19-11-2018

DE VORM VAN VRIJHEID

De naam van de auteur noemen met de mededeling dat hij onlangs weer een boek het licht deed zien, is de optimale reclame voor de nieuweling. Ik wil u doen proeven van een brok proza met de intentie dat u de smaak van het geheel te pakken krijgt. Het gaat om de paperback De vorm van vrijheid van Paul Scheffer en De Bezige Bij. Ik geef u nu de eerste pagina’s van het beginhoofdstuk ‘Wraak van de geografie’ en laat dit voorafgaan door de tekst van de uitgever op de omslag. De volgende keer loop ik met u hier door ‘Woord vooraf’, dat de titel draagt van ‘Grensverkenningen’.
De Bezige Bij: ‘Al sinds Paul Scheffer op achttienjarige leeftijd voor de Berlijnse Muur stond is hij geïntrigeerd door grenzen en denkt hij na over de waarde en betekenis ervan. Naar aanleiding van de vluchtelingencrisis, het vertrek van de Britten uit Europa en de muur die Trump wil bouwen aan de Mexicaanse grens, heeft Scheffer zijn ideeën geordend en verder uitgewerkt. Voor hem bestaat er geen vrijheid zonder vorm: een open samenleving kan niet functioneren zonder een grens. Dat is de enige manier om burgerrechten en solidariteit te garanderen. Gebruikmakend van geschiedenis, filosofie, geografie en sociologie analyseert Scheffer hedendaagse problemen als migratie, protectionisme en terrorisme. Daarbij trekt hij ferme conclusies over de toekomst van Europa. De vorm van vrijheid is een actueel en urgent boek over een van de grote vraagstukken van onze tijd: de omgang met grenzen.

Paul Scheffer: ’Ontdekking van de wereldburger - Erasmus merkt in ‘Vrede’s weeklacht’ (1517) op dat de meest futiele aanleidingen worden gebruikt om tweedracht te zaaien: ‘De Engelsen verachten de Fransen om geen andere reden dan omdat ze Fransen zijn. Men heeft een hekel aan de Schotten, omdat ze Schotten zijn. De Duitser ligt overhoop met de Fransman en alle twee bestrijden ze de Spanjaard. Wat kan er slechter zijn dan volken die elkaar bestrijden alleen omdat ze andere namen hebben? Er zijn zoveel zaken die hen tot elkaar zouden moeten brengen. Waarom zijn ze als mensen niet welwillend tegenover hun medemensen?’ Hier herkennen we een kosmopolitisme dat de mensheid wil omarmen en nationale, religieuze of etnische verschillen van ondergeschikt belang acht. Daarmee is het kosmopolitisme ook altijd een pacifisme, namelijk een principieel pleidooi om door het overbruggen van verschillen duurzame vrede voort te brengen. Dat is een belangrijke en ook omstreden traditie in het Europese denken, die we hier vooral zullen bespreken aan de hand van de filosofen Desiderius Erasmus en Immanuel Kant. Door te beginnen met deze kleine ideeëngeschiedenis wil ik duidelijk maken hoe lang de aanloop is geweest naar een gelijkheidsideaal dat voorbij grenzen wil reiken. Het blijkt niet vanzelf te spreken om het algemeen menselijke voorop te stellen. Integendeel: de Fransen, Duitsers en Spanjaarden – om maar te zwijgen van de Schotten – hechten veel betekenis aan hun eigenheid. Deze omweg in de filosofie is ook van belang omdat we zullen zien hoezeer denkers als Erasmus en Kant in weerwil van hun kosmopolitische uitgangspunten gevangen waren in vooropgezette ideeën met een religieuze of nationale strekking.

Wie nadenkt over de zeggingskracht van het kosmopolitisme en pacifisme van Erasmus en Kant voor het hedendaagse Europa, vraagt om moeilijkheden. Hoe overbrug je al die eeuwen, wat kan hun denken voor ons betekenen? Erasmus en Kant waren kinderen van hun tijd, maar tegelijk waren ze hun tijd ver vooruit. En misschien helpen die tegenstrijdigheden ons verder: hun bevangenheden kunnen onze blik verruimen. Het beginpunt van het denken over de wereldburger ligt in de klassieke wereld. Filosofen als Plato en Aristoteles vatten de polis nog op als een beperkte kring van burgers. Lang niet iedereen die in de stad leefde, kon aanspraak maken op het burgerschap – slaven, vrouwen en residerende vreemdelingen vielen buiten de gelijkheid. Dat burgerschap werd ook nog eens scherp afgebakend tegenover de ‘barbaren’ van buiten. Het gelijkheidsideaal dat in Athene werd geformuleerd, kan dan ook niet worden gezien als een directe voorloper van een idee over menselijke gelijkwaardigheid. Een principiële opvatting over wereldburgerschap treffen we pas aan bij latere stromingen in de klassieke filosofie, vooral bij de stoïcijnen in de derde eeuw voor Christus. In de woorden van de grondlegger Zeno: ‘Onze levenswijze moet niet gebaseerd zijn op steden en districten, ieder met zijn eigen rechtsregels.’ We moeten zo leven dat ‘we alle mensen als onze medeburgers en buurtgenoten beschouwen’. In het werk van onder meer Seneca en Marcus Aurelius is die houding verder ontwikkeld. Bij de stoïcijnen is het kosmopolitisme een ethische theorie die zich baseert op het idee dat mensen worden verbonden in een gemeenschappelijke rationaliteit. Die rede is vooral gelegen in het vermogen om morele oordelen te vellen. Dat verenigt mensen ongeacht de plek waar ze geboren zijn.

In beginsel zijn alle burgers onderdeel van een morele gemeenschap die geen grenzen kan kennen. Zo’n wereldburgerschap is goed te verzoenen met het burgerschap in een specifieke stad of staat.
Dat is de uitleg die denkers als Marcus Aurelius aan het kosmopolitisme geven. In zijn meditaties schrijft hij: ‘Als wij mensen het denken gemeen hebben, is ook de rede, waardoor we redelijke wezens zijn, iets gemeenschappelijks. Dan is ook de rede die voorschrijft wat wel en niet gedaan mag worden gemeenschappelijk. Als dat zo is, is ook de wet gemeenschappelijk. Dan zijn wij allen burgers. Als dat zo is, maken wij deel uit van een bepaalde staatsgemeenschap. Dan is de kosmos als het ware een staat, want van welke andere staatsgemeenschap kun je zeggen dat alle mensen er deel van uitmaken.’ Volgens de stoïcijnen zijn de relaties van mensen opgebouwd uit concentrische cirkels die reiken van het meest nabije, zoals de familie, tot het meest universele. Bij dat wereldbeeld hoort het vermogen om je te verplaatsen in anderen, hoe vreemd of zelfs vijandig die ook kunnen zijn. De onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid van mensen nodigen uit tot empathie, volgens Marcus: ‘De redelijke wezens staan, in hun gescheiden lichamen, in dezelfde verhouding tot elkaar als binnen de eenheid van het lichaam de ledematen, want ook zij zijn geschapen voor eenzelfde gemeenschappelijke werkzaamheid.’

