Een kleurrijk, opwindend, ontdekkend, ontroerend, activerend, geestrijk, geestig album heb ik voor u dat een decennium uit het vaderlandse verleden opnieuw in de schijnwerpers zet. Het gaat voor mijzelf om een in nostalgie gedompeld lees-, kijk- en doeboek dat jaren uit eigen verleden opnieuw tot leven wekt. Ik koester voor mij op de tafel het 128 bladzijden tellende, rijk en relevant geïllustreerde Ondersteboven van Petra Boers en Rebecca Wilson en van Walburg Pers met de ondertitel ‘Jouw Nederland in de jaren 60’. Op de omslag voorzijde om de titel heen de slogans ‘’N onverbiddelijke bestseller’, ‘Dé geheugenopfrisser voor de oudere jongere’ en ‘Met Kees van Kooten’. Om de presentie van de in 1941 geboren cabaretier en schrijver te verklaren; hij presenteert vanaf 19 maart de NTR/VPRO serie met de gelijkluidende titel ‘Ondersteboven’, die acht afleveringen telt. De thema’s van Van Kootens achttal zijn Welvaart, Onderwijs, Geloof, Muziek en Jeugdcultuur, Emancipatie, Stad en Platteland, Kunst en Afbrokkelend Gezag. Elke aflevering van ‘Ondersteboven’ kent een liedje als ondertoon: ‘Geld, alles kun je kopen voor geld’, ‘What did you learn in school today?’, ‘My sweet Lord’, ‘Beter langharig dan kortzichtig’, ‘The woman of your life is you’, ‘Our house’, ‘This strange effect’ en ‘Er komen andere tijden’. Wellicht vergaat het u, als tijdgenoot met mij van de zestiger jaren van de vorige eeuw: de melodieën rakelen het geleefde verleden op. In ons album circuleren de icoontjes van de thema’s en zo is het spoorzoeken meteen een festijn.
In de jaren van studie Nederlands taal- en letterkunde in de stede Utrecht nam ik tot mij gedichten als Jonge sla van Rutger Kopland, De blauwbilgorgel van Cees Buddingh en De Mont Ventoux van Jan Kal. En proza van Jan Wolkers Turks fruit, van Gerard Reve Nader tot u, van Remco Campert Liefdesschijnbewegingen, van Jan Cremer Ik Jan Cremer, van Andreas Burnier Het jongensuur, van Heere Heeresma Een dagje naar het strand en van W.F. Hermans Nooit meer slapen. Een van de verdiensten van Ondersteboven is dat deze literaire producten in een breder maatschappelijk perspectief gezet worden. In de jaren zestig was het voorbij met buiten naar de beeldbuis kijken in de etalage van Japie Elshout want wij kregen zelf tv, was het gedaan met rijden op de brommer Solex want de auto Renault stond voor de deur, was het over met de kolenkachel want de centrale verwarming kon aan, was het voorbij met het afdrogen want de vaatwasser maakte zijn entree, was over en uit met de teil met warm water in de keuken want de douche zorgde voor de schoonmaak, was het niet meer aan de orde het opbellen bij de buren want stond er een toestel in eigen huis.
Op ludieke wijze zet Ondersteboven de jaren 60 in warme woorden en boeiende beelden. De authentieke foto’s uit die tijdspanne zijn alleen al een feest voor het oog en een streling van het gemoed. O, dat vertoeven in het gras voor de auto bij de snelle weg, o, dat nakie van Phil Bloom op de tv, o, die open haard in de voorkamer waar eens de kachel stond, o, die opstootjes voor en in de universiteit, o, die rotjes in de stoet van prinses Beatrix en haar uitverkoren Claus, o, die verontruste kerkgangers, o, dat trekken aan een sigaret, o, dat showen op een brommer! Ik haast mij te zeggen dat de tien jaren zestig uit de vorige eeuw niet beter waren, ze waren wel anders. Ook toen was het geluk niet heel gewoon, maar het lag meer binnen handbereik. Ook toen was er het woeden in de ons omringende wereld maar het was vertrouwder want kleinschaliger. Ook toen stonden wij op de barricaden maar het ging vreedzamer. Ook tussen 1960 en 1970 gebeurden er gekke dingen in de maatschappij maar wij konden het beter plaatsen. Ik stel voor dat wij met elkaar boek en serie Ondersteboven tot ons nemen en later hier met elkaar van gedachten wisselen.
Om u de smaak van Ondersteboven (nog) beter aan te reiken citeer ik de uitgever die op de site schrijft: ‘De jaren zestig in Nederland. De welvaart groeide spectaculair. In ieder huis was Tomado thuis. De bermpicknick was hét zomerse hoogtepunt. Wat herinnert u zich nog van die tijd? De frisse flessenlikkers, dripdry afdruiprekjes, pastellerige tupperwareparties? Uw eerste Puch, Daf, Goed Wonen-doorzonflat? Of swingde u stickyrokend in uw nakie op popfestivals? Was u zo’n vrijseksend, langharig en -baardig aksievoerend stuk tuig? Wát zegt u, u bezette persóónlijk dat mythische Maagdenhuis? U brak het Scheveningse Kurhaus af tijdens dat legendarische Rolling Stonesconcert? ‘Really’? Hoog tijd voor een geheugenopfrisser!
