Een verrassende verzameling van 24 reportages uit het leven gegrepen van een gevierd en geliefd auteur heb ik voor u, die mij terugwiep in de tijd. Een boeiende bundel leg ik voor u op de leestafel die vaak een brug slaat tussen een utopie en een nachtmerrie, tussen droom en daad omdat – om met Willem Elsschot te spreken – wetten en praktische bezwaren in de weg staan. Het gaat om de 268 bladzijden tellende paperback In het land van de ja-knikkers van Frank Westerman en uitgeverij Querido met de ondertitel ‘Verhalen uit de polder’. Ik vlei mij met de gedachte dat u na het horen van de naam Frank Westerman instemmend geknikt heeft. Want hoe vol lezersvreugde konden wij hier niet met elkaar uitwisselen over diens non-fictieve werken als De graanrepubliek, Ararat, Stikvallei, Dier, bovendier en Een woord een woord. Als geen ander weet de in 1964 te Assen geboren journalist en schrijver de werkelijkheid op heterdaad te betrappen, te interpreteren, te verwoorden en aan ons door te geven.
Bij het lezen van de titel op de omslag – die niets heeft met iemand die geen mening heeft - gingen mijn gedachten meteen terug naar de vele weken vakantie die wij doorbrachten op de boerderij van boer Harm Tip aan de Ermermarkerweg 14 in het Drentse Veenoord. Onze wandel- en fietstochten vanuit de paardenfarm bestreken gehuchten als De Haar, Schimmelarij, Dalerveen, Zandpol, Stieltjeskanaal, Schutwijk, Weiteveen en De Vierslagen. Dit om in het land van de ja-knikkers, de contreien om en in Schoonebeek, te geraken. Wij verkeken ons immer in de jaren zeventig en tachtig in de velden rond Schoonebeek op de bovengrondse delen van pompen die olie uit de aarde omhoog brachten. Wij bleven vaak schouwen naar de ja-knikkers van de Nederlandse Aardolie Maatschappij die in een monotoon ritme hun werk deden. Wij begrepen dat de dorpelingen van Schoonebeek de geluidshinder, de stankoverlast en de horizonvervuiling voor lief namen omdat de NAM hen bij een blow up die zich daar in 1976 voordeed ruimhartig en voortvarend compenseerde. In de bundel van Westerman was het voor mij dan ook een reis naar het persoonlijke verleden bij het lezen van het titelstuk, dus In het land van de ja-knikkers. Maar daar hield mijn tocht terug in de tijd niet mee op, want bij het tot mij nemen van het eerste verslag met de titel ‘Terug naar het krijt’ was het ook raak. In de jaren van Veenoord reden wij ook vaak naar het noorden om via Erm, Sleen en Noord-Sleen op het park en plas Kibbelkoele te geraken. Vele uren voetbalden, zwommen, speelden wij daar en ‘moments to remember’ werden ons deelachtig. Het geschiedde daar ook dat wij in het achterom van de Kibbelkoele ons als wandelende verpoosden. Ik weet ook nog precies hoe wij op een bepaald ogenblik bij de buurtschap ’t Haantje op een dijkweggetje langs het Oranjekanaal voor een naargeestige locatie in het veld halt en front maakten. Wij stonden voor de plek waar zich de blow up uit 1965 voorgedaan had. De NAM wilde daar ook olie uit de bodem met een boortoren verschalken, maar het gevaarte verdween in de opengescheurde aarde. Het wel en wee van toen las ik nu het openingshoofdstuk van Frank Westerman.
Hoe heerlijk vind ik het verleden op papier aangereikt te krijgen. En dan niet in de outfit van fictie als in een historische roman maar in vervat in de non-fictie. Westerman heeft nu zijn beste stukken gebundeld en betrapt daarbij op heterdaad het toen en nu. Zoals in zijn slotstuk ‘Open brief aan Arjen Robben’ waarin hij de gaswinning in de provincie Groningen, waarin ook de thuishaven Bedum van de voetbalicoon ligt, aan de kaak stelt. Een volgend keer trek ik nog een keer door de bundel. Nu houd ik het op de tekst van de omslag en de intro van de auteur. Querido: ‘In de stijl van zijn klassieker De graanrepubliek voert Frank Westerman de lezer mee door het veranderende Nederland van de afgelopen vijfentwintig jaar. Weg van het randstedelijke gewoel toont hij onverwachte, ongeziene gezichten van het drassige achterland en zijn bewoners. In het land van de ja-knikkers is een collectie van oer-Hollandse reportages en persoonlijke vertellingen van een eigenzinnige, bevlogen schrijver wiens werk tot het meest vertaalde van de Nederlandse literatuur behoort. Moeiteloos rijgen de bijeengebrachte verhalen in deze bundel zich aaneen tot een kritische ode aan een land waar je ondanks alles niet niet van kunt houden.’
Westerman: ‘Op mijn dertigste kreeg ik mijn eerste enige echte baan. Zo een met een salarisschaal, een dertiende maand en een kerstpakket. ‘U krijgt een auto.’ De adjunct-hoofdredacteur zei het zakelijk: een auto hoorde bij mijn functie. Het voelde als de hoofdprijs in een televisiequiz. Per 1 december 1994 werd ik algemeen verslaggever. ‘Verslaggever’ vind ik een mooiere titel dan dan ‘journalist’. Als verslaggever gééf je iets, en geven is - meestal - leuker dan nemen. Maar dan de toevoeging ‘algemeen’: het mocht dus over álles gaan. Mijnbouw én ruimtevaart. Terschelling én Nova Zembla. De oerknal én de apocalyps. Bij ons op de krant - NRC Handelsblad - stond de algemeen verslaggever boven de verslaggever binnenland. Wij vergaderden op maandag en mochten de rest van de week naar eigen inzicht besteden; ‘binnenland’ vergaderde iedere ochtend om 8 uur aan de middentafel en stortte zich aansluitend op het nieuws om de deadline van 13 uur te halen. Voor de leden van de redactie binnenland geen auto-van-de-zaak.