Onze loyaliteit moet voor alles betrekking hebben op de gehele mensheid. Het toeval van de geboorte heeft geen morele betekenis: ieder mens heeft, wat ook zijn herkomst is, in gelijke mate recht op respect. Om nogmaals Marcus aan te halen: ‘De plaats maakt immers niets uit, omdat je overal als burger in de kosmos kunt leven.’ Het zou lang duren voordat deze gedachten in Europa een brede weerklank vonden. Na de klassieke tijd vormt de renaissance een volgend belangrijk moment voor het kosmopolitisme als ideaal. Meer in het bijzonder is het werk van de humanist Erasmus van betekenis. Achter zijn bijtende woorden over de Engelsen, de Duitsers en de Fransen schuilt een principiële keuze: wat mensen verenigt is vele malen belangrijker dan wat hen in nationale of religieuze zin doet verschillen. Dat was een groot idee aan het begin van de zestiende eeuw op een continent dat al door godsdienstige twisten was verscheurd en na de Reformatie in een religieuze oorlog verzeild raakte.
Bij nadere beschouwing is Erasmus’ bekentenis tot het wereldburgerschap beperkter. De vrijzinnige denker moest namelijk nogal manoeuvreren om zijn onafhankelijkheid veilig te stellen; zijn kosmopolitisme had een ronduit diplomatieke kant, was ook een soort overlevingskunst. Dat blijkt overduidelijk uit zijn brieven, waarin hij zich – zo concludeert Jan Papy – regelmatig bedient van gelegenheidsargumenten: ‘Erasmus had er geen moeite mee zich Duitser in Duitsland, Zwitser in Zwitserland of Engelsman in Engeland te noemen.’ Dat was vooral een gebaar naar het land waar hij op dat moment verbleef en een manier om de vrijgevigheid te stimuleren van de mecenassen van wie hij afhankelijk was. Wezenlijker is dat zijn kosmopolitisme beperkt bleef tot de christelijke wereld. Zijn afkeer van het nationalisme is ingegeven door de teleurstelling dat christenen met elkaar in conflict raken. Zo schrijft hij in de ‘Adagia’: ‘Een buur neemt de wapens op tegen een buur, een verwant tegen een verwant, een broer tegen een broer, een zoon tegen zijn vader en ten slotte, wat ik nog veel afschuwelijker vind, een christen bindt de strijd aan met een medemens of, wat ik er met tegenzin aan toevoeg omdat het volgens mij het afschuwelijkst van al is, een christen met een andere christen.’

Ook het pacifisme van Erasmus is beperkter dan het lijkt. Er is zelden zo hartstochtelijk tegen de oorlog geschreven. Erasmus put zich uit om de machthebbers ervan te doordringen dat oorlog het slechtste in de mens naar boven haalt en niets, maar dan ook niets met heldendom te maken heeft. Hij spreekt met walging over de in zijn ogen futiele aanleidingen om de wapens op te nemen. De verschrikkelijke gevolgen die dat heeft staan hem helder voor ogen. Maar ook in dit opzicht richt zijn appèl zich tot de christelijke vorsten en kerkleiders van zijn tijd. In 1523 schrijft hij aan Frans i, de koning van Frankrijk: ‘Zo moge eindelijk de tijd komen dat het evangelische geloof bij ons stevig is ingeburgerd en zeer wijd is verbreid, niet door andermans gebied binnen te vallen en het te plunderen – zo worden mensen armer, niet beter – maar door de evangelische leer overal door mensen met een evangelische geest te laten prediken.’ Hier lopen twee motieven door elkaar: aan de ene kant de wil tot bekering van allen die zich buiten de kring van het christendom bevinden en aan de andere kant het idee dat juist door het goede voorbeeld te geven de vijanden van het christendom worden teruggedrongen: ‘Nu slagen we er maar amper in wat van ons is tegen hen te beschermen, laat staan dat we hen op verre afstand kunnen houden. Hoewel: ik zag liever dat we hen op het juiste pad konden brengen dan dat we ze op verre afstand hielden. Hoe kunnen we anderen op het juiste pad brengen als we (vergeeft U me de uitdrukking) zelf haast verdorvener zijn dan zij?

DE VORM VAN VRIJHEID

DE AKTE VAN MIJN MOEDER

Een paar dagen terug kreeg ik een roman door de dame van de post aangereikt en toen ik het boek uit het pakketje had gevlijd, voelde ik meteen dat het om een geweldige uitgave ging. Mij bekroop de literaire sensatie iets bijzonders te gaan beleven. Het ging om de 336 bladzijden tellende paperback De akte van mijn moeder van de Hongaar Andras Forgach en uitgeverij Cossee. Ik nam het voorwerk tot mij en wist dat een goed boek mij ten deel was gevallen. Een dag later las ik in dagblad ‘Trouw’ een lovende recensie van Sofie Messeman met de titel ‘Eerbetoon aan foute ouders’ en met de ondertitel ‘Wanneer Andras Forgach ontdekt dat zijn moeder werkte voor de geheime dienst, moet hij zijn jeugd herschrijven.’ Het voorwerk. Op de rode wikkel om de roman staat ‘Internationale bestseller - Een moeder verraadt haar geliefde zoon als informante van de geheime dienst – ‘Andras Forgach moest ontdekken dat de dictatuur voor de val van het regime iedere avond met hem aan tafel zat. Hoogste tijd om de stoel onder haar kont weg te trekken.’, woorden van Konyves Blog. De flappen van de roman laten foto’s zien van het hoofdpersonage en suggereren dat het zogenaamde fictieve verhaal gebaseerd is op non-fictie. Op de ene flap staat een citaat uit het boek en dat ga ik straks in de context aan u doorgeven. Op de bladwijzer staat dezelfde annonce als op de wikkel. De andere flap vermeldt de personalia van de auteur. ‘Andras Forgach (Boedapest, 1952) is  een gerenommeerde Hongaarse schrijver, vertaler en beeldend kunstenaar. Tijdens het verzet tegen de Russen in de jaren zeventig en tachtig speelde hij een prominente rol.

De akte van mijn moeder is een groot succes in Hongarije en inmiddels een internationale bestseller.’ Op de achterzijde van de omslag staan woorden van Peter Nadas. ‘Een wonderbaarlijk goed boek, een boek vol pijn en catharsis, een monument voor een geliefde moeder en tegelijkertijd een woedend afscheid van haar. Een familiegeschiedenis die grondig herzien moet worden.’ Daaronder zegt Cossee: ‘De ontdekking sloeg in als een bom. Bijna dertig jaar na de val van het communistische regime in Hongarije komt András Forgách erachter dat zijn geliefde moeder van 1975 tot haar dood in1985 als ‘Mevrouw Pápai’ informatie aan de geheime dienst rapporteerde. Niet alleen over bekenden, maar ook over vrienden en zelfs over haar man en kinderen. Hoe kon Bruria Forgách, geboren Avi-Shaul, tegelijkertijd liefdevolle moeder, echtgenote, steun en toeverlaat én informant zijn. In De akte van mijn moeder beschrijft András Forgách het pijnlijke proces om de feiten en de tegenstrijdigheden boven tafel te krijgen. Wat dreef Bruria Forgách ertoe om alles over haar politiek andersdenkende zoon te rapporteren? Is er misschien ook zoiets als begrip voor haar verraad mogelijk, begrip voor haar dubbelleven vol zelfbedrog, afgronden en geheimen? Met het dossier over ‘Mevrouw Pápai’ verliest András Forgách voor de tweede keer zijn moeder, en zestig jaar aan familieherinneringen. Alles komt nu in een ander licht te staan.’ Het motto voorin gaat als ‘een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken’ en zijn van Prediker 3:7. De titel laat zich verklaren als het document dat moeder als geheim agent moest ondertekenen.

U verstaat mij wanneer ik zeg dat ik De akte van mijn moeder nog niet verorberd heb. Toch wil ik nu al met het autobiografische relaas confronteren om u de verhaaltrant van Forgach te doen proeven. Dit goede boek mag ik u niet langer onthouden en daarbij zeg ik u dat wij later onze leeservaringen met elkaar uitwisselen. Nu de eerste drie bladzijden integraal, waarbij de tip dat het cursieve gedeelte een fragment uit een de notities van een geheim agent is.
‘Mevrouw Pápai -- De verjaardag – ‘Mevrouw Pápai arriveerde precies op tijd voor de afspraak. De heren kwamen een kwartier te laat. Zij boden hiervoor meerdere malen hun nederigste excuses aan, overhandigden mevrouw Pápai daarna een boeket bloemen en feliciteerden haar hartelijk ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag. Dit alles gebeurde op het Batthyányplein. Toen de heren zich alsmaar bleven verontschuldigen, wuifde mevrouw Pápai al hun onnutte woorden ongeduldig weg. ‘Laat dat ons grootste probleem zijn, heren!’ sprak zij met een ontwapenende glimlach en haar onmiskenbare accent, op de zangerige toon die haar charmante uitspraak slechts benadrukte, staande in de glinsterende sneeuw, waarvan het dossier overigens vergeet melding te maken. Ze zei natuurlijk ‘kameraden’, maar voor de ernst van dit verhaal blijven we toch maar bij ‘heren’, hetgeen toch iets getrouwer weerspiegelt hoe galant de mannen haar complimenteerden, vergezeld van een prachtige bos bloemen.