Ondersteboven vertelt het verhaal van het decennium dat de Nederlandse samenleving volledig overhoop haalde. Dit boek bij de gelijknamige NTR/VPRO tv-serie haalt tal van herkenbare herinneringen op. Met pil-propagandisten, opwaarts mobiele arbeiderskinderen, blitskikkers, seksende priesters, Spaanse gastarbeiders en feministische Margriet-redactrices. Doe zelf een sixties-idealen-APK. Herbeleef dat knusse dia-avondje. Organiseer een ouderwets ludieke anti-autoritaire sit-in (of dito partnerruil-avond). Inderdaad, Ondersteboven is geen gewoon geschiedenisboek. Het is een hallucinant, geheugenstimulerend, nostalgie-opwekkend, kleur-zing-dans-herbeleef-aksie-boek voor elke babyboomer die ‘Welterusten Mijnheer De President’ nog feilloos kan meezingen. En voor zijn (klein)kinderen. Het boek wordt ingeleid en toegejuicht door de enige echte oudere jongere: Kees van Kooten, die ook de tv-serie presenteert. Ondersteboven: frist uw persoonlijke sixtiesherinneringen op, is het perfecte cadeauboek voor de babyboomer die alles al heeft, biedt serieuze historische informatie in een opwindend jasje. vertelt het grote verhaal én zit vol leuke weetjes en doe-dingen, is spectaculair vormgegeven door een prijswinnend ontwerper.’
Een zeer onderhoudend, heel horizonverleggend, gloedvol geschreven, persoonlijk bericht uit een familie heb ik voor u dat het individuele ver overstijgt, want zo van universeel belang is het. Het gaat om het 280 bladzijden tellende, van authentieke foto’s voorziene Hun beloofde land van essayist/historicus Ian Buruma en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Mijn grootouders in tijden van liefde en oorlog’. U veert nu al op want inderdaad een paar jaar terug mocht ik het met u hebben over 1945 – biografie van een jaar van Buruma en u was met mij zeer enthousiast. Mijn vader zaliger onderscheidde zich door op meer dan 400 foliovellen zijn memoires te typen. Van tijd tot tijd neem ik de vier mappen uit de een van de laden van mijn bureau om flarden uit zijn levensverhaal opnieuw tot mij te nemen. Immer ben ik dan in stille vreugde omdat onze vader grote levenswijsheid in zijn herinneringen wist te droppen. Als ik de meetlat echter aanleg bij de mate van berichten uit de samenleving dan schreef vader heel summier. De Umwelt was er wel maar die stelde hij slechts zijdelings aan de orde. Zijn geschrift is allereerst een verhaal over de eigen familie. Hoe anders bij het verhaal dat Buruma als kind van een Engelse moeder en een Nederlandse vader over zijn grootouders in zijn Hun beloofde land aan ons vertelt in prachtig proza. Buruma rakelt het leven van zijn Joods-Engelse grootouders aan moederskant, Bernard Schlesinger en Win Regensburg, op door brieven te citeren en van kanttekeningen te voorzien die de twee geliefden elkaar schreven in het tijdsbestek van 1915 tot de jaren zeventig. In de schuur van Buruma’s oom, in Sussex. stond een stapel metalen dozen vol muizenkeutels en honderden brieven. De meeste zijn liefdesbrieven. Er zijn brieven bij die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk in de loopgraven zijn geschreven, in de jaren twintig in Oxford en in Cambridge, in de jaren dertig in Duitsland en tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen in de hele wereld. Bernard en Win schreven elkaar vaak dagelijks, vooral tijdens de oorlog 40-45, toen Bernard drie jaar lang als legerarts in India verbleef. De brieven van Buruma’s grootouders bevatten hun intiemste gedachten en emoties en hun kleinzoon ging daar echter prudent mee om. Buruma stelde zich bij zijn tocht door de epistels van twee mensen, met wie hij zich nauw verbonden voelde, de vraag hoe zij als Joden omgingen met vraagstukken over klasse, cultuur, nationaliteit en religieuze achtergrond. Ik citeer Buruma: ‘Maar een Jood die in een samenleving van voornamelijk niet-Joden leeft, of een moslim in Europa, of een zwarte in een land dat overwegend blank is, of een homoseksueel, vooral in een land waar de liefde voor het eigen geslacht niet wordt geaccepteerd, is gedwongen dieper na te denken over de plek die hij inneemt, om zijn eigen verhaal te verzinnen.’ U en ik beminnen aaneengeregen literaire woorden en zinnen, vooral wanneer het thema daarin vervat verstrekkend is. Zo’n boek schreef Buruma. Ik wil u nu warm laten lopen voor zijn familiebericht door het begin ervan aan u door te geven. Ik zult dan op heterdaad betrappen dat de Joodse immigranten Bernard en Win in Londen geheel wilden assimileren en een zwak hadden voor de Britse tradities. Maar voor het citaat reik ik de tekst van de omslag aan. Over een paar weken dienen wij elkaar hier weer om Hun beloofde land te ontmoeten!
