19-03-2018

KINDSOLDAAT

Een vuistdikke, want 584 bladzijden tellende, roman leg ik voor u op de leestafel met het voorstel aan u de komende weken daarin met mij te bivakkeren. Met als een van de opties te traceren of  de presentie in het verhaal van een buitenechtelijke zoon van prins Bernhard aan de waarheid ontlokt is. Ik heb het over de paperback Kindsoldaat van Oscar van den Boogaard en uitgeverij De Bezige Bij. In DWDD oogstte het familieverhaal al grote roem als een van de vier genomineerde werken van voorbije februari en de schrijvende pers deed het ruimschoots over. Zo las ik op de omslag van de Volkskrant bij de melding dat er in no time een tweede druk gewenst was de lofprijzingen ‘Zijn magnum opus. Een schrijver op het toppunt van zijn kunnen.
Kindsoldaat is een verrukkelijke totaalbelevenis en een waarachtig liefdesepos ineen’, ‘Een eeuw familiegeschiedenis deinend op de hartenklop van de verbeelding’, ‘Een heerlijke historische roman’, ‘Geweldig geschreven, Een grootse roman, waarmee hij zich in het echelon van Tommy Wieringa en de grote schrijvers van zijn generatie geplaatst heeft’ en ‘Een literaire parel. Een heerlijk lezende familiegeschiedenis’. Ik zal als eerste kennismaking met Kindsoldaat u het boek doen proeven door de proloog en het eerste chapiter integraal aan u door te geven. De taal zal u weldadig overkomen en het thema kunt u vatten door de tekst van de uitgever op de omslag. Ik citeer De Bezige Bij. Herman Gorter dichtte ooit ‘Een nieuwe lente een nieuw geluid’, Oscar van den Boogaard brengt die woorden in de praktijk. Fris van taal schrijft hij.

De Bezige Bij; ‘De ontrafeling van een familiegeschiedenis. Kindsoldaat is een epos over twee voorname Nederlandse families op de grens met Duitsland. Tegen de achtergrond van oorlogen en grote maatschappelijke veranderingen houden zij vast aan de oude wereldorde. Familiekasteel Metternich heeft een Limburgse en een Pruisische poort. Eind 19de eeuw wordt daar de tweeling Nol en Max geboren, die hun jeugd doorbrengen met het buurmeisje Nora. Wanneer aan het begin van de Eerste Wereldoorlog de achttienjarige broers het kasteel ieder door een andere poort verlaten, komen ze aan weerszijden van de geschiedenis terecht. De gevolgen van hun keuzes zullen het lot van de volgende generaties bepalen. Zo zal in het moeizame huwelijk van Nora de tweeling altijd een beslissende rol spelen. Als in de jaren vijftig haar opstandige dochter Elsie op een skivakantie de prins leert kennen, lijkt deze liefde even onmogelijk als noodzakelijk.’
Oscar van den Boogaard:

‘Proloog - Beste oom Frans,
Op weg naar huis heb ik nog eens nagedacht over uw smeekbede om het familiespeelgoed op uw oude dag aan u terug te geven. In plaats van het Humpty Dumpty-circus, de Märklin-trein en de Pruisische soldaat overhandig ik u het manuscript van onze gemeenschappelijke familiegeschiedenis. Het verklaart ongetwijfeld de woede die u op uw tachtigste nog steeds strijdlustig maakt. Omdat we elkaar misschien nooit meer terug zullen zien, wil ik u laten weten dat u als kunstenaar (‘artiest’ volgens uw moeder en zus) en dissident in onze familie altijd mijn lichtend voorbeeld bent geweest. Daarom vergeef ik u dat u na mijn doopplechtigheid meer dan vijftig jaar niets van u hebt laten horen, hoewel u strikt genomen mijn peetvader bent. Ik begrijp al te goed de afstand die een mens nodig heeft van het huis van de pijn, maar ik wil u – en tegelijk mijzelf – met alle verbeelding die in me zit laten zien dat het ook het huis van de liefde is. Tout à vous, Maxwell.

