars geven antwoord – Maven Publishing
Waar verzet jij je tegen? is de vierde editie in de succesvolle reeks Nederland in ideee¨n, waarin toonaangevende wetenschappers, ondernemers en kunstenaars antwoord geven op één vraag. Dit jaar werd de vraag gesteld door Anton Corbijn: 'Waar verzet jij je tegen?' Waar we boos over zijn geeft ons energie en brengt ons in beweging. Of je nu dichter, entrepreneur of theoretisch fysicus bent: iedereen heeft te maken met ideeën, theorieën, methoden of processen waar hij zich niet bij neer wil leggen. Zo vindt Spinvis dat beeldspraak manipuleert en misleidt, wil Dick Swaab af van het taboe op hersenziekten, wil Linda Duits de vrouwelijke seksualiteit ontketenen ('vinger de Verlichting'), maakt filmwetenschapper Peter Verstraten zich boos over 'Forrest Gump' en schrijft Asha ten Broeke over het leed achter de lulligheid. Waar verzet jij je tegen? laat zien wat er volgens experts zou moeten veranderen in onze wereld. Maar het geeft ook inzicht in onze drijfveren, want John Lydon, de zanger van de Sex Pistols, zei het al: 'Anger is an energy!'