Vijf jaar had het me gekost om hier te komen: in het kantorenpark van Rotterdam Alexander aan de A20. Ik was in Wageningen opgeleid tot irrigatie-ingenieur, maar ik wilde schrijver worden, of eerst maar journalist. Wegwezen uit Wageningen zag ik als voorwaarde voor welk schrijverschap dan ook. In de herfst van 1988 had ik de sprong gewaagd. Maar zodra mijn stage bij een tijdschrift in Amsterdam op 31 december afliep, was ik teruggeworpen op de provincie, op Wageningen. Oud en Nieuw dat jaar bezorgde me een kater die niet overging. Op straat kreeg ik te horen: ‘Hé, jij was toch naar Amsterdam?’ Van de weeromstuit sloot ik me op in mijn kamer – met De brieven van Vincent van Gogh. ‘Je kunt een groot vuur in je ziel hebben, en niemand komt er zich aan warmen.’ Ik kwam mijn bed niet uit en wentelde me in zijn Weltschmerz. ‘De voorbijgangers zien niets dan een beetje rook boven uit de schoorsteen komen, en gaan huns weegs.’ In elke brief vond ik iets troostrijks of grappigs. ‘Om te slagen heb je ambitie nodig, en ambitie lijkt me iets absurds’, schrijft Vincent in de zomer van 1887 vanuit Parijs aan zijn broer Theo. Meteen in de volgende brief, aan zijn zus Wil: ‘Leer dansen of wordt verliefd op een of meer notarisklerken, officiers, enfin ’t geen onder uw bereik is, doe liever, veel liever een aantal dwaasheden dan Hollandse studie. ’t Dient glad nergens toe.’ Middenin een klaagzang over de onverkoopbaarheid van zijn doeken schrijft hij zichzelf moed in: ‘Ik voor mij moet doorzetten of ik zou zinken.’ En over kunstenaars in het algemeen: ‘Ons willen is een actie.’
Zulke zinnetjes sprokkelde ik als drijfhout bij elkaar tot ik er genoeg had om ze samen te binden tot een vlot. Niets wagen, peperde Vincent van Gogh me in, was erger dan falen. Op 2 februari 1989 stouwde ik mijn mosgroene Fiat 126 vol met mijn spullen om opnieuw naar Amsterdam te trekken. Ik had mijn studentenkamer opgezegd, de weg terug was nu afgesloten. ‘Een ‘lease’ auto?’ Mijn Fiatje 126 had ik al snel afgedankt; autobezit in de binnenstad van Amsterdam bleek een hedendaagse vorm van zelfkastijding. ‘Of een OV-jaarkaart, als u dat verkiest.’ De adjunct-hoofdredacteur keek me inschattend aan.
‘Ja’, zei ik zonder te aarzelen. ‘OV-jaarkaart eerste klasse’, merkte hij op, terwijl hij een aantekening maakte. De adjunct kwam overeind en feliciteerde me.‘Succes in je nieuwe functie!’ Voortaan zouden we elkaar tutoyeren, dat was de geijkte, eerste bevordering waarvoor ik geen enkele tegenprestatie hoefde te leveren. Buiten op het perron van Rotterdam Alexander voelde ik verantwoordelijkheid in mijn donder. Er stonden collega’s van de redactie wetenschap te wachten op dezelfde trein; ze stapten in de tweede klasse, ik voegde me bij hen. ‘Nu moet ik het waarmaken’ – realiseerde ik me. Vanaf dat moment, vanuit dit op een na diepste punt van Nederland (zeven meter onder zeeniveau) duwde een onzichtbare hand mij landinwaarts, terug naar waar ik vandaan kwam. Om algemeen verslag te geven.
Deze bundel is hiervan de weerslag. Slechts een klein deel is tot stand gekomen met de treinkaart van NRC Handelsblad; ook nadat ik mijn vaste baan in 2000 had opgegeven ben ik blijven schrijven over de zompige delta ‘tussen Oost-Friesland en de Schelde’. De aanleiding om deze verhalen bijeen te brengen is mijn gastschrijverschap aan de universiteit van Leiden in het najaar van 2016. Sinds Gerard Reve in 1985 het spits afbeet, was ik de 32e gastschrijver bij Neerlandistiek - en de eerste die zich toelegt op het genre reportage. Dit stemde mij tot nadenken en ook: herlezen. Uit een archiefdoos vol knipsels drong zich een selectie aan stukken op die samen een schildering geven van Nederland in de afgelopen kwart eeuw, een fragmentarische, impressionistische. De keuze is gekleurd door mijn omzwerving vanuit Drenthe, waar ik geboren en getogen ben, uitwaaierend over Noord- en Midden-Nederland tot aan Wageningen, mijn alma mater, en van daaruit zuidwaarts, tot onder de grote rivieren. Alle verhalen zijn tegelijk ook gekleurd door betrokkenheid. Ik wil graag dat de dingen goed gaan. Dat de boel bij elkaar blijft. Een misschien wel nog sterkere kleuring komt voort uit mijn verwondering over het fenomeen maakbaarheid. Preciezer gezegd: keer op keer ga ik op zoek naar het kantelpunt waar de droom omslaat in de nachtmerrie. En heel soms: andersom.’
Ik wil u de entree van een roman geven met het perspectief dat u niet alleen meteen in het verhaal zit maar ook in de verteltrant van de schrijver vertoeft. Ik wil u een kei van een boek inloodsen. Het gaat om de 480 bladzijden tellende hardcover Broederstrijd van Antonio Pennacchi en van De Bezige Bij. Op de wikkel staat ‘Van de auteur van Het Mussolinikanaal en u en ik weten meteen dat wij goed zitten want daarin toonde Pennacchi (1950) een groot verteller van een sterk verhaal. Daar u weet met welke schrijver u van doen heeft volsta ik in eerste instantie met een integraal citaat van de eerste vier pagina’s. Om u wel enigszins in het plaatje te brengen reik ik u de tekst van onze uitgeverij DBB aan die op de wikkel staat. Mijn enige optie nu is dat u weet dat de roman Broederstrijd er is. Auteur en uitgever staan borg voor een heerlijk dik boek waarin het lekker (lui) lezen is. Hoe bijzonder blijft het een goed boek te lezen! Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit!
DBB: ‘25 mei 1944, de laatste oorlogsdag in Littoria. In het korte tijdsbestek tussen het vertrek van de Duitsers en de aankomst van de geallieerden duikt Diomede Peruzzi een aan puin geschoten Italiaanse bank in en pakt wat hij pakken kan. In de dagen die volgen keren de evacués terug van hun schuilplaatsen in de bergen. De boerderijen liggen aan puin, elk gebouw draagt littekens van de bombardementen. Alleen heerst er nu een ander klimaat, de wederopbouw begint. Met zijn provocerende, brutale blik die altijd wordt verzacht door een groot menselijk mededogen vertelt Antonio Pennacchi over de moeizame totstandkoming van het democratische, republikeinse Italië aan de hand van de lotgevallen van de Peruzzi’s, een omvangrijke en kleurrijke familie van pioniers, harde werkers en berooide helden.’