De omslag: In Hun beloofde land vertelt Ian Buruma het verhaal van zijn grootouders Bernard Schlesinger en Winifred Regensburg, de in Londen geboren kinderen van Duits-Joodse immigranten. Hun liefde hield zestig jaar stand, hoewel de geliefden jaren van elkaar gescheiden waren. Want tijdens de Eerste Wereldoorlog diende Schlesinger in Frankrijk en het Midden-Oosten, in de Tweede in India. Ze schreven elkaar brieven, bijkans dagelijks, waarin ze vertelden over hun leven, maar ook over kunst, muziek en hoop. De brieven vormen de basis van Buruma’s verhaal. Hun beloofde land is een eerbetoon van Ian Buruma aan zijn grootouders, die erin geslaagd zijn hun gezin met toewijding en liefde door twee wereldoorlogen te loodsen.’
Het begin; ‘Wanneer ik aan mijn grootouders van moederskant denk, denk ik aan Kerstmis. Ik zou aan een heleboel andere dingen kunnen denken omdat ze pas in de jaren tachtig zijn gestorven, maar Kerstmis in St. Mary Woodlands House, de voormalige pastorie in Berkshire naast Woodlands St. Mary’s, een neogotische kerk uit het midden van de negentiende eeuw die nu niet meer in gebruik is, zal altijd mijn jeugdidylle blijven. Ik kan niet precies zeggen hoe lang die idylle duurde. Ergens tussen mijn zesde en veertiende, vermoed ik. Grofweg tussen 1958 en 1966. Tussen grijze korte broeken van Marks and Spencer en mijn eerste lichtblauwe Beatles-pet. Niets was opwindender dan onze aankomst midden in de nacht, als ik uitgeput was en een beetje misselijk van de lange rit in de auto, die blauw stond van mijn moeders sigarettenrook. We waren ’s ochtends uit Den Haag vertrokken, de ruwe Noordzee overgestoken op een Belgische veerboot die naar benzine en braaksel rook (het Britse Rijnleger ging weer naar huis), hadden uren in de loods van de douane in Dover gewacht en eindeloos in een slakkengang over eenbaanswegen gereden en de vertrouwde Engelse wintergeuren van roet en vreugdevuren opgesnoven voordat we uiteindelijk het grindpad van St. Mary Woodlands op reden en werden begroet door de joviale lach van mijn grootvader, ‘Grandpop’, die in zijn groene tweedjasje een pijp stond te roken. Het huis van twee verdiepingen met zijn grote ramen en olifantgrijze gepleisterde muren was niet kolossaal, maar in mijn herinnering is het even indrukwekkend als zo’n beroemd Engels landhuis. Dat was het niet. Het was wel ruim. En het gaf een gevoel van gedegen victoriaans comfort. Achter het huis lag een grasveld dat zo groot was als twee voetbalvelden. Het werd geflankeerd door brede bloembedden die door mijn grootmoeder werden bijgehouden en kwam uit bij een rij hoge eikenbomen waarin honderden krassende roeken woonden en die uitkeken over de plek waar nu de m4 ligt.
In de zomer werden er op het grasveld spelletjes croquet gespeeld en dorpsfeesten georganiseerd. Dames met hoeden inspecteerden de houten tafels vol groenten en fruit van de kweekwedstrijd en alle zelfgebakken taarten. Er waren grabbeltonnen en coconut shies – net zoiets als blikgooien, alleen moest je met een houten bal kokosnoten van een paaltje gooien – en er was een tombola. De dominee van St. Mary’s liep tussen chirurgen, kolonels buiten dienst, een keur aan familieleden en een enkele plaatselijke aristocraat, zoals lady S., die voor de lunch al vrolijk aangeschoten was en gewoonlijk vergezeld werd door een indrukwekkende dame in een tweed pak die bij ons bekendstond als ‘Majoor C.’. Op het terras werd sherry geserveerd. High tea betekende taart, scones, chocoladekoekjes en sandwiches met komkommer. Natuurlijk baadden deze huiselijke taferelen altijd in het zonlicht, dat geleidelijk overging in lange schaduwen en het gouden licht van vroege zomeravonden. En voor mijn geestesoog ligt er met Kerstmis ook altijd een dikke laag sneeuw op het gazon. Nadat we met ons hele hebben en houden uit mijn vaders auto waren gerold, gingen we naar binnen via de keuken, waar Laura, de geliefde kokkin van de familie, met een sigaret in haar mondhoek boven het gasfornuis hing en haar askegel bijna op de versgeroosterde lamsbout liet vallen. In mijn herinnering doemt ook ander huispersoneel op, zoals de tandeloze Mrs. Tuttle, de bleke, spichtige Mrs. Dobson en een heel dikke vrouw met een hinniklach, Mrs. Mackerell, de echtgenote van ‘Old Butt’, met wie mijn grootvader ieder jaar in een plaatselijke pub een kerstborrel dronk. Naast de keuken bevond zich de kamer van Laura, een donker, rommelig vertrek waar het indringend naar zweet, hond en ongewassen kousen rook. Dit was de plek waar het enige televisietoestel stond.