Hierna liep het kleine gezelschap, zoals vooraf overeengekomen, naar de rand van het plein. Naast of achter de kerk (afhankelijk van hoe men de ligging ervan interpreteert) was een koffiehuis te vinden in het souterrain, nog uit de tijd van vóór de grote overstromingen, toen de kelderverdieping op straatniveau lag. Bij het horen van de klaterende lach van mevrouw Pápai klaarden ook de grijze schuimkoppen van de rivier even op. Zelfs de grote Hokusai zou afgunstig hebben gekeken naar de prachtige aanblik van de diagonaal neerdalende reusachtige witte vlokken op het zilvergrijze water. Op dat moment vertrok vanuit de remise achter het metrostation met oorverdovend geknars tram 19 in de richting van de Kettingbrug, en overstemde daarbij zelfs het lachen van mevrouw Pápai. 

Ik rapporteer dat ik op 3 december 1982 in koffiehuis Angelika een ontmoeting heb gehad met geheim medewerker [gm] codenaam [cn] MEVROUW PÁPAI. Bij de ontmoeting waren tevens aanwezig kameraad luit. kol. János Szakadáti en kameraad luit.kol. Miklós Beider.
We arriveerden 10 minuten te laat op de afspraak. MEVROUW PÁPAI stond te wachten op het Batthyányplein. Na mezelf aan haar voorgesteld te hebben feliciteerde ik haar van harte met haar zestigste verjaardag, en ik deed mijn gelukwensen vergezeld gaan van een geborduurd tafelkleed met folkloremotieven, waar ze erg blij mee was, en een bos bloemen. Mevrouw Pápai ging niet bijster elegant gekleed, met haar warme, kleurige gebreide muts, die ze diep over haar voorhoofd had getrokken, en de onmodieuze beige gevoerde jas uit de Rode Oktober Kledingfabriek. Ze droeg eenvoudige platte schoenen, en als sieraad had ze alleen haar glinsterend mooie jaspiskleurige grijs en blauw oplichtende ogen. Alsof ze expres niets aan haar uiterlijk deed. ‘Dat is toch niet het belangrijkste, heren, ah! Kleren maken niet de man!’ zou ze gezegd hebben, als iemand haar ernaar gevraagd had. Haar sobere verschijning was overigens uitgesproken nuttig. Dat ze vandaag jarig was hadden ze ook niet van haar gehoord, want mevrouw Pápai had haar omgeving speciaal gevraagd om ‘geen gekke dingen te doen’ op deze dag. Ze hield niet van ophef en van overdreven ceremonieel. ‘Er zijn veel en veel belangrijkere dingen op deze wereld. Mensen lopen rond met honger en zonder schoenen, en worden bij bosjes geveld door ziektes en oorlogen.’

In feite hing er inderdaad een waas van geheimzinnigheid rondom de geboortedatum van mevrouw Pápai, al hadden de drie heren daar natuurlijk geen weet van. Soms viel haar verjaardag namelijk op een belangrijke religieuze feestdag die ieder jaar op een andere datum gevierd werd. In haar kindertijd werd haar geboortedag door de familie, die zich streng hield aan de godsdienstige voorschriften, afhankelijk van hoe de sfeer op dat moment was, als een dubbel feest beschouwd. Men vierde haar geboortedag tegelijk met het feest van de kaarsen, soms dagenlang, want zoals iedereen weet duurt het lichtfeest acht dagen. De ouders waren geneigd toe te geven aan hun buitenissige artistieke neigingen, en weken soms af van de oorspronkelijke, gewone datum, omdat de komst van hun dochtertje net zo’n groot feest voor hen was als het lichtfeest, dat dit jaar trouwens op 3 december viel, net als haar verjaardag. Zo kon het gebeuren dat mevrouw Pápai’s moeder, een vrouw met een geheugen als een zeef, beroemd om haar romantische affaires en bedeeld met een hartstochtelijke natuur, zo nu en dan een verkeerde geboortedag opgaf voor haar dochter, bij de diverse koloniale en andersoortige ambtelijke diensten (waar er ergerlijk veel van waren dankzij de dubbele administratie die het leven van de immigranten onnodig zuur maakte). In de haast wist ze vaak alleen nog maar dat haar dochter rond Chanoeka was geboren. Daarom werden er in mevrouw Pápai’s papieren verschillende geboortedata genoemd, van opeenvolgende dagen in december: 1, 2, 3 december – in één document stond zelfs 6 december! Dit verklaarde tevens waarom mevrouw Pápai zo ‘onverschillig’ was, en gezien haar overtuigde areligiositeit zelfs een grenzeloze afkeer had van haar verjaardag. Als niet vastgesteld kon worden op welke dag ze nu echt was geboren, had het inderdaad iets absurds om alle aandacht op een bepaalde dag te richten.
Maar dit alles konden de heren natuurlijk niet weten.’
 

DE AKTE VAN MIJN MOEDER

DE GELIEFDEN VAN ALLERHEILIGEN

Dat een boek je meteen in de ban kan hebben, ga ik u aantonen. Dat een verhalenbundel je van stonde aan bij de kladden neemt, ga ik u illustreren. Dat zeven brokken proza naar vorm en thema een schot in de roos vormen, ga ik u laten ondervinden. Ik vraag uw aandacht voor de 188 bladzijden tellende hardcover De geliefden van Allerheiligen van Juan Gabriel Vasquez en Signatuur. De zeven verhalen zijn een voor een literaire hoogstandjes die overlopen van psychologische diepgang. Om u over de streep te trekken naar een goed boek geef ik u nu het begin van het eerste verhaal ‘Schuilplaatsen’ en volgende week gaan wij het thema opsporen van het titelverhaal. Ik laat mijn citaat voorafgaan door de tekst van de uitgever op de wikkel. En… met een wuif naar de komende decemberfeestdagen: een juweel van een geschenk aan u en aan de ander. Signatuur: ‘Een Colombiaanse auteur is getuige van een moord die hem voor altijd zal tekenen. Een vrouw zit alleen thuis, wachtend op haar man die twintig kilometer verderop in het bed van een andere vrouw ligt. In zeven ontroerende verhalen verbindt Vásquez vloeiend de levens van zijn personages door bloedstollend verraad, een liefdesaffaire, moord en wraak. Als geen ander doorgrondt hij in deze fragmenten de mens, emoties en moraliteit tegen de beklemmende achtergrond van de mooie, maar verraderlijke Ardennen. De geliefden van Allerheiligen is een bijzondere en intense verhalenbundel over de valkuilen van relaties, liefde en eenzaamheid. Pijnlijk triest en hypnotiserend mooi geschreven.’

Juan Gabriel Vásquez Schuilplaatsen ‘Ik kwam heel weinig buiten België in die tijd. Ik bleef in de Ardennen, waar ik de mensen observeerde en deelnam aan hun activiteiten, om daarna mijn ervaringen zo uitputtend mogelijk op te tekenen. In februari had ik van een Colombiaans tijdschrift de opdracht gekregen om een artikel te schrijven over een Parijse boekhandel. Vanuit Luik reden er alleen Franse treinen rechtstreeks naar Parijs, maar sinds twee weken werd er gestaakt en een oplossing was nog niet in zicht. Vandaar dat ik op station Aywaille een oude oranje trein moest nemen – voor elke twee coupés een schakelaar waarmee de passagiers de verwarming konden bedienen – in Luik moest overstappen op een groene en vervolgens bij een bevriend stel in Brussel moest overnachten om de volgende ochtend de eerste intercity naar Parijs te nemen. Ik kwam aan bij de boekhandel, liep een paar dagen mee in de winkel en schreef mijn artikel. Maar wat er die nacht in Brussel gebeurde, heeft me nooit meer losgelaten. Philippe haalde me af op Brussel-Centraal, het meest naargeestige van de drie stations waar treinen uit Luik aankomen. Hij droeg een Schots geruite pet en een bril met een zwaar montuur, die rode putjes aan weerszijden van zijn neus achterliet toen hij hem afzette om me te omhelzen. Philippe en Claire waren de zomer ervoor getrouwd; hij was theateracteur en zat op dat moment (het moment van mijn ongelegen bezoek) zonder werk; Claire had me over de telefoon verteld dat het hem de laatste tijd nogal tegenzat: een mooi contract voor een Franse film was wegens geldgebrek geannuleerd en zijn eerste vrouw had hem met een proces gedreigd als hij niet de helft van hun huis in Zaventem aan haar afstond, waar ze voor hun scheiding hadden gewoond. Ik sprak hem er niet over, want daar was onze relatie niet naar, maar aan zijn gezicht – soms afwezig als ik hem een welgemeende vraag stelde, soms vertrokken van ergernis als hij voor een rood stoplicht moest wachten – was te zien dat hij zorgen had.