Oscar van den Boogaard ‘ Boek 1 Laten we beginnen bij de bron die om onverklaarbare redenen precies hier ontsprong – en niet ergens anders – midden tussen met eiken en beuken begroeide heuveltjes in het noorden van Nederlands- Limburg, in het moerassig gebied tussen de Maas en een hogergelegen rivierterras. De bron lag zo volmaakt ingebed tussen drie steenblokken dat haar ligging noodzakelijk leek. De blokken die sterfelijke handen niet zouden kunnen verplaatsen, werden in de volksmond, dat wil zeggen door de dorpelingen die op het landgoed geen zaken hadden, cycloopstenen genoemd. In een ver verleden zou een eenogige reus ze vanuit de Alpen woedend weggeslingerd hebben. Andere waren bij de monding van de Geul in de buurt van Aken terechtgekomen, maar deze drie waren door een overschot aan toorn nog eens honderd kilometer verder geland in deze perfecte compositie rond het opborrelende water.
Het verontrustende aan het verhaal van eenoog is dat razernij de laatste hand heeft gelegd aan het paradijs, want zo zou je deze plek kunnen noemen. Herten, everzwijnen, eekhoorns, vogels en konijnen deelden de bron gebroederlijk met de bewoners van kasteel Metternich, die al honderden jaren hun flessen met het bronwater lieten vullen en er heilzame werking aan toekenden. Het was alsof zij behoorden tot dezelfde goddelijke natuur.

Omdat Metternich in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland lag, beschikte het over een Limburgse en een Pruisische poort. In hun hart waren de bewoners, die pas sinds de Franse tijd officieel aan Nederlandse zijde woonden, evenzeer met het Duitse achterland verbonden.
Zo kon het gebeuren dat de Pruisische generaal Maximiliaan die vlak over de grens op een buitenplaats woonde, op een zomerse middag in 1884 toen hij op Metternich kwam jagen op goed geluk zijn dochter meenam om aan de enige zoon van de kasteelheer voor te stellen.
Terwijl ze zich in het koetsje over de dijk onder de steilrand door het moeras lieten rijden, lag haar vaders hand in Hermines ranke nek. Ze liet haar hoofd nog even zorgeloos achterover rusten, maar bij de grenspaal trok haar vader zijn hand weg. Toen ze de Pruisische poort binnenreden en de hoektorens van Metternich in zicht kwamen, rechtte ze haar rug en bond haar haren samen. ‘Twee verwante zielen,’ merkte Arnold op toen zijn zoon Edmond en Hermine elkaar op het voorplein een hand gaven. Het klonk niet als een vaststelling maar als bevel. ‘Onze jongelui zijn veel te gevoelig voor de jacht,’ had Maximiliaan geconstateerd.
De vaders sloegen elkaar op de schouder en liepen met hun geweren in de aanslag de slotbrug over. ‘Weidmannheil!’ riep de zoon ze na en er kwam een tweestemmig Weidmannheil terug.

‘Laten we wat gaan wandelen,’ stelde Edmond voor. ‘Maar eerst kijken we naar de zwanen in de gracht.
Hermine vertelde in een taal die zweefde tussen Duits en Nederlands over haar vorige bezoek aan Metternich jaren geleden. Op Hemelvaart werd Maria uit de huiskapel gehaald en in een processie over het landgoed rondgedragen onder een blauwfluwelen baldakijn. ‘Ik was een van de honderd meisjes in een witte jurk met bloemen in het haar,’ zei ze bescheiden. ‘En ik was een van de honderd jongens die een kaars ophielden.’  ‘We hebben elkaar niet opgemerkt.’
‘Ik jou wel,’ zei Edmond. ‘Ik dacht al die jaren: wanneer komt dat Pruisische meisje met de roodblonde haren eens terug?’ Hermine lachte verlegen. Toen had hij gevraagd: ‘Wat doe je allemaal in je leven?’ ‘Mijn leven,’ zei ze verbaasd. ‘Mijn leven is nog helemaal niet begonnen.’ ‘Hoezo niet?’ ‘Ik zit nog bij de nonnen in Maastricht. En jij?’ ‘Ik studeer rechten in Leiden.’ ‘Dus jij hebt ook niet veel tijd.’ ‘Eigenlijk niet.’ ‘Maar wacht,’ zei ze terwijl ze stil bleef staan, ‘als ik geen tijd heb, en jij hebt geen tijd, wat doen we hier dan met elkaar?’ Edmond keek naar haar geheimzinnige glimlach. ‘Dit is denk ik het domste gesprek dat ooit door twee mensen is gevoerd,’ riep ze uit. ‘Dan verdienen we een prijs,’ gniffelde Edmond. ‘De gouden beker voor het domste gesprek.’ Ze liepen door de Engelse tuin en namen bij de watermolen het pad naar boven. ‘Het is zwart wit zwart wit zwart wit zwart wit, weet je wat het is?’ had Edmond gevraagd. ‘Geen idee.’ ‘Een non die van een trap valt.’ Hermine begon te lachen, haar lichaam werd slap. ‘Ik zou ze allemaal van de trap willen duwen.’ Edmond liet zich dwaas vallen alsof ze hem net een zetje had gegeven. Terwijl hij het zand door zijn handen liet spelen, zei hij: ‘Dit is oude grond, heel oude grond.’ ‘Je bedoelt ouder dan onze stambomen?’ had ze gevraagd.  ‘En ouder dan de landsgrenzen.’ ‘Zelfs ouder dan het Oude Testament?’