Mijn grootouders vonden televisiekijken verwerpelijk en daarom was het apparaat misschien naar de meest bedompte uithoek van het huis verbannen. Ik heb er vele gelukkige uren doorgebracht, alleen en soms met Laura, en in zwart-wit naar Engelse komische tv-programma’s gekeken (Frankie Howerd en Sidney James) en naar Amerikaanse westerns (The Lone Ranger en Gunsmoke). Verder was er eigenlijk niemand die televisiekeek. Er werd een uitzondering gemaakt wanneer er een familielid op tv kwam. Mijn tante Susan speelde de vrouw van Samuel Pepys in een serie over zijn dagboeken. En voordat hij een beroemde filmregisseur werd, maakte mijn oom John documentaires voor de BBC over ambachtelijke Engelse kazen, generaals in de Tweede Wereldoorlog, studenten van de kunstacademie en over Georges Simenon, die door een wolk tabaksrook over zijn seksuele veroveringen zat op te scheppen. John maakte ook kortstondig carrière als acteur.
In Laura’s kamer zag ik hem in een aflevering van Ivanhoe als een minstreel die deed alsof hij mandoline speelde terwijl hij een liedje zong voor Roger Moore. Een smalle gang liep van de keuken naar de hal, waar een breed en elegant trappenhuis naar de slaapkamers op de eerste verdieping leidde. Vanaf begin december hingen de wanden bij de trap tot het plafond vol kerstkaarten, honderden en nog eens honderden kerstkaarten, als de bladeren van een klimop tegen een tuinmuur. Ieder jaar weer vroeg mijn grootmoeder, ‘Granny’, zich nerveus af of ze wel een kerstkaart had gestuurd aan alle mensen die ze kende, of die beledigd zouden kunnen zijn als ze er geen kregen. Ze ging door de grond als ze er een kreeg van iemand die ze over het hoofd had gezien. Niet alleen de kerstkaarten getuigden van een zekere overdaad. Alles wat met kerst te maken had, leek een tikkeltje overdreven, in elk geval overdadiger dan wat wij thuis in Nederland gewend waren – de mistletoe, de alomtegenwoordige hulsttakken, de kaarsen en vooral, in de grote woonkamer die uitkeek over de tuin, de kerstboom, die in mijn herinnering, net als veel andere dingen, misschien iets groter en indrukwekkender is geworden, maar niet veel. Hij hing vol gouden en zilveren versieringen, glinsterende slingers en mooie, kleine kaarsenhoudertjes waaraan engeltjes bungelden en in de top van de kerstboom stond een schitterende engel die haar armen helemaal naar het plafond uitstrekte. Deze totempaal van heidense overvloed, die uitkeek over een kleine berg van fraai verpakte cadeaus aan de voet van de boom, was niet echt ordinair – Granny had een uitstekende smaak. Hij was alleen heel erg groot. Eén ding was duidelijk: dit was een familie die Kerstmis serieus nam.’
Een levensverhaal heb ik nu dat verhaalt over een leven dat het nog steeds haalt. In prachtig proza is het wel en wee heel gedoseerd vervat van een wetenschapper en auteur en politicus die zijn sporen heel fervent getrokken heeft. Het gaat om het 326 bladzijden tellende, van een katern foto’s voorziene Jan Terlouw van Joep Boerboom en uitgeverij Boom met de klinkende ondertitel ‘Jeugdboekenheld op het Binnenhof’. Op de omslag achterzijde staan met Terlouw twee collega’s die hem in Den Haag kleur hebben gegeven: Den Uyl en Van Agt. Een dikke tien jaar verbleef Terlouw voor D’66 in de burelen van het Binnenhof, als lid van de Tweede Kamer, als fractievoorzitter, als minister Economische Zaken. Uiteraard staat die politiek getinte tijdspanne in de schijnwerpers, een ris platen in het katern getuigt daarvan. Maar ook zijn grote verdienste als schrijver van jeugdliteratuur komt in katern aan de orde.
Heel kleurrijk is erin de parade van zijn boeken Pjotr, Oom Willibrord, Koning van Katoren, Oorlogswinter, Briefgeheim, Oosterschelde Windkracht 10 en De kloof. Drie van Terlouws boeken werden tot hogere heerlijkheid verheven, want Oorlogswinter, Briefgeheim en Koning van Katoren konden ook op het filmdoek gevolgd worden. Oorlogswinter uit 2008 trok bijna een miljoen bezoekers en hoort daarmee bij de beste bezochte films van deze eeuw. Zijn verdienste voor het maatschappelijk welzijn staat met zijn politieke en literaire activiteiten al meer dan vast en heb ik het nog niet over de bestuurlijke en natuurvriendelijke besognes van de man die in 1931 in Kamperveen het levenslicht voor de eerste keer aanschouwde.