We parkeerden pal voor huisnummer 287 in de Noyerstraat; er hing een geur van versgebakken brood toen we uitstapten, een eigenaardige omstandigheid (het was vier uur ’s middags) die ons van gespreksstof voorzag gedurende de ongemakkelijke minuten die volgden. Ongemakkelijk omdat Claire er niet bij was, die ’s middags in haar atelier aan het werk zou zijn en me gevraagd had na zevenen langs te komen om haar laatste werk te bekijken en daarna samen met haar ateliergenotes te eten. Ongemakkelijk ook vanwege het incident met de bloemen, dat ik elders, in een andere situatie of met een andere voorgeschiedenis, als onbeduidend of hooguit eigenaardig zou hebben afgedaan. Op de rustieke houten tafel die als eettafel en strijkplank fungeerde, stond een boeket rododendrons waaruit een eenzame zonnebloem omhoogstak. Er zat een bedrukt kaartje bij in de kleur van rauw vlees, met accenten in blauw aquarel aan de randen. Veel sterkte, stond er in reliëfletters op het karton.

‘Van mijn schoonvader,’ zei Philippe. Beau-père had hij gezegd, met veel nadruk op de medeklinkers, en hij glimlachte erbij met een sarcasme dat ik nooit achter hem gezocht had. Daarna zei hij niets meer. Hun huis was hoog en smal (drie verdiepingen van elk nog geen vier meter breed); Philippe verontschuldigde zich en liep de kreunende traptreden op, een voor een, alsof hij al zijn geduld bij elkaar moest rapen om naar de echtelijke slaapkamer op de tweede verdieping te komen, boven de werkkamer waar de enige telefoon in huis stond en onder de logeerkamer waar ik zou overnachten. De middag ervoor was Philippes schoonvader – Claires vader en tevens de eigenaar van het huis in de Ardennen dat ik tijdelijk bewoonde – me komen ophalen om te genieten van een vrij uitzonderlijk fenomeen: een zonnige dag aan het einde van de winter. ‘Het meer wacht op ons,’ zei hij. ‘Kom, het is niet lang meer licht.’ Monsieur Gibert wachtte mijn reactie niet af. Hij draaide zich om en bleef nog met de mouw van zijn jas aan de deurknop haken. Een paar minuten later hoorde ik zijn terreinwagen al met draaiende motor op me wachten.

Het meer was door monsieur Gibert zelf aangelegd als irrigatiewerk voor de kool die hij wilde verbouwen, maar het project was mislukt nog voor het van start was gegaan en nu lag het meertje er alleen nog als sporadisch vertier voor een eigenwijze gepensioneerde die er zijn eigen forellen ‘zaaide’ om er vervolgens op te vissen. Monsieur Gibert had een werphengel van het merk Sander bij zich en droeg handschoenen; ik liep achter hem aan en keek ondertussen uit over het groene water, de drassige oever, de kikkerkopjes die als glimmende muntstukken op het water dreven en zodra ze ons zagen met een zacht geplons wegdoken. Ik ging op een omgevallen beukenstam zitten. Monsieur Gibert zette zijn bril met leesvenster op en liet zijn vingers behendig langs de vislijn naar de drie scherpe punten van de haak glijden, die hard en zilver schitterden in de laagstaande namiddagzon. Hij sloot zijn linkerhand om het kurken handvat en drukte met zijn wijsvinger de vislijn tegen de hengel. Vervolgens zwaaide hij beide armen opzij en zwiepte de hengel door de lucht; het molentje draaide af met het geluid van een kinderlijke zucht en een meter of tien uit de oever brak de haak door het wateroppervlak, zacht alsof het bang was een slapende kikker te wekken. ‘Ik wil dat u uw ogen goed de kost geeft,’ zei hij. ‘Dat doe ik al, monsieur.’ ‘Bij hen thuis, bedoel ik. Ik wil dat u goed rondkijkt en me daarna verslag uitbrengt. Hoe ze wonen. Of het goed gaat met haar, of hij haar behandelt zoals ze verdient.’ Hij zei dit allemaal terwijl hij met zijn rechterhand aan het molentje draaide om de lijn binnen te halen. We keken elkaar niet aan; beiden tuurden we naar het loodje en de haak die als een kogel in slow motion op ons afkoersten en een fijn spoor door het water trokken alvorens aan de oever weer boven te komen.

Monsieur Gibert kende het huis van zijn dochter niet. Hij was wel een keer uitgenodigd maar had zich er toen met een nogal fantasieloze, slappe smoes van afgemaakt. Dat had Claire me verteld, en ze had daarbij zijn nasale stem en zogenaamd gewichtige gebaren geïmiteerd. Zelf had ik een heel andere indruk van Gibert; ik vond het niet prettig als Claire over hem klaagde, want ik was bang dat haar bitterheid op mij zou overslaan. Voor haar was alles wat er in haar leven gebeurde een gevolg van wat haar vader had verwoest, verkeerd gedaan, verspild (emotioneel, niet financieel). 

Gibert plukte de plantenresten van de haak. De slierten kleefden aan zijn behaarde handen. Hij wierp de hengel opnieuw uit. ‘Ik moet u iets verdrietigs vertellen,’ zei hij. ‘Philippe is niet goed voor mijn dochter. Het is een prima kerel, daar niet van, maar hij heeft problemen.’ ‘Maar die zijn niet van blijvende aard, monsieur. Hij vindt heus wel weer werk.’ ‘Werk?’ ‘Hij heeft een aanbod uit Montpellier,’ loog ik. ‘Voor de zomer. Straattheater, goedbetaald.’ ‘Zijn vader drinkt,’ zei hij. ‘De man van zijn zus heeft losse handjes.’ Hij haalde de haak binnen, plukte er nog een paar groene, op asperges lijkende takjes vanaf en wierp de hengel weer uit. ‘Hij slaat haar, bedoel ik, niet hem. De man van zijn zus slaat zijn zus.’ ‘Ja, monsieur, dat had ik al begrepen.’ ‘En hijzelf, met zijn eerste vrouw, al die toestanden... Enfin, een puinhoop. Dat is het, één grote puinhoop.’ Hij wilde net de lijn weer binnenhalen toen die ineens strak stond als een glazen buis. ‘Ha,’ zei Gibert. Zijn hand draaide verwoed aan het molentje en twee meter voor ons zagen we een bruingrijze forel in het water spartelen. Gibert haalde de lijn op; de forel verschoot in de lucht van kleur en belandde in het gras op de oever, waar de roze vlekjes op zijn flank feller oplichtten. ‘Hier, hou eens even vast.’ Gibert gaf me zonder te kijken de hengel aan. ‘Deze zetten we terug, veel te klein.’ Hij probeerde de forel van de haak te bevrijden, maar de punten staken al dwars door de wang heen in de bruine tong. Het bloed droop langs de zilverkleurige vishaak en Giberts bleke vingers naar beneden. De forel spartelde, viel op de grond, Gibert greep hem opnieuw vast om hem te bevrijden – ‘Rustig nou,’ zei hij, ‘conasse, ik probeer je te helpen.’ De tong bloedde, de haak zat er als een anker in vast, en ik stelde me voor hoeveel pijn dat moest doen en bedacht hoe wonderlijk een gezicht is – met ogen, een mond – waarop je geen pijn kunt zien. Ik vis eigenlijk nooit, misschien dat ik me daarom voorstelde hoe er een mes dwars door mijn tong ging, ik zou zelfs zweren dat ik een felle pijnscheut in mijn kaak voelde. ‘Stomme vis,’ zei Gibert. Zijn duimnagel kleurde waterig rood. ‘Trop tard,’ zei hij. ‘Te laat, smerig beest.’ Met de nog stuiptrekkende, als een astmapatiënt naar adem happende vis in zijn vuist liep Gibert terug naar de beukenstam. Daar hief hij zijn arm op en sloeg de forel met volle kracht tegen de boomstronk. Met een hol geluid kwam de kop op de schors terecht. Gibert sloeg drie keer snel achter elkaar en de doffe klank van brekend gebeente klonk helder door de lucht. Op de schors bleef een smurrie van schubben en bloed achter. De forel, één oog kapot, onder de houtsplinters, bewoog niet meer.’