Pennacchi: ‘‘Godsammekraken,’ zei onze neef Diomedes Peruzzi toen hij plotseling in een stofwolk voor het gapende gat van de kluis van de Italiaanse Bank stond, en intussen de brokken kalk die naar beneden kwamen probeerde te ontwijken. En meteen erachteraan riep hij: ‘Leve de Zorzi Vila’s!’ en dook met zijn twee nieuwe vrienden het gat in. Ze struikelden overal over het puin: blokken beton en travertijn, verspreid liggende bakstenen, brokken marmer van de trappen, stukken ijzer die als spiesen recht omhoog of zijwaarts staken, en loshangende stukken kozijn en plafond. Wat ze meteen bij aankomst hadden gezien, waren hele platen gewapend beton die als twijgjes waren afgebroken en dwars door de muren heen op straat waren gesmeten, beneden op het plein. Of beter gezegd, ze waren ertegenop gelopen – ‘Kut!’ hadden ze alle drie geroepen terwijl ze over hun enkels wreven – want je zag geen hand voor ogen. Een stofwolk, zei ik al, ook buiten op straat, tot aan de hemel, en in de breedte misschien wel tot het Palazzo M. De mist in de Povlakte is er niks bij. Je zag geen hand voor ogen, wat zeg ik, geen steek, zo dicht was dat stof. Het was ook geen stof maar mijngas, wit mijngas, drab die in de lucht hing en steeds verder omhoogdreef. De zon drong er niet doorheen, er drong niets doorheen. Wel stonk het naar brand en hele scherpe knoflook, wat hoort bij tnt. Het was één grote korrelige gaswolk van ijzer, tufsteen en cement – maar vooral kalk – die in je ogen en je mond kwam. Ze hadden meteen een zakdoek voor hun gezicht gebonden – zo’n stoffen zakdoek van vroeger – met een knoop van achteren, als bandieten, maar evengoed zat hun hele mond vol wit gruis, hun tong voelde aan als een leren lap en hun tanden knarsten als een krijtje op het schoolbord. Af en toe viel er met al dat korrelige stof een verschroeid duizendlirebiljet op de grond, of het fladderde op hun schouder. ‘Hé, gasten! Regent het nou flappen?’ had Diomedes midden op het plein vol ongeloof gezegd. En zijn vrienden waren meteen naar de grond gedoken om het geld op te rapen, en daarna dansten ze rond in het stof, niet wetend of ze weer naar de grond moesten duiken of dat ze met hun armen in de lucht moesten blijven springen, en als gekken blijven graaien om zo veel mogelijk goud-geschroeide vlinders te vangen. ‘Rustig, nondeju!’ zei hij, terwijl hij toch de jongste was. ‘We moeten bij de bron zijn, daar kan je ’t zo bij elkaar harken.’
En hij voorop en de anderen erachteraan, hij met sandalen en een korte broek waar zijn tantes een extra strook aan hadden gezet, en af en toe bukte hij zich om aan zijn korsten te krabben of aan de schaafwonden die hij al struikelend over brokken muur opliep – Diomedes droeg op zijn achttiende nog steeds een korte broek – en zo kwamen ze, hij voorop en die twee dertig-, veertigjarigen erachteraan, bij de bank. Ze namen in één sprong de zeven treden van het bordes, trokken het hek dat al ontzet was open, en slalomden tussen de verspreid liggende ledematen en stukken torso van het beeld van Augustus door. Eenmaal binnen zagen ze achter de loketten die krater – ‘Godsammekraken!’ zei Diomedes weer, terwijl de bankbiljetten nog steeds als bromvliegen om hun oren vlogen – en ze doken meteen naar beneden, de kluis in. En zodra ze in de kluis waren, begonnen die andere twee – en mijn neef in het begin ook – stapeltjes bankbiljetten bij elkaar te graaien. Of beter gezegd, dikke stapels enorme flappen, want het waren niet van die kleine briefjes zoals nu; een duizendlirebiljet van toen was zo groot als een loeigrote zakdoek, een laken. Kan je nagaan een van vijfduizend. En ze begonnen het geld meteen in hun zakken te proppen, onder hun hemd, in hun broek, hun onderbroek; en verder nergens, want ze hadden geen andere plekken waar ze het kwijt konden. Het was 25 mei, ze hadden geen jasjes aan, als die twee, die nog berooider waren dan wij, tenminste jasjes hadden.
Alleen een versleten en gerafeld hemd en verder niks, behalve dan een onderhemd, dat al even gerafeld was. Nee, ze konden het verder nergens anders stoppen. ‘En nu?’ zei een van de twee. ‘Moeten we dit godsgeschenk soms laten liggen?’ en tegelijk rukte hij een la uit een houten bureau, keerde hem om, zodat hij meteen leeg was, stopte het geld erin en nam hem onder zijn arm mee. Maar er lagen stapels en stapels geld daarbinnen. ‘Dat ligt daar maar weg te rotten. Wat moeten we nou?’ griende hij bijna. ‘Kruiwagens! Kom op, we gaan kruiwagens halen!’ riep mijn neef Diomedes, en hij ging er als een speer vandoor. En die twee er weer achteraan. Hup, naar het gebouw van de fascistische jeugdbeweging gil. Of liever, naar het terrein waar dat in aanbouw was, maar waar de werkzaamheden stillagen sinds de oorlog de verkeerde kant op begon te gaan, en waar nu, voor alle duidelijkheid, het cultuurpaleis is met de stadsschouwburg. Hij loopt de bouwplaats op, forceert de deur van de keet, en zoekt de kruiwagens. Ze pakten er zes. Ieder twee. Op elkaar gestapeld. En toen weer hup, terug door de velden, kri kri kri tot aan de prefectuur. En van daar naar het plein, naar de bank. Kri kri kri. Het waren houten kruiwagens natuurlijk, niet van die lichte, ergonomische van nu, met een wiel met een rubberband, van die aerodynamische, met rondingen. Nee, het waren driehoekige, zware houten gevallen. Vierkante balken. Rechte wanden. Een v-vormige bak. En het wiel was ook van hout, met een ijzeren ring eromheen, een smalle metalen band die op het tandwiel was gespijkerd. Ze zaten allemaal onder de aangekoekte kalk, en als het wiel draaide maakte de naaf een piepend geluid: kri, kri. En kri kri, kri kri – en erdoorheen het boem, boem, boem van kanonschoten in de verte – op en neer van de Italiaanse Bank naar de kelders van het Nationale Verzekeringsinstituut aan de overkant van de straat. Geld uitladen en weer terug – kri kri kri – tot het laatste boem, boem, boem in de buurt van Borgo Isonza was opgehouden. Er klonk geweervuur. Garands. En daarna een salvo – van een Thompson – en daarna niks. Doodse stilte. En uit die stilte kwam opeens – nu van het Palazzo M vandaan, dat stond vast – het vroem vroem vroem en daarna vrèèè vrèèè vrèèè van naderende tanks en legerbusjes. ‘De Amerikanen! Wegwezen, de Amerikanen komen eraan,’ riep mijn neef Diomedes. ‘Als die ons pakken gaan we eraan! Voor hen zijn we plunderaars.’