Op een van de schappen van mijn boekenkast in de studeerkamer koester ik een fors aantal ordners die mijn eigen jaren in de plaatselijke politiek in woord en beeld brengen. Voor CHU en later voor CDA opereerde ik tussen 1970 en 1998 in de gemeenteraad als lid, fractievoorzitter en wethouder. Mijn huisgenoten duid ik niet euvel met het feit dat zij die krantenknipsels steevast aan zich voorbij lieten gaan. Mijn bezigheden als politicus waren immers bescheiden van aard. Ook overigens die van leraar. Zo niet het doen en laten van Jan Terlouw, over wie ik het een jaar geleden hier mocht hebben toen diens op eigen ervaringen beruste In huis met een seriemoordenaar verscheen. Terlouw is gewoon een biografie meer dan waard. En die is er nu. Het mooie daarbij is dat zijn biograaf Joep Boerboom die in vlot lopende, tintelende taal wist te vatten. Ik zal u daarvan een specimen geven door zijn Vooraf ‘Zou u niet wachten tot ik dood ben aan te reiken. Maar eerst geef ik u de tekst op de omslag. Als u in de lopende Boekenweek Jan Terlouw opgehaald heeft, gaan wij later onze leeservaringen hier met elkaar uitwisselen.
De uitgever: ‘Jan Terlouws levensverhaal kent minstens zoveel spannende plotwendingen als zijn eigen boeken: voorbestemd tot een leven als kernfysicus ontwikkelde Terlouw zich in korte tijd tot succesvol jeugdboekenschrijver, fractieleider en het gezicht van D66. Het was geen loopbaan van louter hoogtepunten: zijn ministerschap in het kabinet-Van Agt werd een lijdensweg. Maar hij keerde sterk terug als commissaris van de Koningin in Gelderland, in een tijd dat die provincie door overstromingen werd bedreigd. Tot op de dag van vandaag is Terlouw nog zeer actief, als strijder voor het milieu en als schrijver. In deze biografie vertellen naast familieleden en collega-politici ook zijn boeken het verhaal van Terlouws veelzijdige leven. Hij blijkt treffende overeenkomsten te vertonen met de onbevangen en verantwoordelijke helden uit zijn boeken. Maar kun je ook te veel verantwoordelijkheid nemen?’
Boerboom: ‘Zelden maakte een politicus zo’n stormachtige opkomst én neergang door in de Haagse politiek als Jan Terlouw. Zelden was een Nederlandse jeugdboekenschrijver zo succesvol. Terlouw, voor wie een leven in de wetenschap leek weggelegd, besloot rond zijn veertigste het roer radicaal om te gooien en werd bijna tegelijkertijd politicus voor D66 en jeugdboekenschrijver. Zelf kende ik hem in de eerste plaats in die laatste rol. Toen hij de Haagse politiek verliet, was ik acht jaar, dus veel herinneringen had ik daar niet aan. Pas later, toen ik me verdiepte in de politiek uit die tijd, werd mijn interesse gewekt: de ideologische discussies, de polarisatie, de scherpe politieke en persoonlijke tegenstellingen. Dat waren nog eens tijden! Jan Terlouw blijkt moeilijk onder één noemer te vatten. In de media zijn hem in de loop der jaren verschillende kwalificaties toebedeeld. Hieruit komt een man met twee gezichten naar voren: de rationele versus de emotionele Terlouw. De eerste is erudiet, weloverwogen, nuchter en redelijk, soms doorschietend naar afstandelijk, technocratisch en onderkoeld, een typische bèta. Maar hij wordt ook geschetst als een snel ontvlambare, sentimentele geest. Verbitterd, een slecht verliezer? ‘De mensen weten niks van me. Dat moet zo blijven,’ zei hij ooit in ‘Vrij Nederland’. Hoewel hij vriendelijk en benaderbaar is, ervaart menigeen dat het niet meevalt om echt tot hem door te dringen. Kortom, iemand die zich niet eenvoudig laat kennen, die het bovendien graag bij de feiten houdt en niet houdt van gepsychologiseer. Maar ook iemand die ondertussen in zijn toespraken, (dag)boeken en interviews, bewust of onbewust, wel degelijk iets van zijn gevoelens prijsgeeft. Deze complexe persoonlijkheid, de opmerkelijke combinatie van talenten en de wisselwerking tussen wetenschap, politiek, schrijverschap en zijn persoonlijk leven maken zijn leven interessant. Waar raken ratio en emotie, feit en fictie elkaar? Wat zegt Oorlogswinter over zijn eigen leven tijdens de bezetting? Is de nuchtere probleemoplosser Stach uit Koning van Katoren het alter ego van het politieke zondagskind dat Terlouw aanvankelijk was? In hoeverre verantwoordt hij zich in Oosterschelde windkracht 10 voor de standpunten die hij in de jaren zeventig innam over het openhouden van deze zeearm? Is zijn dagboek Naar zeventien zetels en terug een openhartig kijkje in zijn ziel of een verbitterde afrekening met politieke tegenstanders en de pers?