DE GELIEFDEN VAN ALLERHEILIGEN

STADSTOUR EN TAALGIDS PARIJS

Voorbije zaterdag waren de kids Fien en Daaf bij ons als hun grootouders te gast en de twee uit Vleuten lieten hun i-phone in de steek, omdat zij beiden geheel in de ban waren van het kaartspel. Meer kindvriendelijk gezegd: zus en broer leerden al spelende en zus en broer speelden als lerende. Zij kwartetten onder het motto van ‘Bienvenue a Paris’. Fien en Daaf legden de kaarten neer van het taalkwartet Parijs, dat als stadstour en taalgids uitgegeven wordt door Scala leuker leren en deel uitmaakt van de serie Londen, Berlijn, Rome, Barcelona, Lissabon en uiteraard Parijs. Op het doosje met speelkaarten lees ik o.a. ‘Leer spelenderwijs meer over Parijs en de Franse taal met dit leuke fotokwartet. Het spel bevat 18 kwartetten over diverse onderwerpen zoals de belangrijkste highlights, musea, bijzondere plekken, winkels,  eten en drinken, vervoer en nog veel meer. Alles in eenvoudige Franse zinnen met uitspraak en vertaling. Plus extra kaartjes met handige taaltips.’ Ik wandel door Parijs met de 18 delen en noteer steeds een de eerste tip.

1) Les sites - de bezienswaardigheden – Tour Eiffel
2) Les quartiers – de wijken – Montmartre
3) Les monuments – de monumenten – Hotel des Invalides
4) Les places – de pleinen – Place de la Concorde
5) Les musees – de musea – Louvre 
6) Les parcs et jardins – de parken en tuinen – Jardin du Luxembourg
7) Les achats – winkelen – Avenues des Champs-Elysees
8) Les eglises – de kerken – Sacre Coeur
9) La Seine – de Seine – Pont Neuf 
10) Le sport – de sport – Stade de France 
11) L’ architecture moderne – moderne architectuur – Centre Pompidou
12) Boire – drinken – Caves du Louvre 
13) Manger –eten – bistrot
14) Le sejour – het verblijf – auberge de jeunesse 
15) Le transport – het vervoer – batobus
16) La soiree – uitgaan – Palais Garnier
17) Les attractions – de attracties – Disneyland
18) Paris artistique – artistiek Parijs – Edith Piaf 

Ik zeg het voluit: dit kaartspel is niet alleen een gave voor de geest maar ook een lust voor het oog. En voor de juiste uitspraak. De eerste keer dat mijn echtgenote en ik in Parijs verkeerden vroegen wij in Bois de Boulogne de weg naar Versailles. De Fransen begrepen mij niet, totdat ik per ongeluk de klemtoon goed legde. En wij reden Parijs uit. Hadden wij Scala bij ons gehad, waren wij sneller in de juiste richting gegaan. De volgende keren gaan wij met de speelkaarten in de hand al kaarttrekkend door Londen, Berlijn, Rome, Barcelona en Lissabon. Ik kan mij levendig voorstellen dat de Sint deze kaarten in december gaat trekken.
 

STADSTOUR EN TAALGIDS PARIJS

STEINZ

Een kanjer van een kolossaal werk ligt voor mij op de schrijftafel dat een geactualiseerde reprise is van een bron waaruit wij al vele malen in deze boekenrubriek geput hebben. Het gaat om een boek, waarmee u de komende winteravond goed doorkomt.  Ik leg voor in de etalage het 560 bladzijden tellend, knap geïllustreerde Steinz van Jet & Pieter Steinz en uitgeverij Nieuw Amsterdam. Met de eclatante ondertitel ‘Gids voor de wereldliteratuur in 416 schrijvers, 104 meesterwerken, 26 one-book wonders, 52 boekwebben, 26 thema’s, 26 quizzen en 52 landkaarten.’ De komende weken wil ik vooral voor mijn nieuwe generatie volgers een tocht maken door dit virtuoze naslagwerk dat ook een wonderwerk is. De lezers die mij in 2003 al op de voet volgden weten dat ik laaiend enthousiast was over Lezen &cetera. Hoe vaak hebben wij immers deze luchtige en leerzame introductie tot het wereldwijde web van de fictie in de hand genomen om onze leeservaringen met elkaar uit te wisselen! Alleen, de auteur was toen solo, vader Pieter Steinz. De uit 1963 daterende Pieter Steinz werd bij deze zeg maar heruitgave Steinz nu vergezeld door zijn dochter Jet uit 1990. Zij was nog maar 25 lentes jong en mocht toen al haar pa vergezellen en dit helaas om een trieste reden: Pieter werd geveld door de ziekte van ALS (en overleed in 2016)  Wij mochten de twee bloedverwanten in 2015 aanschouwen toen in DWDD Matthijs van Nieuwkerk hun vrij baan gaf om hun copieuze compendium te presenteren. En al gauw was toen de eretitel van De Dikke Steinz geboren!

De nieuwe Dikke Steinz onderscheidt zich naar vorm meteen al door de omslag, want die is niet eentonig in roodbruin gehuld maar beeldt kleurrijk boeken af. Om ons te beperken tot boeken van eigen, oorspronkelijke taal: Tirza van Arnon Grunberg en De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. De twee staan in het goede gezelschap van o.a. Dostojevski, Dumas, Kafka en Roth. Of dit kwartet aan het duo schatplichtig zijn, doen Jet & Pieter uit de doeken. Op vaak ludieke maar immer transparante en stimulerende wijze.

Om uw tocht door Steinz van de nodige mondvoorraad te voorzien geef ik u de tekst van de omslag, die van de inhoudsopgave en deels die van de inleiding ‘Het wijde web van de wereldliteratuur’. Deels omdat wij een volgende keer met de bagage van nu de inleiding verder citeren en de beloofde excursie gaan maken. In 2014 bij de introductie van dat (ook fenomenale) Made in Europe van Pieter Steinz zei ik: ‘grootvader P.W.J. Steinz gidste als leraar ons in Museum Boijmans Van Beuningen door de wonderwereld der beeldende kunst; kleinzoon doet dat dunnetjes over, door het el dorado der letteren.

De uitgever ‘Een introductie tot het wereldwijde web van fictie - Wat te lezen na ‘Honderd jaar eenzaamheid’, ‘Het diner’ of een ander favoriet boek? Hoe liep het af met Jane Eyre, en waarom is ‘Anna Karenina’ zo bijzonder? Door welke romans werd Haruki Murakami beïnvloed, en wie hebben zich op hun beurt laten inspireren door zijn romans? Steinz – Gids voor de wereldliteratuur geeft antwoord op deze en vele andere vragen, aan de hand van: 416 karakteriseringen van auteurs uit 26 taalgebieden, met aandacht voor hun beste werk, en met tips voor boeken in een vergelijkbare stijl of over hetzelfde onderwerp, 52 boekwebben, literaire schema’s rondom beroemde boeken, met een overzicht van invloeden en suggesties voor verder lezen, 104 enthousiasmerende samenvattingen van klassieken uit de wereldliteratuur, van de Decamerone tot Wolf Hall en van Advocaat van de hanen tot Der Zauberberg, 26 `one-book-wonders, auteurs die beroemd zijn om één briljant boek, 26 lijstjes met elk 13 boeken over één onderwerp, 52 landkaarten die laten zien waar de meesterwerken uit de wereldliteratuur zich afspelen ideaal voor `lezen op locatie, 26 quizzen rondom literaire thema’s Een introductie tot het wereldwijde web van de fictie.

Steinz  - Gids voor de wereldliteratuur, een samenvoeging, volledige bewerking en actualisering van de succesboeken Lezen &cetera’ (2003) en Lezen op locatie (2004), is een handboek voor de individuele lezer, maar ook een naslagwerk voor leesgroepen, boekhandelaars, scholieren, studenten en docenten. Een schat aan informatie en dwarsverbanden geïllustreerd met 182 boekomslagen.’