Edmond vertelde dat onderzoekers in de kleigroeven fossielen hadden gevonden van dieren en planten die hier twee miljoen jaar geleden in een warm en vochtig klimaat leefden. Afdrukken van grote herten, mammoeten, mastodonten, neushoorns, hyena’s, beren en panters. ‘Vlak bij het bronnetje is zelfs de onderkaak gevonden van een aap,’ zei Edmond. ‘Daarvan stam jij zeker af,’ plaagde ze. Edmond liep het heuveltje af en Hermine volgde. Ze gingen op de steenblokken zitten en keken naar het opborrelende water. ‘Weet je dat dit water honderd jaren onderweg is voordat het bovenkomt?’ zei Edmond. Ze vond zijn verwondering lief. ‘Waarom ontspringt een bron?’ vroeg ze dromerig. ‘Uit puur enthousiasme,’ riep Edmond. ‘Omdat hij met zijn geluk geen raad weet.’ Edmond boog zich voorover en maakte van zijn handen een kelk. Hermine dronk eruit als een dorstige ree. Op dat moment klonk een schot in de verte dat tussen de heuveltjes weergalmde. Edmond legde zijn hand op haar rug. ‘Edmond,’ had ze gezegd. ‘Je bent der Mond.’ ‘De maan?’ ‘Ja, je bent zacht en gevoelig,’ zei ze, ‘en je hebt een kant die je niet laat zien.’ Later tijdens het jachtdiner zaten ze allebei naar hun servet te staren. Ze waren samen zo ver weg geweest. ‘Attaquer,’ hoorde Hermine haar vader roepen alsof hij op het slagveld stond.
Terwijl het gepraat, geklink van glazen en geschuifel van bestek op de achtergrond raakten, vielen ze in de liefde, het was zwaartekracht.
 

ROTGROND BESTAAT NIET

Een boek boordevol natuurverhalen dat precies past in het thema van de lopende Boekenweek leg ik voor u in het gras. Een paperback met meer dan dertig lange columns over onze natuurlijke Umwelt, daar gaat het om. Ik heb het over het 208 bladzijden tellende Rotgrond bestaat niet van Gerbrand Bakker en uitgeverij Cossee met de ondertitel ‘Over cultuurlandschap en natuur’. Om maar meteen de intrigerende titel te verklaren: overal, altijd, waar ook ter wereld groeien dingen tegen de klippen op. Bakker zegt dit aldus in zijn chapiter ‘Rotgrond (natuur in het buitenland)’. Ik zeg het anders: met grond kun je altijd wat doen, van gazon tot woestenij, als er maar een gedachte, een idee achter zit. In mijn jonge jaren in het dorp Kralingseveer hadden wij in de Lamastraat een stuk zogenoemde woeste grond, ‘het land’, voor ons huis liggen. Mijn vader pootte daar zijn aardappels en knipte gras voor zijn konijnen, mijn moeder hield daar haar bloemen en broer Jan en ik voetbalden op een stuk grasland en groeven hutten om daarin te verpozen. In latere jaren werden er huizen op de vlakte gebouwd en was de grond rotgrond geworden, want was verdwenen.
Maar rotgrond in de betekenis die Gerbrand Bakker eraan geeft was het eertijds niet, want wij deden er wat mee, wij legden onze ideeën erin, wij verkeerden met de grond. Zo ook met de achtertuin, waar in de jaren van oorlog vader tabaksplanten kweekte, later kiezelstenen structuur gaven en wilde planten aanzien verschaften. Ik nodig u uit met mij de komende weken een verkennende tocht te maken door Rotgrond bestaat niet. Als lokkertje daartoe geef ik de tekst van de uitgever op de omslag en reik u het eerste stuk met de titel ‘Gazon’ aan. U weet het al jaar en dag: ik bemin non-fictie op voorwaarde dat thema en taal mij bevallen. Gerbrand Bakker voorziet daarin. Leest u maar. 