Het was 25 mei 1944, donderdag, Sint-Beda en Sint-Urbanus – Sint-Urbanus en de zon, wijn in de ton – de bevrijding van Latina. Of beter gezegd, toen heette het nog Littoria, en de kluis van de bank, die hadden de Duitsers opgeblazen voor ze ervandoor gingen, en dat is een historisch feit.’
Het geschiedde kortelings: zaterdag las ik in twee dagbladen een interview met een groot schrijver die een nieuw boek afgescheiden heeft en dinsdag de dag van vandaag ligt de roman al voor mij. Het gaat om de 416 bladzijden tellende paperback Masser Brock van Bert Wagendorp en Atlas Contact. In de Volkskrant stond het interview van Almée Kleine met de titel ‘Wat een columnist vermag in tijden van meningen’ en in Trouw ging het om ‘Twijfel is goud’ van Joost van Velzen. Het gesprek met Bert Wagendorp in Trouw van 11 februari geef ik integraal aan u door. Opdat u ‘in the picture’ van ‘Masser Brock’ komt. Ik verzoek u deze eerste tribuut aan de nieuweling van Wagendorp als de start te zien van een tocht die wij door de roman hier met elkaar later gaan maken. Hoewel ik mij ervan bewust ben dat Wagendorp met geboortejaar 1956 bij u geen kwaad meer kan doen sinds u in 2013 zijn roman Ventoux en in 2016 zijn novelle Een zaterdagmiddag met gejuich ontving. Als opwarmer voor het interview met de schrijver geef ik de tekst van uitgeverij Atlas Contact zoals die op de omslag van Masser Brock staat. Overigens; op mijn recensie-exemplaar dat Ruben Burbach mij zond staat een ander verhaal op de achterzijde, want een overzicht van de vele acties en campagnes die de uitgever rond de verschijning van Westermans nieuweling gaat organiseren. Ik heb het bruin vermoeden dat er met ‘Masser Brock’ een klassieker geboren is in onze literaire wereld.
Atlas Contact: ‘Masser Brock is columnist van dagblad 'De Nieuwe Tijd'. Zijn zus is de spindoctor van de premier van Nederland. Masser volgt het nieuws, tot het nieuws de achtervolging op hem inzet. Wat is de waarheid achter de dood van vier Nederlandse soldaten op vredesmissie? Hoe nam de geheime dienst De Nieuwe Tijd in de tang? De nieuwe roman van Bert Wagendorp gaat over de vraag hoe nieuws nieuwe werkelijkheden schept, over de waarheid die wij dagelijks krijgen geserveerd en over de waarde daarvan. Het is een wervelend verhaal vol vrolijke, tragische en kleurrijke personages: een opmerkelijke krantenfamilie, een cynische journalist, een horlogemaker en een tycoon tegen wil en dank. Masser ruilt zijn oude zekerheden in voor twijfel en zijn cynisme voor stilte. Als lezer kun je niet anders dan hetzelfde doen - wie Masser Brock gelezen heeft, zal de media op een andere manier beleven.’
Van Velzen: ‘ Na de verfilmde bestseller Ventoux, stort Bert Wagendorp zich in zijn nieuwe roman op zijn eigen stiel: de journalistiek. De honderdduizenden lezers van Ventoux hoeven zich geen zorgen te maken: Masser Brock, het nieuwe boek van schrijver en Volkskrant-columnist Bert Wagendorp, leest weer als een tierelier. In wat je een kruising zou kunnen noemen tussen een roman en een literaire thriller, trekt de auteur dit keer een journalistiek decor op. En dat is er wél eentje om je zorgen over te maken. Hoofdpersonage Masser Brock, natuurlijk niet toevallig columnist bij een groot landelijk dagblad, ontdekt in de rol van onderzoeksjournalist dat zoiets als ‘doen aan waarheidsvinding’ domweg onbegonnen werk is. Zo stuit hij op duistere drugsdeals en blijkt de geheime dienst een fikse vinger in de pap te hebben gehad bij nota bene zijn eigen krant. Omdat zijn zus spindoctor is van de premier, raakt Masser ook nog eens verstrengeld in allerlei belangen. Wat is de waarheid als iedereen die op zijn eigen manier wil bezweren? Ga er als journalist maar aan staan. En nu we het toch over het vak hebben: Is een gebeurtenis tegenwoordig nog het nieuws, of de mening óver die gebeurtenis?
Zou het kunnen dat wij op de redacties van de Volkskrant en Trouw daadwerkelijk te maken hebben (gehad) met mollen van de geheime dienst?
‘Ja, het gebeurde. En misschien nóg wel. Wij hebben ‘de Volksknar’, een krantje voor ex-redacteuren, en daar stond laatst nog in dat er in de jaren zeventig zo’n verhaal, waarvan de bron ineens in geen velden of wegen was te bekennen, daadwerkelijk de krant heeft gehaald. Het gebeurde bij alle grote media en het is in de jaren vijftig begonnen, sinds de Koude Oorlog. De CIA had een groter persbureau dan verschillende Amerikaanse persbureaus samen en een krant als het Duitse Bild is zelfs opgericht met geld van de CIA. Fascinerend, toch? Dat boek, Who paid the piper van Frances Stonor Saunders gaat daar over, ik heb het verslonden. Je hebt een man van Al-Qaida, die overal wordt opgevoerd. Ook bij ons, ook bij jullie, overal. Maar die man bestaat helemaal niet. Die bestaat gewoon niet!’
Hoe komt zo iemand dan toch de kolommen in? ‘Spinwerk. Geloofwaardig spinnen. Dat werkt kennelijk zo subtiel, dat iedereen het overneemt. Met als doel natuurlijk om de geesten van het volk de gewenste kant op te krijgen. Het gebeurt bij grote politieke kwesties maar ook bij kleinere zaken. De strijd om de werkelijkheid speelt zich af op alle niveaus.’
Daar komen de journalisten in uw boek ook achter.
‘Die Masser denkt in het begin van zijn journalistieke loopbaan nog: Als ik maar diep genoeg doorspit dan kom ik vanzelf wel tot dé waarheid. Maar het ligt natuurlijk een stuk genuanceerder. Onder het mom van objectiviteit proberen we zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen, daar moeten we het mee doen.’