De ‘Inhoud’ geeft aan: ‘Het wijde web van de wereldliteratuur, Handleiding, Gebruiksvoorbeelden, De wereldliteratuur van A tot Z, De 104 uitgelichte meesterwerken, De 52 boeken die het middelpunt zijn van een boekweb, De 52 literaire landkaarten (‘lezen op locatie’), De 26 one-book wonders, De 26 thema’s (‘dertien boeken over …’/dertien …’, De oplossingen van de 26 literaire quizzen, Bibliografie, Register. U zult het met mij beamen: J & P hebben over alles nagedacht, ook over het getal 26!
Deels stuk 1: ‘Voor de 17de-eeuwse kamergeleerde Charles Du Fresne Du Cange was een dag pas geslaagd als hij een uur of twintig had gewerkt. Toen hem aan het eind van zijn leven werd gevraagd of hij het niet jammer vond dat hij altijd met zijn neus in de boeken had gezeten, antwoordde hij dat hij maar van één ding spijt had: zijn trouwdag, want toen had hij maar zes uur kunnen lezen. De tijden van Du Cange waren overzichtelijk. Op zijn laatste, 77ste, verjaardag, zal hij tevreden hebben kunnen terugkijken op zijn carrière als lezer; het totaal aan gedrukte boeken in de westerse wereld was minder dan de huidige jaarproductie van de Amerikaanse uitgeverijen. Wee de lezende 21ste-eeuwer. Zelfs hij of zij die zich beperkt tot fictie zal zich met een straffe dagindeling slechts door een fractie van de wereldliteratuur kunnen heen werken. Er moeten harde keuzes gemaakt worden: wél de Metamorfosen van Ovidius, niet De tocht van de Argonauten van Apollonios; áls Balzac, dan niet Hugo; Dickens ja, maar voorlopig even wachten met Trollope; De tandeloze tijd van A. F. Th. van der Heijden eerst, en pas na het pensioen de ‘Movo’-cyclus. Of omgekeerd natuurlijk.

Gelukkig is er hulp bij de selectie: vrienden of boekhandelaren die je een niet te missen roman aanraden; bewonderde schrijvers die aanstekelijk vertellen over de boeken die hen inspireerden; recensenten die argumenterend en enthousiasmerend schiften in het wekelijkse aanbod; leraren, bibliothecarissen en veel lezers die je uitleggen wat je zou moeten lezen en waarom. En dan zijn er leesgidsen, die de fanatieke biblionaut van het ene boek naar het andere loodsen. De ‘Good Fiction Guide’ van de Oxford University Press bijvoorbeeld, die een dappere poging doet om de wereldliteratuur samen te vatten in duizend auteurs en dertig genres. 1000 Books to Change Your Life van Time Out, dat de literatuur opdeelt in dertig thema’s van geboorte tot dood. The Novel Cure (‘De boekenapotheek’), waarin voor iedere kwaal of hebbelijkheid een roman wordt aangeraden. De Bloomsbury Good Reading Guide, die onder het motto ‘Discover Your Next Great Read…’ het doorverwijzen tot kunst heeft verweven — zodat je van David Mitchell terechtkomt bij Haruki Murakami en Jonathan Coe, en van Gogol bij Kafka, Tsjechov en Malamud. En niet te vergeten Lezen &cetera, de ‘Gids voor de wereldliteratuur’ die bijna twaalf jaar geleden verscheen en die de fictieproductie van Rabelais tot Grunberg presenteerde in 416 schrijverslemma’s, 104 uit- gelichte meesterwerken, 52 literaire schema’s, 52 thema’s en 26 quizzen. De netwerken en dwarsverbanden die door leesgidsen in de wereldliteratuur worden gelegd, zijn niet alleen enthousiasmerend, maar ook leerzaam; ze tonen de schatplichtigheid en de invloeden van schrijvers, en laten zien dat boeken niet in een (geografisch) vacuüm ontstaan. ‘Geen mens is een eiland’ schreef de Engelse dichter John Donne in de 17de eeuw, en voor romans en verhalenbundels geldt hetzelfde.

Schrijvers worden beïnvloed door schrijvers en beïnvloeden weer andere schrijvers. Boeken borduren voort op andere boeken, en deden dat al lang voordat ‘intertekstualiteit’, het citeren en parodiëren van hoogtepunten uit de literaire traditie, in de mode raakte. Hugo Claus, die veel succes had met een Vlaamse herschrijving van William Faulkners The Sound and the Fury (‘De Metsiers’, 1950), kon wijzen op beroemde voorgangers als Vergilius (die Homeros navolgde), Shakespeare (die Ploutarchos plunderde) en Joyce (die de ‘Odyssee’ in Dublin situeerde). Maarten ’t Hart verkreeg de bestsellerstatus met een actualisering van Vestdijks Terug tot Ina Damman (‘Een vlucht regenwulpen’, 1978) en Ilja Leonard Pfeijffer haalde zich bij zijn debuut Rupert (2002) de verdenking van plagiaat op de hals omdat hij onder meer The Waste Land van Eliot en Lolita van Vladimir Nabokov had geparafraseerd. Ook Steinz — Gids voor de wereldliteratuur bouwt voort op andere boeken (zie de bibliografie), maar het fundament was Lezen &cetera, waarvan de laatste, marginaal herziene editie in 2006 verscheen. De snelle veranderingen op de literaire landkaart in het afgelopen decennium maakten het noodzakelijk om de tekst en vooral de keuze van de 416 schrijvers flink op de schop te gooien. In 2002, toen Lezen &cetera werd opgezet, gold Peter Høeg (en niet Jens Christian Grøndahl) als de belangrijkste moderne Deense schrijver, en werd de joods-Amerikaanse literatuur gedomineerd door Bellow, Malamud en Roth in plaats van door Chabon, Englander, Foer en Roth. Vergeten klassieken als Stoner (John Williams) en Les Thibault (Roger Martin du Gard) waren nog niet herontdekt, althans niet vertaald, en de Nederlandse markt voor spannende boeken werd nog niet beheerst door zogeheten oestrogeenthrillers. Carl Friedman, Mordecai Richler en Gao Xingjian waren bekende schrijvers, terwijl de carrière van Esther Gerritsen, Jhumpa Lahiri, Peter Terrin en Tommy Wieringa in de kinderschoenen stond. Van Saskia De Coster, Khaled Hosseini, Karl Ove Knausgård of Gustaaf Peek had nog niemand gehoord.’

STEINZ

MUSSENLUST

Een kijk- en leesalbum leg ik voor u op onze leestafel, dat een lust voor ons oog en een streling van ons gemoed is. Het gaat om een lofzang op een gevogelte dat steeds minder onze tuinen fêteert. Ik heb het overde 136 bladzijden tellende, grandioos geïllustreerde hardcover Mussenlust
 samengesteld en uitgegeven door Peter Müller met de ondertitel ‘de huismus in 50 gedichten en 150 tekeningen van Peter Vos’. Het
voorwoord ‘Bij wijze van standbeeld’ is van Jean-Pierre Ceelen en is zo
verheffend dat wij voor de tocht door het werk zelf echt tot ons moeten nemen. Met een wenk naar de komende dagen van december: dit kostelijke mussenboek is een pracht van een geschenk aan uzelf en/of naar een goede beminde. Ik wil nu een eerste introductie van deze warme ode aan de mus geven door het citeren van de tekst op de omslag, het doorgeven van een recensie van Sander Becker in het dagblad Trouw van 4 september met de titel ‘In het land der letteren fladdert de mus nog volop rond’ en het aanreiken van drie van de gedichten uit Mussenlust. Een persoonlijke opmerking: bij het tot mij nemen van de vijftig gedichten werd ik overvallen door gevoelens van nostalgie: in de achtertuin van mijn ouders in Kralingseveer liet de mus zich het meest zien, nu heeft de koolmees in onze tuin de mussenplaats ingenomen. Toch anders… Daarom heb ik gevoelens bij het motto voorin van T. van Deel: ‘Ik ging naar Artis om een mus te zien’.

De omslag: ‘Hij lijkt zo'n alledaags vogeltje, maar er is helemaal niets gewoons aan. Mus en mens zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Geen wonder dat die mens zijn trouwe metgezel al sinds het begin van de jaartelling heeft bezongen in de poëzie. De mooiste, opmerkelijkste en ontroerendste mussengedichten zijn hier bijeengebracht, verrijkt met ragfijne, treffende tekeningen van Peter Vos (1935 - 2010), meesterlijke mussenman. De mus verdient een standbeeld, gehakt in woorden. Hier is het.’