Cossee: In Rotgrond bestaat niet probeert Gerbrand Bakker de menselijke drang om de natuur te willen controleren te doorgronden. Hij verwondert zich over van alles wat hij tijdens zijn werk als hovenier tegenkomt: vogels, bomen, huisdieren en, natuurlijk, tuinen. Net en aangeharkt, wild, overwoekerd, tuinen die je om de tuin leiden - Bakker heeft het allemaal gezien en onderzoekt of en hoe de gecultiveerde natuur de menselijke psyche weerspiegelt. Kun je aan een tuin zien wie die tuin geschapen heeft? Willen we de natuur, die onherbergzame toestand, naar onze hand zetten, om te laten zien dat wij mensen toch sterker, slimmer of krachtiger zijn? Bakker neemt de lezer mee door de seizoenen heen naar de bossen in Duitsland, waar hij nu woont, en naar zijn eigen geboortegrond de Wieringerwaard. Op lichtvoetige en humoristische wijze maakt Bakker je deelgenoot van zijn leefwereld waarin hij onderzoekt hoe wij - mensen, planten, dieren - samenleven in een wereld waarin hij de natuur toejuicht en vervloekt, maar waarin hij boven alles de verbinding probeert te zoeken.

Gerbrand Bakker: ‘ Gazon - Op het strand in Dungeness staat een oud huisje. Prospect Cottage. Achthonderd meter verderop staat een kerncentrale. De zon gaat er – vanaf de cottage gezien – achter onder. In 1986 kocht de Britse filmmaker Derek Jarman het houten huis. Strand, maar niet zoals wij dat kennen. Geen zand, maar kiezels. Ooit ben ik er heel dichtbij geweest, in het stadje Rye, maar toen was ik nog niet bezig met tuinieren, zei de naam Derek Jarman me weinig, en had ik al helemaal geen weet van mijn eigen tuin. In 1995 verscheen ‘derek jarman’s garden’, een boek met foto’s van de tuin die hij in de loop van de jaren aanlegde, aangevuld met dagboekaantekeningen en gedichten. Hij was toen al een jaar dood. Hij werd tweeënvijftig jaar. Een in mijn ogen prachtige tuin, op een plek waar alleen al de gedachte aan een tuin bijna onvoorstelbaar is. Wind, zout, kiezelstrand. Vol met oud, verweerd hout en verroest ijzer. Steencirkels, Een tuin zonder hek, de mooiste foto’s ervan zijn die waarop de voorgrond scherp is en in de verte wazig de enorme kerncentrale te zien is, Ik ken het boek omdat een vriend het me ooit liet zien, het lag in zijn vakantiehuis in Noordwijk. Een huis met een tuin, een tuin waar ik hem zo nu en dan in hielp. Jaren later kocht ik het boek zelf. Uit de teksten in het boek blijkt dat de tuin Jarman vooral op het einde vrede schonk, zonder dat hij het met zoveel woorden zegt. Soms schrijft hij dingen die me ongemakkelijk maken. ‘Ik kan urenlang stil naar een plant kijken, dat brengt me vrede. Ik beweeg me niet en ik staar.’ Ik ben altijd een beetje huiverig voor zulke bijna religieuze beschrijvingen van tuinmensen. Aan de andere kant: als hij er plezier in heeft, waarom niet? Het kan natuurlijk ook zo zijn dat het iets is wat hij opschrijft, niet iets wat hij daadwerkelijk doet. ‘Mijn vroegste herinneringen zijn die aan de oude grasmaaier waarmee we zwoegend het gras maaiden. Ik ben zo blij dat er in Dungeness geen gazons zijn. De ergste gazons – nu we het er over hebben: de ergste tuinen – liggen langs de kust in Bexhill, in straten als Close en Crescent. Dit zijn de tuinen die Gertrude Jeckyll een hartaanval zouden bezorgen, of haar in haar graf zouden doen omdraaien. Het komt me voor dat de gazons tegennatuurlijk zijn, kaal en vaak versleten – de vijand van een mooie tuin. Voor hetzelfde geld kun je een jaar lang groenten telen: snijbonen, bloem- of andere kolen, doorschoten met anjelieren en pioenrozen, klaprozen en riddersporen. Zou dat het landschap niet veel mooier maken en ons behoeden voor het tuinterrorisme dat momenteel heerst.