Je zou er een boek over kunnen schrijven. Toen ik had besloten dat dan ook maar te gaan doen, was de vraag of de persoon in kwestie hieraan zijn medewerking zou willen verlenen. ‘Zou u niet wachten tot ik dood ben? Kom maar eens langs, dan kan ik het u misschien uit het hoofd praten,’ luidde zijn antwoord via de mail. Een grapje, of zou hij er ook iets van menen? Ik was er nog niet gerust op. Tijdens zijn ministerschap heeft hij een slechte pers gehad en dat heeft hij de journalistiek lang nagedragen. Ooit liep een journalist tijdens een verkiezingscampagne met Terlouw mee en publiceerde er zonder toestemming een boekje over. Hij had er geen goed woord voor over. Een week later ontving Jan Terlouw me op zijn landgoed in Twello. Hij verontschuldigde zich direct; hij kon elk moment gebeld worden door Radio 1. Het was 23 juli 2014, dag van nationale rouw vanwege de boven Oekraïne neergeschoten vlucht MH17. Zeker sinds zijn indrukwekkende, live uitgezonden toespraak bij de Nationale Herdenking op 4 mei dat jaar, wisten de media hem te vinden als het om rouwen en herdenken ging. Voor heel veel andere onderwerpen ook trouwens, nog steeds. Even later ging inderdaad de telefoon. ‘Als u een biografie van me wilt schrijven, wilt u misschien wel even meeluisteren?’ Na het telefoontje kwamen we ter zake. Hoewel hij zei zich niet te kunnen voorstellen dat iemand geïnteresseerd zou zijn in een boek over zijn leven, kostte het me uiteindelijk weinig moeite hem ertoe te bewegen zijn medewerking te verlenen. Mijn geluk was dat Jan Terlouw veel talenten heeft, maar dat ‘nee’ zeggen daar niet één van is, zoals in dit boek verschillende keren zal blijken.
Bij mijn vertrek had hij zelfs een primeur voor me: hij had net bij zijn uitgever het manuscript ingeleverd voor een vervolg op zijn jeugdboeken Koning van Katoren en Zoektocht in Katoren. Met een twinkeling in zijn ogen vertelde hij waar het verhaal over ging. En dat terwijl hij twee jaar eerder had laten weten waarschijnlijk geen jeugdboeken meer te zullen schrijven. Bij het afscheid gaf hij me nog zijn proefschrift mee, vol natuurkundige formules. ‘Ik weet niet of ik hier veel van snap,’ wierp ik nog tegen. ‘Maakt u zich geen zorgen, ik ook niet.’ Na deze eerste kennismaking volgden nog vele gesprekken, waarbij hij me meermaals verzekerde het ‘doodeng’ te vinden wat ik op zou schrijven. Nog voor hij het manuscript had gezien, bekende hij dat hij liever had gehad dat ik het boek niet had geschreven. In de belangstelling staan vond hij niet erg, mits het over de inhoud van zijn boodschap ging. Nu echter zou de aandacht uitgaan naar zijn persoon, en dat voelde ongemakkelijk. Toen ik hem het manuscript stuurde, bekende hij er een beetje onpasselijk van te worden om bladzijde na bladzijde over zichzelf te moeten lezen. Ondanks zijn aarzelingen heeft hij steeds alle medewerking verleend. Hierdoor kon ik, behalve met hemzelf, ook met zijn naasten spreken. Mijn dank gaat dan ook in de eerste plaats uit naar Jan en Alexandra Terlouw, voor hun gastvrijheid, openheid en hulp. In de tweede plaats dank aan hun familie en aan alle anderen die me zo bereidwillig
Een openhartig, onthullend, persoonlijk, tintelend bericht van een charismatische, charmante Haagse grande dame heb ik voor u, dat een inkijk geeft in wat er voor en achter de schermen van het vaderlandse politieke doen en laten. De auteur ervan is een gedreven en bevlogen vrouw die stond voor haar idealen. Het gaat om het 392 bladzijden tellende, van twee katernen authentieke foto’s voorziene Pluche van Femke Halsema en uitgeverij Ambo Anthos met de plaatsbepalende ondertitel ‘Politieke memoires’. Om de gedachten te bepalen; de in 1966 geboren politica Halsema was van 1998 tot 2011 lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal namens GroenLinks als fractievoorzitter en politiek leider van deze partij. Om mijn eigen geheugen op te frissen hoe het al weer zat: GroenLinks werd in 1989 geboren als vrucht van een fusie tussen de partijen Communistische Partij van Nederland (CPN), Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), Politieke Partij Radicalen (PPR) en Evangelische Volkspartij (EVP). De vier partijen ter linkerzijde van de PVDA wilden uit een dal terugkomen. In de 28 jaar dat ik als raadslid, fractievoorzitter en wethouder in het Papendrechtse mij onledig hield heb ik de landelijke neergang van de CPN gevolgd, de opkomst en de teloorgang van de EVP gadegeslagen, de PPR zien bloeien en verwelken en de PSP zien verzanden. Ik herinner mij nog goed dat onze burgemeester beginjaren negentig op zijn kamer berichtte dat hij van PPR naar PVDA overgestapt was. Ik weet nog volop dat onze predikant als oprichter van EVP niet begreep dat ik op het raam van de studeerkamer een verkiezingsaffiche van CDA had hangen.