Sander Becker in Trouw: ‘ Het gaat niet zo goed met de huismus, maar in het land der letteren fladdert hij nog volop rond. Sinds het begin van de jaartelling hebben poëten het vogeltje bezongen, en elk jaar komen er nieuwe mussengedichten bij. In de bundel ‘Mussenlust’ staan er vijftig afgedrukt. Het boek is geïllustreerd met grandioze aquarellen van de in 2010 overleden tekenaar Peter Vos. In een waaier van poses en in een eindeloze schakering van bruin, kastanje, beige, oker, grijs en antraciet trekken de dartele creatuurtjes voorbij. Minstens zo gevarieerd zijn de poëtische karakterschetsen van de mus. Sommige dichters, niet de minsten, beschimpen de vogel om zijn spreekwoordelijke saaiheid. “Mus – onkruid onder de vogels / zo huishoudelijk / gewoon en kleurloos”, dichtte Bernlef. Anderen laten zich door de mus juist inspireren tot verheven gedachten over het leven zelf. Ze voeren het nietige vogeltje ten tonele als metafoor van liefde, zorg en seksualiteit, of als brenger van religie en spiritualiteit.

De Romeinse dichter Catullus gaf vlak voor het jaar nul de aftrap. In zijn oergedicht presenteert hij de mus als huisdier waar zijn geliefde Lesbia intiem mee speelt. De dichter is stikjaloers, bekent hij in verzen waar de erotiek vanaf druipt. Wonderschoon is ook het prozagedicht van Ivan Toergenjev, over een moedermus die met doodsverachting toeschiet als haar uit het nest gewaaide kind belaagd wordt door een grote hond.

Nederlandse poëzie vormt de hoofdmoot van de bundel, uiteraard met het beroemde Tjielp tjielp van Jan Hanlo. Ook memorabel is het gedicht dat Patty Scholten schreef ter nagedachtenis aan de ‘dominomus’, in 2005 te Leeuwarden doodgeschoten toen hij een domino-recordpoging bedreigde. Het eindigt met de woorden: ‘ruim twintigduizend stenen op één grafje’. Samensteller Peter Müller levert met deze bundel zijn vierde mussenboek af. Hij lost er een oude schuld mee af, vertelt hij aan de telefoon. “Toen ik veertien was, had ik een windbuks. Ik móest ermee schieten. Er kwam een musje langs en het was raak. Dood. Ik schrok me rot. Ik voelde me zo schuldig dat ik die buks meteen heb weggedaan.” Het werd de opmaat naar een levenslange mussenmanie. Misschien wel het mooiste gedicht is dat van Paul Laurence Dunbar, een zwarte man, kind van vrijgemaakte slaven uit het 19de-eeuwse Amerika. In dit gedicht, vertaald door Bert Keizer, staat de mus voor vrijheid. Het vogeltje tjilpt in de vensterbank zijn opbeurende lied, maar de ploeterende dichter heeft er geen aandacht voor, geketend door het bestaan: “Wij zwoegen voort met in ons hart de dood / Te laat beseffend wat dat vogeltje bood.”

Gefladderd uit de bundel:
Van Jan Hanlo

De Mus
Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp – tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
Tjielp
etc.

Van J. Eijkelboom

Werveling
Toen, in die hoek 
waar eerdere wind dood blad had vergaard
bracht onverhoeds een stormvlaag werveling teweeg
die als een bruine tol de lucht inging.
En uit die top daarvan
ontsprong vervolgens een fontein, een zwerm
voorheen verscholen, luid
kwetterende mussen.
Ze leken meer te twisten dan te zingen.
Toch hoorde ik in al dat leven 
de leeuwerikjes van de winter.  

Van Ed Leeflang

Achteruitzicht
De mus is gegaan
De mees is gekomen 
De tuinen zijn anders
en anders de bomen.
Anders zijn schuttingen, 
anders de goten van schuren.
De mus is gegaan.
En anders klinken de uren. 

MUSSENLUST

TIEN TIPS VOOR DE SINT (2)

 

 

Sint Nicolaas gaat vanaf zaterdag weer op tournee door ons land, waar hij als goedheiligman zo graag zijn jaardag viert. Sint geeft bij voorkeur goede boeken cadeau en om de baas uit Spanje wat te gerieven reik ik hem nu en later een lijstje aan, waarop tien werken via de tekst op de omslag bij u hun opwachting maken. Ik wil na 5 december gaarne van u vernemen hoe de bisschop bij u uitgepakt heeft. Wisselen wij dan onze leeservaringen met elkaar uit.

1) Een kleine geschiedenis van de waarheid – Julian Baggini – Troost in tijden van nepnieuws – Klement
In Een kleine geschiedenis van de waarheid stelt publieksfilosoof Julian Baggini ons gerust: de waarheid bestaat! In een tijd waarin we overspoeld worden door nepnieuws en politici glashard feiten ontkennen, toont Baggini ons verschillende bronnen van waarheid. In korte hoofdstukken wapent Baggini ons tegen de opkomst van social media als nieuwsbron en het groeiende wantrouwen van feiten. Een positief, inspirerend cadeau voor iedereen die klaar is met post-truth, alternative facts en fake news.

2) Het gaat om heel eenvoudige dingen – Paul Kempers – Jean Leering en de kunst – Valiz
Een uitgebreide, zeer leesbare biografie over de gedreven idealist, mentor, schrijver, gentleman-activist Jean Leering (1934-2005), museumdirecteur van het Van Abbemuseum (1964-1973), het Tropenmuseum (1973-1975), met rollen in diverse internationale tentoonstellingen (o.a. documenta 4, 1968) en besturen. Vier decennia na zijn vertrek uit het Van Abbe- en Tropenmuseum blijkt een nieuwe generatie curatoren en jonge museumdirecteuren zich ruimhartig te laten inspireren door Leerings ideeën.

3) Duty free: wodka en sigaren – Jan Tjerk Mossel – Het geheim van de Russische maffia – Spectrum
Wanneer Jan-Tjerk Mossel in de jaren tachtig als export manager van Dannemann Cigars de opdracht krijgt een importeur te vinden in het postcommunistische Rusland, heeft hij nog geen idee wat hem te wachten staat. Hij begeeft zich – zonder het aanvankelijk te weten – tussen de onder- en de bovenwereld en valt van de ene verbazing in de andere. Na een moeizame start ontmoet hij Yacov Tilipman van de Kremlyovskaya Group en deze opent voor hem de deur naar het Moskouse nachtleven, waar niets onmogelijk is. Yacov heeft internationale partners en een niet door de douane gecontroleerde eigen trein. Deze transporteert onbelemmerd wodka en andere accijnsgoederen van Antwerpen naar Moskou. Via een bijna onbeperkt marketingbudget wordt Kremlyovskaya Wodka mondiaal gepromoot op een schaal die nog nooit is vertoond. In het kielzog van de wodkapromotie lift het sigarenmerk Al Capone mee. Totdat de heimelijke praktijken van de partners in crime aan het licht komen. Jan-Tjerk Mossel vertelt op meesterlijke wijze over zijn tijd in Rusland. Wodka & sigaren is een sensationeel verhaal waarin hotels, casino's en nachtclubs, wodka en sigaren centraal staan, maar waarin ook de sociaal-culturele ontwikkeling na glasnost en perestrojka een rode draad vormt.

4) Hoe overleef ik – Peter C. Gotsche – Wegwijzer in een overvloed aan medische informatie – Lemniscaat
De medische wereld staat bol van financiële belangenconflicten. En zelfs als uw arts niet direct profiteert van behandelingen of onderzoeken, zijn er vele andere redenen om als patiënt op uw hoede te zijn. Zo schrijven artsen in goed vertrouwen allerlei behandelingen voor die niet werken. En omdat elke behandeling bij een aantal patiënten schade veroorzaakt, kan dit bij veel mensen onnodig schade opleveren. U doet er dus goed aan om bij klachten zelf op zoek te gaan naar alle beschikbare informatie. Maar hoe weet u of een website, advertentie of een verhaal in een tijdschrift te vertrouwen is? Welk onderzoek is zinnig? Waar moet u op letten bij het lezen van een bijsluiter? En welke therapieën zijn betrouwbaar? In deze praktische gids leidt arts en gerenommeerd kritisch onderzoeker dr. Peter Gøtzsche u door een woud van belangen, feiten, meningen en goede bedoelingen van artsen, andere hulpverleners en de farmaceutische industrie. Voor een breed scala aan veelvoorkomende ziektes en problemen laat Gøtzsche zien wat u het beste kunt doen. Dit boek verkoopt geen medicijnen, therapieën of wonderbaarlijke genezingen. Het is vooral bedoeld als zelfhulpgids om de meest betrouwbare informatie te vinden over diagnostiek en behandelingen in de gezondheidszorg. Dat maakt Hoe overleef ik tot een onmisbare ondersteuning in het overleg tussen patiënten en hun zorgverleners.