Ja, hallo, denk ik dan, zelfs als je had gewild, had jij nooit een grasveld kunnen hebben daar. Kun je iets verafschuwen en afwijzen als je het zelf nooit zou kunnen hebben? Vreemd, die afkeer van gazons, het zal te maken hebben met zijn stijve,  Britse burgerlijke afkomst waaraan hij vast en zeker probeerde te ontsnappen. Mijn gazon (‘Es gibt hier keine Rasen,’ zegt buurman Klaus streng. ‘Nur Wiesen’) is een ramp en toch geef ik niet op. Al was het alleen maar omdat hier vrienden komen die er languit op gaan liggen. Die bestaan nog. Halfnaakt op het gras, in de brandende zon, de lijven allang niet jong en mooi meer. En nog iets: als je geen gazon hebt, waar moet je dan badmintonnen? Derek Jarman geeft af op de zogenaamde National Trust-tuinen: ‘[They] must have a central nursery as all their gardens look like that, […] If a garden isn’t shaggy, forget it.’ Daarin verschillen hij en ik nogal, ik heb niets tegen gazons, ik heb niks tegen die prachtige tuinen die je overal in Engeland vindt, die ‘so manicured’ zijn ‘that not one plant seems to touch its neighbour’. Ik ben geen tuinnazi; alles is prima, al neemt dat natuurlijk niet weg dat ook ik weleens zucht als ik bepaalde tuinen zie, of een afkeurende opmerking maak. Maar dat laatste bijna altijd onder mijn adem: waarom zou je de betreffende tuinier zijn plezier ontnemen? Waarin ik me vooral met Jarman verbonden voel is het ‘maken’. Het langzame ontstaan van een tuin, waarin zeker ook voorwerpen hun rol spelen. Objecten. Stenen, houten palen, verroeste rieken en complete bouwwerken van takken. Er staat een foto in het boek van Jarman die met een grote tas op jacht is naar mooie stenen. Dat deed en doe ik ook: te voet verzamelen, met dertig kilo op je rug naar huis, en na het verwerken van het gevondene intens tevreden zijn, vooral door de moeite, het zweet, het ‘zelf doen’. Het maken, De tuin van Derek Jarman is een kunstwerk. Mijn tuin – wat anderen er ook van mogen vinden – is eveneens een kunstwerk: hij is gemaakt, gevormd, ontfutseld aan oprukkende bos en onkruid.

Door met opzet geen hek om zijn tuin te plaatsen, wilde Jarman aangeven dat hij zijn kunstwerk beschouwde als natuur. De dood aan de gazons! Mooi vind ik het Duitse woord ‘Zaun’. Dat betekent ‘hek’. Zaun en tuin zijn één en hetzelfde woord. Als je midden in een weiland of in een bos, de woestijn, waar dan ook, een hek plaatst, een gesloten hek. Maak je die plek al tot niet-natuur. Een mens doet iets, grijpt in, plaatst een artefact, een ‘kunst’-werk. Wat mij betreft had Jarman best een hek om zijn tuin mogen plaatsen.
De strengheid van Jarman voor wat betreft het wezen van een tuin, wat mooi en goed is en wat niet, weerspiegelt trouwens zijn aard. Zijn films zijn vaak visuele, bonte spektakels, maar niet altijd even helder. ‘Moeilijke’ films, filmhuisfilms, met thema’s als homoseksualiteit, dood en religie. Toen hij als gevolg van de aids blind was geworden maakte hij ‘Blue’, een film van een uur van een blauw scherm, met geluid: stemmen, flarden tekst, vogelgekwetter, gezang. In feite een filmische weergave van het staren naar die ene plant, met mogelijk vrede in zijn hart, een soort halfslaap vol ‘Vergangenheit’. Een opmaat naar de dood, Meer dan een voor bioscoopbezoekers aangename, fijne, mooie film maken, wilde Jarman zich uiten, zijn gevoelens en gedachten duidelijk maken, misschien wel voornamelijk voor zichzelf. Precies dat heeft hij gedaan in de tuin rondom Prospect Cottage in Dungeness. Is dat altijd zo? Zal een tuin altijd de aard van de tuinier weerspiegelen? Kun je aan een tuin zien hoe de mens is die de tuin schiep? Om een deel van mijn tuin staat een hek, de oprit wordt afgesloten door een poort. Opgericht voor mijn hond Jasper, die nooit bij me wilde blijven. Het is zijn hek, zijn poort. Tegelijkertijd is het ook mijn hek. Ik houd van de duidelijkheid van een hek. De veiligheid. Het oeverzicht. Dat zijn dingen die ik nodig heb in mijn leven. Het hek is niet bedoeld om mensen of dieren buiten te houden.’
 