Ik wil hiermee zeggen dat het dragen van een politieke kleur in het nabije verleden vaak een zaak van overtuiging was. Je koos niet zomaar voor een partij. Zo ook Femke Halsema die ooit overstapte van PVDA naar GL. In haar Pluche verwoordt zij haar onvrede met de ‘Wille zur Macht’ die zij o.a. belichaamd zag in Felix Rottenberg met wie zij in aanvaring was gekomen. Dat brengt mij op de rode draad die door Pluche loopt: Femke Halsema bleef haar idealen trouw, zij bleef op de barricaden en spaarde zichzelf niet.
Ik zei het u toen ik hierboven week Jan Terlouw van Joep Boerboom bij u mocht introduceren. Op een van de schappen van mijn boekenkast in de studeerkamer koester ik een fors aantal ordners die mijn eigen jaren in de plaatselijke politiek in woord en beeld brengen. Ik had niet de durf en vooral niet het vermogen mijn reilen en zeilen in de Papendrechtse wateren aan het papier toe te vertrouwen. Zo niet Femke Halsema die niet alleen veel te zeggen heeft maar dat ook in tintelende taal doet. Halsema opereerde dertien jaar lang in het belang van het land en maakte zodoende veel wetenswaardig mee. En dat weet zij in prachtig proza te vatten! Ik geef u daarvan een voorbeeld door uit haar Inleiding ‘Afscheid van politiek’ te citeren. Maar eerst reik ik de tekst van de uitgever op de omslag aan en doe ik de toezegging aan u dat wij op Pluche hier terugkomen. Dat als u in de finale van de Boekenweek 2016 Pluche van Halsema bij uw boekhandelaar opgehaald hebt. Met op de voorzijde omslag een briljante foto van de bloedmooie Femke!
De uitgever: Pluche is de persoonlijke en openhartige autobiografie van Femke Halsema over haar jaren in de landelijke politiek. Twaalfenhalf jaar zat Halsema voor GroenLinks in de Tweede Kamer, maar op 17 december 2011 nam zij afscheid. Van vertegenwoordiger van een collectief wilde ze weer individu worden. In Pluche blikt Femke Halsema voor het eerst terug op haar leven in de Tweede Kamer: van haar begintijd als nieuwbakken kamerlid tot geliefd fractievoorzitter die heel zichtbaar was in het publieke debat. Ze beschrijft de impact die de politiek op haar leven heeft gehad. Bovendien geeft het boek een tijdsbeeld van een van de meest turbulente periodes in de geschiedenis van de Nederlandse samenleving met de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de paspoortaffaire rond Ayaan Hirsi Ali en de opkomst van Geert Wilders.
Halsema: ‘Over het mintgroene tapijt loop ik naar de interruptiemicrofoon. De vertrouwde gang van een stap of vier vanaf mijn blauwe stoeltje. Ik heb geen haast. Ik kijk naar de voorzitter en zij naar mij. Ze is geërgerd, het debat duurt al te lang en wordt te vaak onderbroken. Ik lach verontschuldigend naar haar want ik ben een van de boosdoeners. Aan haar blik zie ik dat ze me deze interruptie zal toestaan en me niet vernederend berispt en wegstuurt. Maar ik weet ook dat ik het kort moet houden. Bij de microfoon, terwijl ik wacht tot de premier is uitgesproken, overvalt me even paniek. Zolang ik parlementariër ben, ken ik dit moment van verlamming net voordat ik ga spreken. Ik heb goed nagedacht over wat ik ga zeggen, de zinnen in mijn hoofd geformuleerd. De argumenten heb ik gestapeld klaarliggen. Ik breng het eerste punt in. Dan verweert de premier zich en volgt mijn tweede argument. Geïrriteerde reactie van de premier, hulp vragende blik naar de voorzitter. De voorzitter dwingend tegen mij: ‘Mevrouw Halsema, de laatste keer…’ Derde argument, verpakt als slotstatement. Zo moet het gaan. Maar, denk ik terwijl mijn hartslag versnelt, wat als ik het niet meer weet? Wat wilde ik eigenlijk zeggen? Mijn handen liggen klam op de houten richel waarop de microfoons zijn bevestigd. Gebruik ik zo meteen het voetpedaal om mezelf te versterken? Dan sta ik in het luchtledige te praten als ik mijn gewicht verplaats. Of houd ik met mijn hand het knopje op de microfoon ingedrukt? Maar dan is er die ene maaiende arm en dat staat zo onbeholpen, zag ik op televisie. ‘Mevrouw Halsema, twee interrupties,’ hoor ik de voorzitter zeggen. Ik begin.