Dat is toch ontzettend frustrerend?
‘Ik heb het zelf met wielrennen meegemaakt. Toen ik daar verslag van deed wist ik natuurlijk heus wel dat er van alles speelde met doping. Maar je kunt er niets mee als je het niet hard krijgt. Zelfs als een bron het je eerlijk vertelt, zal die dat later nooit bevestigen en is het dus geen bron meer. Hoe groter de belangen zijn, hoe lastiger het is om een voet tussen de deur te krijgen. In het boek staat een scène waarin de verschillende belanghebbenden onderhandelen over de werkelijkheid. En als je ieders belang op zichzelf bekijkt, dan kan ik mij in al die waarheden nog wel verplaatsen ook. Zie dan als journalist maar eens op te schrijven hoe het werkelijk zit.’
Of als columnist. U bent met drie columns in de week in een grote landelijke krant een invloedrijk opiniemaker.
‘Dat vraag ik me af. Ik sprak eens een PvdA-Kamerlid dat zei: ‘De val van het kabinet Balkenende-Bos werd mede veroorzaakt door jouw columns en kritiek op de Uruzgan-missie’. Dat is echt onzin. Dan is er iets mis bij jullie, zei ik hem toen. Ik denk sowieso dat de invloed van mijn columns niet zo groot is. Misschien moeten mensen ’s ochtends even lachen als ze de column lezen bij het ontbijt. Of ze denken even ergens over na. Dan ben ik al tevreden. Ik ben wel anders gaan denken over mijn rol als columnist door het schrijven van dit boek. Het nadenken over wat waarheid is, heeft me aan het twijfelen gebracht. Neem nu dat twittermeisje uit Aleppo. Een collega van mij wees me op de kleding die dat meisje draagt. Veel te nieuw, veel te modern, veel te rijk voor zo’n meisje uit zo’n oorlogsgebied, zei ze. Ja, jongens, dacht ik, moet ik dan steeds maar aan alles blijven twijfelen? ‘En het antwoord is ja. Ja, je moet steeds blijven twijfelen. Twijfel is goud. Een dogmatische mening, boven iedere twijfel verheven, is een versimpeling. Als er al een boodschap in dit boek zit, dan is het dit. Ook de krantenlezer moet dat beseffen. Dat gemakkelijke afbranden, ik doe het nog wel, maar minder.’
Biedt het schrijverschap u een soort tegenwicht aan het columnist zijn?
‘Ja. Al lopen mijn beide bezigheden bij dit boek natuurlijk heel erg in elkaar over.
Masser’s overwegingen zijn voor een deel ook mijn overwegingen. Ook ik merk heel sterk dat niet het nieuws maar de meningen, opinies over het nieuws bijna het bestaansrecht van de krant zijn geworden. De opinies zijn geëxplodeerd, het nieuws heeft zijn waarde verloren. Sterker: opinies genereren soms zelfs het nieuws.’
Maakt u zich zorgen over die ontwikkeling? Naderen we het moment dat fictie en werkelijkheid in elkaar over lopen?
‘Omdat we maar een deel van de werkelijkheid kennen, zijn we geneigd die zelf dan maar aan te vullen. Masser in het verhaal worstelt daar ook mee. Die wil controle en dat is bijna niet te doen, dat frustreert hem. Ik begrijp hoe het werkt - en het is in wezen iets van alle tijden - maar we moeten niet nog verder die kant op.’
Nee. Maar wat doe je er aan?
‘Kranten moeten hun degelijkheid meer in de strijd gooien. Dat is hun sterkste wapen. The New York Times heeft dat al goed in de gaten. Die voeren op hun site de slogan: ‘Truth is hard to find. But easier with 1000 + journalists looking’. Sinds Trump is aangetreden kreeg die krant er 275.000 lezers bij. Er is dus kennelijk toch behoefte aan degelijkheid, aan betrouwbaarheid. Als het kranten lukt om dat uit te dragen dan zie ik het wel zonnig in.’
Uw vorige roman Ventoux was een enorm succes. Veranderde dat nog iets bij het schrijven van dit boek?
‘Het heeft me meer zelfvertrouwen gegeven. Het idee voor Ventoux kwam bovendien van anderen, dit boek is echt van mezelf. Ik had dit idee al ver voor Ventoux in mijn hoofd, van zo’n beetje naïeve figuur, die graag de journalistiek in wil en er al snel achterkomt dat het allemaal zo zwart-wit niet is. De rest van het boek ontwikkelde zich tijdens het schrijven. Het verhaal moest echt voortkomen uit losse gedachten. Aan een boek schrijven is uiteraard ook heel anders dan het schrijven van een column. Dat is de 100 meter sprint, dit was de marathon. Ik heb het geschreven vanuit de gedachte dat niet alleen het schrijven ervan leuk moest zijn, maar ook het lezen. Aan dat zelfvertrouwen kleefde ook weer een gevaar, trouwens. Daardoor vloog ik soms uit de bocht en moest er wel eens iemand zeggen: Hier moet je toch echt even snoeien. Maar het prettigste was dat ik maar één waarheid in de gaten hoefde te houden, en dat is de waarheid tussen die twee flappen.’
Een razend toegankelijke, breed opgezette, wonderbaarlijk horizonverleggende, hartveroverende, geestverruimende gids leg ik voor u neer die u gidst door de wondere wereld der bloemen. Ik heb het over de 368 bladzijden tellende, gul en adequaat geïllustreerde paperback Bloemen van de Amerikaanse bioloog Stephen L. Buchmann en uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Een cultuurgeschiedenis’. Ik zeg het ronduit doch gemeend: met dit boek haalt ook u een kostelijk en kostbaar boek in eigen huis. In al de jaren van mijn bestaan had en heb ik een zwak voor pamfletten die de wereld om mij heen begrijpelijker, waardevoller, respectvoller en glansrijker maken. Zo’n publicatie is nu wis en zeker Bloemen die de bloemenwereld ontsluit, begaanbaar maakt, rijk en betoverend doet zijn, u versteld doet staan en in uw hart doet sluiten. Om u de nodige bagage voor onze trip door het verleden en heden van de bloemen mee te geven, reik ik de tekst van de omslag, de inhoudsopgave en het voorwoord aan. Als de lente er is wisselen wij hier onze leerervarringen met elkaar uit.