ERFGENAMEN VAN DE AARDE

 

Onze man van de post Ruud reikte mij vanmorgen een pakketje met daarin een boek dat gezien het belang ervan niet langer bij u wil onthouden. Het bestaan van een bij voorbaat geruchtmakend geschrift in de tegenwoordige tijd van het thema ‘Natuur’ van de lopende Boekenweek wil ik u het lijf schrijven. Het gaat om de 320 bladzijden tellende paperback, gul geïllustreerde Erfgenamen van de aarde van de Brit Chris D. Thomas en uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘Een optimistische kijk op de natuur in het tijdperk van de mens’. Om u de essentie van het boek te doen verstaan geef ik de tekst van de uitgever op de omslag en het eerste deel van de proloog ‘Winst en verlies’. De volgende keer reik ik u het tweede deel en de keer daarna wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Nieuw Amsterdam: ‘De mens brengt de natuur onherstelbare schade toe. Toch? Chris D. Thomas, de vermaarde ecoloog en milieudeskundige, meent dat dit niet het hele verhaal is en laat zien dat de natuur terugvecht. Onze aanwezigheid vergroot juist de biologische diversiteit in heel wat delen van de wereld en versnelt het ontstaan van nieuwe soorten. Als het leven kan herstellen van de asteroïde-inslag die de dinosauriërs uitroeide, waarom zou het dan niet bestand zijn tegen de effecten van de consumerende en producerende mens? Met het oog van een bioloog en de brede blik van een ecoloog laat Chris Thomas ons de relatie tussen mens en natuur opnieuw bezien. En hij herinnert ons eraan dat het verhaal van het leven vooral een verhaal over verandering is.’

Chris D. Thomas: ‘De aanblik van de Vale of York is ecologisch gezien een regelrechte ramp. Uit de koeltorens van verre elektriciteitscentrales stijgen grote condenswolken boven het landschap op. Tarwe-, gerst- en koolzaadvelden strekken zich uit tot aan de kaarsrechte horizon. Ploeg- en maaidorsmachines kruipen door het land waar ooit bruine beren hun weg zochten door de oerbossen en wild vee door de poelen van het veenachtige moerasland ploeterde. Het is een van de gebieden in Engeland met de meest intensieve landbouw, terwijl Engeland op zijn beurt een van de dichtstbevolkte landen van Europa is. Maar als ik vanuit het raam van mijn werkkamer naar dit landschap kijk, zie ik een groene wereld, met verdwaalde rode stippen van klaprozen die wuiven in de wind. Er schrijden koperkleurige fazanten in het rond, op zoek naar gevallen zaden, grauwe aardmuizen scharrelen tussen de graspollen en bladluizen buitelen met hun schutkleuren over elkaar heen om het sap uit de nerven van jonge blaadjes te zuigen. Hun vijanden zijn ook op pad. Rossige vossen snuiven de geur van een fazantenmaal op, biddende torenvalken speuren naar de geringste beweging van een aardmuis en bonte lieveheersbeestjes liggen op de loer voor de bladluizen. Rijen bolvormige molshopen hinten op leven onder de grond, waar microben en schimmels de afgevallen bladeren afbreken en fluweelzachte mollen zanderige wormen eten. Een woelrat graaft een tunnel door een wirwar van watervetplanten in de vijver. In het schijnbaar ontboste dal wemelt het van de planten en dieren, en veel ervan zijn wereldreizigers.

De lieveheersbeestjes komen oorspronkelijk uit Azië, de waterplanten uit Tasmanië, het zaad van de klaprozen kwam samen met het graan van het vasteland van Europa en de torenvalken kwamen op eigen kracht om op knaagdieren te jagen nadat al het bos was omgehakt. Daarentegen doorstond de ene na de andere generatie gravende mollen onrustige tijden toen het aloude bos plaatsmaakte voor landbouwgrond; tegenwoordig nestelen ze in bermen, grasvelden en gazons. Hoewel deze deelnemers aan de wedstrijd des levens, dus de soorten, samen met hun leefomgeving, zijn veranderd door de aanwezigheid van de mens, blijven de biologische basisprincipes hetzelfde. Ongeacht hun herkomst groeien planten in akkers, bermen, greppels en hagen. Een verspreid bosje her en der vangt zonne-energie op, maakt er bladeren van en de wereld wordt groen; dieren eten planten en zaad en worden op hun beurt opgegeten door andere dieren. Rottende planten, dieren en uitwerpselen worden hergebruikt als voedingsstoffen voor de groei van het volgende jaar. De wedstrijdregels blijven voor eeuwig ongewijzigd, zij het dat Homo sapiens tegenwoordig een belangrijke deelnemer is. Het is overal hetzelfde. Vertrouwde planten- en diersoorten hebben de door de mens aangepaste aarde stormenderhand veroverd, of het nu de praatzieke, uit India afkomstige grote beo’s met hun gele snavels zijn, die zich hebben gevestigd in Florida, Japan, Sumatra, Madagaskar en Australië, de behendige muizen, die in Azië ontstonden en zich op boerderijen en in dorpen en steden over de hele wereld verspreidden, of de Australische acacia’s een oorspronkelijk uit Californië afkomstige dennensoort die nu in Afrika in het wild groeien. Ze zijn in het gezelschap van duizenden andere zoogdieren, vogels en planten, evenals microben, schimmels, wormen, slakken, garnalen, insecten, vissen, padden en hagedissen. Het dunne stroompje succesvolle soorten1 die hun voordeel hebben gedaan met door de mens gecreëerde kansen zwelt aan tot een wild bruisende rivier. En er zijn evenveel winnaars als verliezers.