Vanaf de eerste dag dat ik als Kamerlid de plenaire zaal betreed houd ik van het ritueel van het debat. De bodes die heen en weer lopen met ambtelijke stukken en handgeschreven briefjes van de minister. De ambtenaren in de loge achter in de zaal, die afhankelijk van het overwicht van de minister ontspannen tegen de muur hangen of voorovergebogen zitten te typen. De Kamerleden die met elkaar praten, altijd iets demonstratiever dan wanneer ze niet door televisiecamera’s worden vastgelegd. En vooral de vele regels en procedures die gelden voor de volgorde van spreken, het indienen van moties en het aanvragen van debatten. Het lijkt een zinloze parlementaire bureaucratie, maar elk ervaren Kamerlid weet dat beheersing van de procedures macht in het debat betekent. In de loop van de twaalf jaar dat ik Kamerlid ben, wordt de plenaire zaal mijn territorium. De helse nervositeit waarmee ik de eerste keren achter het spreekgestoelte sta maakt langzamerhand plaats voor prettige opwinding als er weer een debat begint. Ik word behendiger, zorg dat ik goed zit voor het oog van de camera, sluit zichtbare kongsi’s om me van winst te verzekeren en geef de minister ontspannen een hand voordat we beginnen, net zoals zelfverzekerde sporters dat voor een wedstrijd doen. En ik leer mezelf te doseren. Niet te veel verontwaardiging over de tegenstanders uitstorten, zo nu en dan een grapje of een compliment, en mijn kwaadheid selectief inzetten, als iedereen die ook begrijpt. Sommige zaken veranderen niet in de honderden debatten die ik in de loop van de jaren voer. De angst om met de mond vol tanden te staan, om vernederd en uitgelachen te worden als een tegenstander of een minister een goede grap ten koste van mij maakt, verdwijnt nooit helemaal. Net als het gevoel van triomf, van euforie, als ik terugloop naar mijn blauwe stoel en aan het geroffel op de Kamerbanken hoor dat ik het pleit heb gewonnen. In alle jaren dat ik Kamerlid ben trek ik geen enkele keer met tegenzin de zware glazen toegangsdeur van de plenaire zaal open. Altijd heb ik zin om te gaan zitten op de blauwe stoel die de mijne is en op te gaan in het ritueel van het democratische debat. Alleen is dat geen reden om politicus te blijven. Op 17 december 2010 maak ik mijn onmiddellijke vertrek uit de politiek bekend. En het is me menens. Ik ga niet de wachtkamer in van het politieke bestuur om na een paar jaar weer tevoorschijn te komen en een Senaatszetel te beklimmen of een burgemeestersketting om te hangen. Nee, het afscheid van de politiek is definitief. En de reden is simpel. Ik heb er genoeg van.’ Over een inkijk in het Binnenhof gesproken!
Het geschiedde die vrijdagmorgen: postbode Ruud legde in het boekenmandje voor onze voordeur een hardcover neer die bij onze jonge gast Guus van net twee turven hoog zeer in de smaak viel. In no time was hij, op de schoot van zijn grootvader gezeten, verzonken in het leerzame kijk-, lees- en doe album. Ik heb het over het 26 grote bladzijden tellende, van meet tot finish kleurrijke De eerste woordjes ontdekken van Séverine Cordier en van uitgeverij Holland. Op de eerste bladzijden is het meteen raak voor de jeugdige lezers en kijkers, want die worden uitgedaagd voor een leuke klus. ‘Speurneuzen opgelet: deze voorwerpen zijn op sommige bladzijden verstopt. Kun jij ze vinden?’ Vervolgens staan daaronder te kijk: mieren, hond, ekster, boek, rugzak, pantoffels, roeiboot, konijn,hijskraan, speelgoedauto, poes, hijskraan, zeilboot, vlinder, bal en vliegtuig. Kleinzoon Guus ging meteen op zoek en ontdekte zodoende zijn eerste woordjes. Hij deed dat via steeds twee pagina’s, een linker waarop een tiental attributen met naam en toenaam in hun uppie zijn opgesteld en een rechter waarop de voorwerpen in een grotere context present zijn. Allemaal geplukt uit de belevingswereld van Guus die hij met zijn ouders Time en Bonnie gaat ontdekken. Als in de slaapkamer, op school, in het park, in de keuken, in de badkamer, in het bos, op het strand, op het platteland, in de bergen, op de boerderij, in de stad en in de lucht.
Om u helemaal bij te praten geef ik u de tekst van de uitgever op de site; ‘Dit kijk- en aanwijsboek met sfeervolle illustraties sluit aan bij de wereld van het jonge kind. Het begint eenvoudig met het aanwijzen en benoemen van de losse voorwerpen. Kan het kind de voorwerpen ook terugvinden op de grote tekeningen? Spelenderwijs wordt de wereld en de woordenschat een beetje groter. Een boek om samen met je kind van te genieten! Een karton boek met ronde hoeken. Een stevig boek dat tegen een stootje kan.’ Ook zegt uitgeverij Holland: ‘Het kind leert spelenderwijs de eerste woordjes door de voorwerpen aan te wijzen en te benoemen op de grote tekening. Speurneuzen zullen ontdekken dat sommige voorwerpen vaker in het boek terug te vinden zijn. Dit boek leent zich ook goed voor zoekspelletjes als ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet.’ Het geschiedde op de zaterdagmorgen vroeg dat wij uit Voorburg kregen via de iphone beelden kregen van een zoekende en aanwijzende Guus. Zijn spelen is leren zijn leren is spelen!