De omslag: ‘Bloemen - en hun vruchten - voeden, kleden, inspireren en verrijken onze maatschappij. We geven boeketten om belangrijke gebeurtenissen te vieren of te herdenken, om liefde te uiten, om troost te bieden, én ze vormen de basis van de wereldwijde productie van voeding, medicijnen en parfums. Toch weten we weinig over bloemen, over hun oorsprong, hun evolutie en hun bizarre seksleven. We realiseren ons te weinig hoe afhankelijk we ervan zijn.
Stephen Buchmann neemt ons mee op een ontdekkingsreis door de wereld van bloemen. Hij beschrijft de rol die ze spelen in onze economie; de inspiratie die ze bieden voor onze mythen en legenden, in decoratieve kunst en literatuur; en de manier waarop ze dier en mens verleiden met hun talloze vormen, kleuren, texturen en geuren. Een prachtig én essentieel boek dat de kostbaarheid van onze levende natuur laat zien.
De inhoud: Voorwoord - Deel 1 Voortplanting en oorsprong - Aandacht trekken Bloemen en waaruit ze zijn voortgekomen De bestuivers Deel 11 Teelt en verkoop - Klassieke en moderne tuinen Bloemen voor de eeuwigheid Bloemen voor de show Aanvoer per jumbojet Deel 111 Voedsel, smaken en geuren Bloemen eten Een vleugje achter de oren Deel 1V Bloemen in de mythologie, de kunst en de literatuur - De geheime taal van bloemen Bloemen op de bladzij
Flowerpower: de betekenis van bloemen in de kunst Deel V Bloemen ten dienste van de wetenschap en de geneeskunde - Bloemen en de wetenschapper Goed tegen kwalen: lichaam en geest helen Dankwoord Aanhangsel Aanbevolen literatuur en noten Foto- en illustratieverantwoording Register. U hebt het kunnen traceren: deze gids is goud waard!
Voorwoord: ‘De meeste gaan open bij het eerste ochtendlicht en onthullen hun charmes in de loop van de dag. Andere pakken na zonsondergang hun tere blaadjes uit, als dure presentjes, en wachten in het stralende maanlicht hun geliefde gasten op. We kennen ze als bloemen. Als reclameborden van de natuur lokken ze met hun schoonheid insecten, vogels, vleermuizen en mensen die zich met hun voortplanting willen bezighouden. In tuinen, woningen, kantoren, parken, openbare ruimtes en in de natuur zelf genieten we van hun vormen, kleuren en geuren.
Belangrijker nog is dat ze ons voeden en kleden. De vruchten en zaden van bloemen behoeden de wereldbevolking van 7,2 miljard zielen voor de hongerdood. Bloemen vertegenwoordigen ons verleden en onze hoop voor de toekomst. Voor de aanvang van de geschreven geschiedenis werden in alle culturen al bloemen geplukt en gebruikt. Dit gebeurde niet alleen vanwege hun nuttige eigenschappen, maar ook om hun ongrijpbare geur en efemere vormen, die ironisch genoeg symbool stonden voor hernieuwde kracht en zelfs onsterfelijkheid. Bloemen hebben ons betoverd en complete beschavingen aan het werk gezet om hun zaad te verspreiden en voor hun voortplanting te zorgen. We geven bloemen cadeau en zetten er dagelijkse gebeurtenissen en hoogtepunten in ons leven luister mee bij. Van de wieg tot het graf worden we door bloemen omringd. We gebruiken ze als kruiden om ons voedsel en onze dranken smaak te geven. We oogsten hun verfijnde geuren en maken er extravagant dure mengsels van waarmee we ons lichaam parfumeren om passie en intrige op te wekken. Van bloemen maken we zelfs een lucratieve, veelzijdige soort textiel, katoen, dat wordt gemaakt van de vezels om de katoenzaadjes heen, die uit het vruchtbeginsel van een bevruchte bloem komen.
Bloemen inspireerden de eerste kunstenaars, schrijvers, fotografen en wetenschappers, net zoals ze tegenwoordig ons inspireren op straathoeken, bij bloemisterijen, op boerenmarkten, in boeken, schilderijen, sculpturen en in advertenties. En ze verhuisden net zo makkelijk naar internet. Ze speelden zo’n belangrijke rol in het leven van onze hominide voorouders dat we er misschien niet geweest waren als er geen bloemen hadden bestaan. Er is dus sprake van een heel oude liefdesgeschiedenis. Ik raakte al vroeg in de ban en observeerde als kind het oneindige palet van tuinbloemen en wilde soorten in de met struikgewas begroeide Californische ravijnen in de buurt van mijn ouderlijk huis. De bijen die ik hield, bezochten de bloemen omdat ze er werden beloond met nectar en stuifmeel (of pollen). De bijen voedden zich met stuifmeel en maakten van de nectar een heerlijk dikke gouden honing, die ik bij het ontbijt op warme geroosterde boterhammen smeerde. Als kind zocht ik in de Californische natuur altijd fanatiek naar de bijen die hoorden bij wilde bloemensoorten. De bijen wezen me de weg naar een leven gewijd aan bloeiende planten.
Als bestuivingsecoloog en entomoloog heb ik tijdens mijn professionele carrière bloemen en hun bestuivers bestudeerd. Sinds mijn tienerjarentijd neem ik met een 35 mm-camera bloemenfoto’s, waarvan ik zilvergelatineafdrukken maak. Tegenwoordig heb ik een digitale 35 mm-camera en macrolenzen om bloemen en bestuivende insecten te fotograferen. (Ik heb voor dit boek ook een aantal bloemportretten geselecteerd.) Ik had al een paar boeken over bijen geschreven en wist dat er een ander soort boek moest volgen, een boek over de menselijke fascinatie voor bloemen en alle soorten nut en plezier die de mens sinds de prehistorie overal ter wereld en in vele culturen van bloemen ondervindt. Er is veel dat we niet weten te waarderen in bloemen, vooral de rol die ze spelen voor ons mensen. Waarom maken ze ons gelukkig en zorgen ze voor een beter humeur? Hebben ze een genezende werking op lichaam en geest, zoals sommige mensen zeggen? U staat op het punt een reis te beginnen in de geheimzinnige wereld van bloemen, dieren en mensen. Ik wil graag dat u kijkt en ruikt als een hongerige bij of als een kolibrie, maar ook als een plantenkweker, bloementeler, importeur van snijbloemen of bloemenbioloog. Samen verkennen we de wereldwijde productie, distributie en verkoop van potplanten en snijbloemen. Als u meegaat, is het misschien een goed idee om tijdens onze lange gezamenlijke ontdekkingsreis als ‘botanische muze’ een bloem of een kleurig boeket in uw buurt te hebben staan.