5) Big History – David Christian – Het waanzinnige wetenschappelijke ontstaansverhaal van de mens, de wereld en het universum – Maven Publishing
Wat zou er gebeuren als we al onze huidige wetenschappelijke kennis zouden samenvoegen tot één samenhangend verhaal over onszelf en onze plek in het universum? Dit was het uitgangspunt van David Christian bij het creëren van een totaal nieuw wetenschapsveld: big history. Wetenschappers uit verschillende disciplines (zoals sterrenkunde, geologie, psychologie, biologie, geschiedenis en vele andere) werkten intensief samen om het allesomvattende en meeslepende verhaal van onze ontstaansgeschiedenis te reconstrueren. Het leidde tot dit boek, waarin we via 8 kritieke omslagpunten die de wereld hebben gevormd worden meegenomen door de afgelopen 13,8 miljard jaar. Oftewel, dankzij Big History wordt het grote plaatje nu voor het eerst zichtbaar. Dit boek maakt het mogelijk om te bevatten wie we zijn, waar we vandaan komen én wat ons te wachten staat. David Christian is directeur van het Big History Institute en hoogleraar moderne geschiedenis. Hij is de grondlegger van het nieuwe vakgebied big history en richtte het Big History Project op, dat online een gratis lesprogramma aanbiedt voor scholen over de hele wereld. Naast zijn academische werk is hij ook een graag geziene spreker bij TED en het World Economic Forum. Van de big bang tot de eerste sterren, ons zonnestelsel, leven op aarde, dinosauriërs, homo sapiens, landbouw, ijstijden, keizerrijken, fossiele energie, een maanlanding en globalisering, en wat ons nog te wachten staat.

6) Abraham – Trix van Bennekom – Kroniek van een politieke dynastie – Village
Op 25 mei 1896 arriveerde Julian Abraham aan boord van het stoomschip Marsala in de haven van New York. Een uit Libanon afkomstige christelijke jongeman, die via Parijs en Le Havre de avontuurlijke reis naar de Nieuwe Wereld ondernam. Twee jaar later trok hij verder naar Venezuela om zich uiteindelijk in 1903 in de Nederlandse kolonie Curaçao te vestigen. De emigrant uit de Levant was de vader van de in 1960 verongelukte Julio en de grootvader van Toon en Jopie Abraham. Julio en zijn twee zonen, Bonairiaanse politici die tussen 1949 en 2010 hun sporen in de politiek van de Nederlandse Antillen verdienden, waren ooggetuigen bij belangrijke momenten in de gemeenschappelijke geschiedenis met Nederland. De politieke dynastie omspant de periode van de eerste parlementaire verkiezingen in de kolonie in 1949 tot aan het staatkundig einde in 2010 van het land dat bij de dekolonisatie in 1954 ontstond. Drie legendarische politici: Julio de Man van het volk, Toon (1936) de Zakenman-politicus en Jopie (1948) de Revolutionair. Journalist Trix van Bennekom is sinds 2006 Antillen-correspondent voor Elsevier. Eerder schreef zij de succesvolle kroniek De Tragiek van Bonaire, over de veranderende maatschappij op het eiland waar zij woont.

7) Grand Hotel – Vicki Baum – Roman – Querido
Berlijn, jaren twintig. In een luxueus grand hotel raken de levens van enkele gasten korte tijd met elkaar verweven, wat voor ieder van hen grote gevolgen heeft – voor de ouder wordende Russische ballerina Groezinskaja, die smacht naar aandacht en liefde; de charmante oplichter baron Gaigern, die op haar parels aast; de terminaal zieke boekhouder Kringelein, die zijn laatste dagen wil doorbrengen in grandeur; de eigenzinnige, verleidelijke secretaresse Flämmchen, en de bijna failliete wanhopige ondernemer Preysing. Liefde, verraad, moord en geluk – met een speelse, ironische lichtheid en een adembenemende vaart verbindt Vicki Baum het lot van de hotelgasten met elkaar. Grand Hotel is een internationale bestseller uit 1929, verfilmd met Greta Garbo (en bekroond met een Oscar voor beste film) en herontdekt door The New York Review of Books.

8) Dansende beren – Witold Szablowki – Heimwee naar het communisme – Nieuw Amsterdam
Gedurende vele jaren leerden Bulgaarse zigeuners beren dansen. Met de val van het communisme kregen ook de beren hun vrijheid. Bij stress of onverwachte situaties echter schieten ze in een oude reflex en gaan op hun achterste poten staan, klaar om een kunstje te vertonen. Tijdens zijn journalistieke reis door onder meer Polen, Albanië en Bulgarije tekent Witold Szabłowski de intrigerende verhalen op van mensen die vrij zijn, net als de getemde beren, maar nog vaak verlangen naar de communistische tijd. Zo ontmoet hij verstokte aanbidders van Stalin in diens geboortehuis, en een Oekraïense geestelijke voor wie de Europese Unie een duivelse verleider is. Dansende beren is een fascinerend, metaforisch boek over grote maatschappelijke omwentelingen, waarbij mensen hun weg moeten zien te vinden in een nieuw sociaal en politiek landschap. Verweesd kunnen velen zich daarbij voelen, net als de beren zonder hun baas.

9) Calm. The. Fuck. Down – Asha ten Broeke – Columns – Maven Publishing
In dit boek zijn haar beste stukken verzameld. Waarom was iedereen Charlie, maar niemand bootvluchteling? Als alle politici zich druk maken over de rechtse onderbuikgevoelens, wie luistert er dan naar linkse onderbuiken? Hoe komt het dat we zieke vrouwen minder serieus nemen dan zieke mannen? Waarom is het kabinet niet blij met zzp’ers, is sletvrees al op de basisschool een issue en waarom wilde neurobioloog Dick Swaab een prinsessenjurk voor Asha kopen? Asha bespreekt deze en nog veel meer vragen vanuit één vurige en schaamteloze wens: een betere, rechtvaardigere wereld voor iedereen. En die begint met rustig tot tien tellen (oftewel: Calm. The. Fuck. Down.).

10) De dochter van Crusoe – Jane Gardam – Roman - Cossee
Aan het begin van de vorige eeuw wordt de zesjarige Polly Flint achtergelaten bij haar twee vrome tantes, een norse weduwe en een onberekenbare dienstmeid. In hun gele huis aan de Engelse kust, met niets anders dan duinen en een uitgestrekt landschap om zich heen, zit er voor de eenzame wees niet veel anders op dan te lezen. Vooral Robinson Crusoe sluit ze in haar hart, ze delen immers hetzelfde lot: beiden achtergelaten op een verlaten stukje land en beiden de held van hun eigen verhaal. Polly neemt het boek met zich mee wanneer de aristocratische Mr Thwaite, een mysterieuze kennis van de familie, haar uitnodigt voor een bezoek aan zijn landgoed op de vlaktes van York. Samen met zijn zus ontvangt hij verarmde schrijvers en artiesten. Daar wordt ze verliefd, eerst op een jonge dichter, later op een geheimzinnige Duitse
jongen uit een gegoede Joodse familie.  Meer dan acht decennia leven we met Polly mee. We zien hoe de overzichtelijke Victoriaanse tijd geleidelijk plaatsmaakt voor de chaos en de onzekerheid van de twintigste eeuw en hoe het afgezonderde gele huis aan de kust omsloten wordt door de moderne wereld, door woonwijken en autowegen. Deels gebaseerd op haar eigen jeugd en die van haar moeder in het eenzame Yorkshire, schetst Jane Gardam met het stilistisch vernuft dat we van haar kennen het portret van een jonge, onafhankelijke vrouw in het

TIEN TIPS VOOR DE SINT (2)