De verliezen vallen absoluut te betreuren. De biologische en fysische processen op aarde dragen nu al het onuitwisbare stempel van de mens; vandaar dat wetenschappers steeds vaker met de term ‘antropoceen’ naar het huidige tijdsgewricht verwijzen: het ‘tijdperk van de mens’. We hebben een derde van de vegetatie op aarde laten verdwijnen voor de productie van voedsel, waardoor er minder ruimte is voor wilde planten en dieren. We hebben de grote chemische cycli van de aarde tot voorbij hun oeroude grenzen gevoerd, de oceanen laten verzuren en het klimaat op de complete aardbol veranderd, waardoor soorten worden bedreigd die zich niet kunnen aanpassen. Onze voorouders hebben de meeste grote landdieren zo intensief bejaagd dat ze zijn uitgestorven en we hebben andere uitgeroeid door vraatzuchtige roofdieren en dodelijke ziektes naar afgelegen eilanden te brengen. Van de overlevende soorten wordt 13 procent van de vogels, 26 procent van de zoogdieren, 31 procent van de cactussen, 33 procent van rifvormende koralen en 42 procent van de amfibieën op de een of andere manier in zijn voortbestaan bedreigd. Er is een massale uitstervingsgolf aan de gang en de toekomstvoorspellingen zien er afschrikwekkend uit. We zijn onszelf gaan beschouwen als een plaag en als wezens die veel meer gebruiken dan de hun toegemeten ruimte op deze planeet. Aan de andere kant worden we nog steeds door een groot aantal planten- en diersoorten omringd, waarvan er veel profiteren van onze aanwezigheid. Als sommige soorten achteruitgaan, maar andere in deze door de mens veranderde wereld gedijen, is het vooruitzicht dan werkelijk zo slecht als het schrikbeeld van biologische achteruitgang doet vermoeden? Het is uiteraard belangrijk om te erkennen dat we met wat we doen de aarde in gevaar brengen, en ik zal hierna allerlei soorten noemen die helaas al verloren zijn gegaan of dreigen te gaan. Maar in allerlei opzichten slaat de natuur zich er in het tijdperk van de mens verrassend goed doorheen. Laten we vooral niet de winstkant van het grote biologische systeem uit het oog verliezen.

Het is belangrijk dat we alles met een open blik benaderen, dat we al het bewijs overwegen voordat we conclusies trekken die ook maar enigszins indruisen tegen het ‘paradigma van biologische achteruitgang’ dat in zwang is bij ecologen, milieuactivisten en natuurbeschermers. Daarom maken we in dit boek een reis om de wereld naar verschillende continenten en afgelegen eilanden en bezoeken we locaties waar mijn onderzoek me de afgelopen tientallen jaren naartoe heeft gevoerd. (Ik verwijs alleen in het voorbijgaan naar veranderingen in de oceanen om de omvang van dit boek binnen de perken te houden en omdat ik niet deskundig ben op dat gebied.) Onze reis brengt ons naar tropisch regenwoud vol teken en bloedzuigers, naar ijskoude hoge bergen, naar eilandengroepen in oceanen die door exoten worden overwoekerd en naar landschappen die geheel zijn gewijd aan de voedselproductie, elk met hun eigen geschiedenis als het gaat om de invloed van de mens. Ik put ook uit wetenschappelijke inzichten, gebaseerd op onderzoek in een groot aantal gebieden op aarde. Dat is van belang omdat we in een geglobaliseerde wereld leven: onze broeikasgassen warmen overal het klimaat op, we consumeren voedsel en gebruiken hout dat soms van de andere kant van de aardbol komt, en planten- en diersoorten volgen in ons kielzog. Er is een wereldwijde benadering vereist om in te zien wat de gevolgen zijn van wat we doen.

EEN KWARTET OVER HET THEMA

Op de valreep van de Boekenweek doe ik u u vier uitgaven aan de hand die het thema ‘Natuur’ subliem verwoorden. De natuur is immer onder handbereik, in welke performance dan ook, en daarvan getuigt het volgende kwartet. Het spreekt voor zich dat wij elkaar hier later ontmoeten met een van de vier boeken in de hand. Nu titel, auteur, ondertitel of genre, uitgeverij en tekst op de omslag.