Af en toe is ons het geluk beschoren dat wij door de entree ervan een verhaal ingezogen worden. Zo’n heerlijk incident viel mij begin deze week toe toen ik door postman Ruud een roman aangereikt kreeg. Ik begon te lezen en ik was meteen in de ban van prachtig proza, tintelend thema, sprankelende spanning en vlot verloop. Ik heb het over de 384 bladzijden tellende paperback Als we elkaar terugzien van Kristin Harmel en uitgeverij De Boekerij met ondertitel ‘Een geheim uit de Tweede Wereldoorlog zet Emily aan tot een speurtocht naar de waarheid over haar familie’. Dat de Amerikaanse schrijfster Harmel met geboortejaar 1979 met haar romans al wereldwijd naam heeft gemaakt, zal er toe bijdragen dat ook haar zevende boek een onverbiddelijke bestseller zal worden. Om u warm te krijgen voor haar tintelende taal waarin zij haar overrompelende inhoud vervat geef ik u integraal de eerste drie pagina’s. Ik weet zeker dat u vervolgens met mij over een paar weken hier de leeservaringen zult uitwisselen. Maar eerst citeer ik de tekst van de uitgever op de omslag.
De Boekerij: ‘Columniste Emily denkt dat ze alles kwijt is: haar baan, haar familie en haar grote jeugdliefde. Dan ontvangt ze van een geheime afzender een prachtig, mysterieus schilderij: een portret van een vrouw, die ze direct herkent als een jonge versie van haar onlangs overleden grootmoeder. Er staat geen afzender bij, alleen een handgeschreven briefje met de boodschap: Hij is altijd van haar blijven houden. Emily besluit op onderzoek uit te gaan. Wie heeft haar het schilderij gestuurd? Wie heeft het gemaakt? En kende de schilder haar oma? Ze komt op het spoor van dramatische gebeurtenissen in oorlogskampen waar Duitse krijgsgevangenen werkten voor Amerikaanse boeren, en soms verliefd werden op Amerikaanse vrouwen. Door wat ze ontdekt komen ook Emily’s eigen levensverhaal, de relatie met haar vader en hun pijnlijke geschiedenis in een ander licht te staan. Zal ze eindelijk de kracht vinden om de confrontatie met het verleden aan te gaan?
Kristin Harmel: ‘Op een vrijdagochtend toen ik in bed lag, medelijden met mezelf had en me afvroeg wat ik met de rest van mijn leven zou aanvangen, ging de telefoon. ‘Je bent zeker aan het zwelgen in zelfmedelijden?’ vroeg Brian Mayer, die tot vorige week mijn chef-redactie was, zodra ik opnam. ‘Je hebt me ontslagen.’ Ik trok de dekens over mijn hoofd om zo de ochtendzon buiten te sluiten. ‘Ik heb het volste recht om te zwelgen.’ ‘Emily, we wisten allebei dat het eraan zat te komen. En je bent niet ontslagen; je column is om budgettaire redenen geschrapt.’ Hij zuchtte en ik hoorde dat hij papieren verschoof. ‘En trouwens, het was maar een parttime dingetje. Je hebt zat ander freelance werk om je hoofd boven water te houden.’ ‘Ja, tijdschriften en kranten wereldwijd werpen journalisten tegenwoordig het geld gewoon toe. ’Ik schreef al freelance voortijdschriften sinds ik begin twintig was. Op dat moment ging het goed in de tijdschriftenbranche en met freelancen kon je makkelijk je geld verdienen als je maar hard wilde werken. Maar de afgelopen tien jaar was de markt overspoeld met ontslagen schrijvers en redacteuren, en nu waren er meer journalisten dan banen. ‘Maar goed, ik heb je niet gebeld om het over de huidige toestand van de journalistiek te hebben,’ ging Brian na een ogenblik verder. ‘Ik heb je gebeld omdat ik iets voor je heb.’ Ik schopte de dekens van me af en ging rechtop zitten. ‘Een opdracht?’ ‘Tuurlijk, ons budget is plotseling op miraculeuze wijze vergroot.’ Hij grinnikte. ‘Nee, ik bedoel, ik heb een pakje voor je. Het is vandaag aangekomen.’ ‘Van een pr-bureau?’ Ik kreeg voortdurend allerlei post – potten pindakaas om te proeven, cd’s om te recenseren, kleding die nooit mijn maat leek te zijn – ook al was mijn carrière gebouwd op het schrijven van portretten naast mijn nu opgeheven column over relaties. Alsof ik dan ineens een geestdriftig stuk over verschillende smaken pindakaas zou schrijven. ‘Gooi het maar weg of geef het maar aan een stagiair.’ ‘Nee, volgens mij is dit iets anders.’
Ik hoorde nog meer papier dat werd verschoven. ‘Het is een grote, platte kartonnen doos, een poster of zoiets. En jouw naam is er met de hand op geschreven. Zo te zien komt het niet van een pr-bureau.’ ‘Wie is de afzender?’ ‘Een kunstgalerie in München, Duitsland.’ ‘Duitsland?’ Ik snapte er niets van; mijn column verscheen alleen in Amerikaanse kranten. Wie zou me vanuit Duitsland willen bereiken? ‘Ik stuur het wel naar je toe, goed? Ik wilde je alleen even inseinen. En moet je horen, hou je taai, oké? Het komt wel goed met jou. Je hebt heel veel talent.’ ‘Ja hoor,’ zei ik. Ik hing op voordat ik hem zou vertellen wat ik echt dacht, namelijk dat mensen met ‘heel veel talent’ hun baan die ze al drie jaar hadden niet kwijtraakten. Oké, ik was nooit een fulltime werknemer van de Craig Newspaper Group geweest, maar ze hadden mijn column, ‘Relating’, laten verschijnen in drieëntwintig kranten in het hele land, waardoor hij een bereik had van miljoenen mensen. Ik had relatief goed betaald gekregen, zo veel dat ik een prettig inkomen had zolang ik het elke maand aanvulde met nog een paar andere opdrachten.
Ik had gedacht dat ik de instorting van de freelance markt aan het overleven was, maar blijkbaar was ik alleen maar aan het watertrappelen geweest totdat het grote zinken begon.
Het zat er natuurlijk aan te komen dat ik mijn column hoe dan ook zou kwijtraken. Er zit immers een grens aan hoe vaak een blinde andere blinden kan leiden totdat ze ontmaskerd wordt. En hoewel ik altijd heel veel werk maakte van wat ik schreef, door te citeren uit wetenschappelijke onderzoeken of door goed aangepaste vrienden en collega’s aan te halen, toch vonden sommige mensen het lachwekkend dat een eeuwig single vrouw met een disfunctionele familiegeschiedenis gezaghebbend over relaties schreef. Eerlijk gezegd had ik een geheim dossier vol e-mails en brieven van lezers die me ervan beschuldigden een verslagen, verbitterde oude vrijster te zijn. Misschien hadden ze wel gelijk. Natuurlijk kwamen er ook talloze complimenteuze brieven van lezers, die me vertelden dat ik hen door een echtscheiding heen had geholpen of hen had gestimuleerd zich te verzoenen met een familielid met wie ze geen contact meer hadden, maar ik had ondervonden dat mensen eerder schreven als ze zich aan je ergerden dan als ze blij waren. Ook gebruikten ze dan meer drieletterwoorden. Het pakje uit Duitsland was waarschijnlijk een sarcastische ‘hoe-krijg-ik-een-man’-poster van een geïrriteerde lezer die mijn column op internet had gezien. Het zou niet de eerste, of zelfs de vijfde, zijn die ik kreeg. Maar het zou wel de eerste belediging in het Duits kunnen zijn. Ik trok de dekens weer over mijn hoofd en probeerde opnieuw in slaap te vallen. Vandaag was de dag waarop mijn allerlaatste stuk zou verschijnen en ik hoefde niet per se wakker te zijn om getuige te zijn van de begrafenis van mijn column’.
Onze kleinkids Fien, Daaf, Guus en Ot kunnen wij niet meer verrassen dan met tintelende, kleurrijke, verrassende, uitdagende en horizonverleggende kijk- en zoekboeken. Ik gaf u in het recente verleden al een aantal werken uit dit genereuze genre door en ik mocht begrijpen uit reacties van u dat mijn lijstje met favoriete uitgaven voor de jongere generatie zeer welkom was. ‘Als wij maar weten dat de nieuwe publicaties er zijn’ was uw devies. Vandaar van acht nieuwelingen de tekst van de uitgeverij op de omslag. Ik hoor van u hoe het achttal bij u en uw kinderen geviel! Hier komen de acht:
1) Labyrinten – Thé Guignard – Clavis - 36 blz.
Zoek je weg door de labyrinten in dit boek: door een heleboel kamers, een woud vol tijgers, een doolhof met een draak, een ingewikkelde snelweg met verdiepingen en nog zoveel meer. Een bijzonder kijk- en zoekboek om uren in te verdwalen. Een grafisch hoogstandje voor spoorzoekers vanaf 5 jaar, maar eigenlijk voor alle leeftijden.
2) Wat hoort Poes? – Lotte - Het grote geluidenzoekboek – Clavis – 16 blz.
Zeven zoekplaten over steeds twee pagina’s laten elk een andere omgeving zien: de boerderij, de stad, de dierentuin, strand en zee, het bos, het park, een huis. Bij elke plaat wordt er gevraagd: ‘Wat hoort poes…?’ met daarnaast enkele andere eenvoudige vragen over eten en kleuren. In tekstballonnen worden geluiden weergegeven die bijvoorbeeld dieren of auto’s maken. Op de duidelijke, dunomlijnde tekeningen in heldere frisse kleuren valt veel te zien, te benoemen en te tellen.
3) Een drukke dag voor de warenhuismuisjes – Thaïs Vanderheyden – Clavis – 26 blz.
Muis Lucy woont samen met honderd andere muisjes in het warenhuis. Op een dag moet Lucy een trouwfeest organiseren. Gelukkig krijgt ze hulp van haar muizenvriendjes, een heleboel boodschappenlijstjes en een warenhuis vol lekkers en leuks! Een origineel zoekboek op groot formaat voor kinderen vanaf 4 jaar.
4) Eekhoorn in de herfst – Lotje – Clavis – 18 blz.
Het is herfst! De blaadjes waaien van de bomen. Eekhoorn klimt uit zijn gezellige huisje in de holle boom en steekt zijn neusje in de lucht. Hij heeft zin in een hapje! In de herfst groeit er veel lekkers in de natuur, in allerlei kleuren. Wat eten zijn dierenvriendjes in de herfst? En vindt Eekhoorn dat ook lekker? Zie jij op elke bladzijde de rode paddenstoel met witte stippen? Een speels kijk- en zoekboek over kleuren en smaken in de herfst. Voor peuters vanaf 30 maanden, met de taalontwikkeling van het kind als thema.
5) Zoekboek – Jan van Haasteren – Big Balloon Publishers – 40 blz.
In dit tekstloze Jan van Haasteren Zoekboek voor jong en oud, vind je de leukste prenten en zoekplaten om eindeloos naar te kijken! Ontdek de haaienvinnen, hoedjes met voetjes, Sinterklazen, pleisters, lossen handjes, slakken, spoken, indianen en nog veel meer! Per plaat zijn er extra zoekopdrachten opgenomen. Een boek voor uren kijkplezier waarbij bovendien de fantasie van de lezer op speelse wijze gestimuleerd wordt.
6) Mijn eerste kijk- en zoekboek – Fiona Watt – Deltas – 32 blz.
Een poes op een fiets, een konijn met een bril, een pinguïn met een hoed... Kun jij ze allemaal vinden in dit boek? En de slak die honger heeft, de mier die zich verstopt achter een watermeloen of de slang die met een raket naar de ruimte vliegt? In dit leuke kijk- en zoekboek valt telkens weer iets nieuws te ontdekken, waardoor kleine kinderen er urenlang plezier aan zullen beleven!
7) Mijn groot dieren kijk- en zoekboek – Deltas – 16 blz.
Welkom in de vrolijke wereld van de dieren! In het bos dicht bij huis, in het verre Afrika of in het hoge noorden... ga met ons mee op ontdekkingsreis naar de dieren over de hele wereld. Zoek het lieve reekalfje, de ijsberen of kijk naar de olifanten die een bad nemen. Midden in deze bonte dierendrukte heeft een papegaai zich verstopt. Vind je hem? Een grappig, kleurrijk, herkenbaar boek dat kleine kindjes zal doen verbazen en wegdromen! Overal waar ze kijken is er wel iets nieuws te ontdekken.
8) Mijn superleuke zoekboek – Deltas – 26 blz.
In dit superleuke kijk- en zoekboek kom je ogen tekort. Ga een dagje mee naar school, breng een bezoekje aan de boerderij, het circus en het kasteel, of neem lekker even een paar dagen vakantie. Maar let op: er gebeuren hier en daar ook vreemde dingen! Zo rijdt er een ijsbeer op een brommer, bijt er een ezel in de billen van een vrouw, en wordt een spook schrik aangejaagd door enkele kinderen. Sla snel dit boek open en ontdek wat er overal te beleven valt!