1) Poldervogels – Erik van Ommen – Schetsen uit de natuur – Uitgeverij Q
Poldervogels schetst het vogelleven in de polders niet ver van het atelier van Erik van Ommen. Startsein was de melding van een paartje zeearenden dat in januari 2017 een nest bouwde in de polder. Deze imposante roofvogels zijn de rode draad in het verhaal geworden. Daarnaast schilderde Erik de talrijke andere vogels die in de polder te zien waren. Op gezette tijden ging hij op pad om zich ergens aan de waterkant te installeren. Met een telescoop observeerde hij de vogels en wat hij boeiend genoeg vond, legde hij met penseel en zwarte aquarelverf vast in zijn schetsboek. Kou, hitte, regen en wind maken het buitenwerken soms lastig, maar alleen in het veld kan hij op zoek gaan naar de essentie, dat wat hem inspireert bij het zien van een vogel. Het werk aan dit boek werd begin augustus afgesloten met het uitvliegen van de jonge zeearend.


2) De onsterfelijke nachtegalen – Aaldrik Pot en Barbara de Beaufort – Natuurdagboek – Kleine Uil Uitgeverij
Een natuurliefhebber hoeft nooit ver te reizen om iets te kunnen waarnemen. Ook rondom het eigen huis kun je je al verwonderen over alles wat vliegt, loopt en groeit. Aaldrik Pot woont op het zand in Norg en was benieuwd hoe die alledaagse verschuivingen in de natuur door Barbara de Beaufort, wonend op de Groningse klei bij Zandeweer, zouden worden ervaren. Een enthousiast dagboek in brieven was het resultaat. Beleef je die dagelijkse portie natuur anders als je je ervaringen vertelt aan een 'vreemde'? Iemand die de plek waar je woont wel kent, maar er niet vaak komt. Ga je daardoor beter kijken en ook preciezer schrijven? Wat er gebeurt op dezelfde dag op een andere plek, op andere grond? Een boek in de traditie van Jac. P. Thijsse, Robert Macfarlane en Koos van Zomeren.



3) Jac. P. Thijsse – Natuurbeschermer en schrijver - Dik van der Meulen  – KNNV Uitgeverij
Natuurmonumenten, Vogelbescherming, de Verkade-Albums, de Flora: zonder Jac. P. Thijsse was Nederland een ander land geweest. Een land met minder natuur en, nog erger, minder liefde voor het onbedorven landschap. Het Naardermeer en andere beroemde natuurgebieden, houtwallen, vogelvriendelijke weilanden, kronkelende beken en zelfs het Amsterdamse Bos danken we aan Thijsse, de grondlegger van de natuurbescherming in de Lage Landen. Jac. P. Thijsse - Natuurbeschermer en schrijver is een indringend portret van een minzame maar onverzettelijke natuurpropagandist, een natuurkenner zonder weerga én een begenadigd schrijver. Dik van der Meulen publiceert over uiteenlopende onderwerpen. Hij schreef bekroonde biografieën van zijn hand ‘Het bedwongen bos’. ‘Over Nederlanders en hun natuur’. Voor zijn ‘Kinderen van de nacht. Over wolven en mensen’ ontving hij in 2017 de Jan Wolkers Prijs.

4) De ontgroende mens – Atte Jongstra – Essays – AfdH Uitgevers
De ontgroende mens is een bundel essays en verhalen over onze omgang met de natuur. Waarom wandelen wij - en hoe? Wie wijst ons de weg? Wat zien we? Sinds de Homo sapiens de ploeg ter hand nam en de aarde openbrak, is hij zich meer en meer als heerser en bezitter gaan gedragen. Als Homo hyper erectus, zonder respect voor het ecosysteem waar hij zelf deel van uitmaakt. Dat moet anders, betoogt Jongstra in de even geestige en persoonlijke als erudiete stukken in ‘De ontgroende mens’. Robinson Crusoe en ecoseksualiteit-goeroe Annie Sprinkle komen voorbij, de bejaarde mierenwerkster opereert als zelfmoordterrorist, de uil vliegt rond, zwammen weten de weg in een labyrint en de merel zingt. Alles is in alles. En bij dat alles vond Jongstra, liefhebber en kenner van het antiquarische boek, bijzonder veel passende, curieuze illustraties - uit minstens zes eeuwen. 'In elk van zijn boeken treft het de lezer telkens weer hoe Atte Jongstra citaten, verwijzingen en fictie weet samen te brengen in een kunstig, vermakelijk en vaak tegendraads werk van de verbeelding.' Jury Constantijn Huygensprijs 2016.