10-09-2014

Cultuurmix 10 september 2014

Zaterdag 8 en zondag 9 september was daar weer het alom gevierde festijn van Open Monumenten. Het zit er dus dik in dat u met vele anderen een gedenkwaardig overblijfsel van kunst, cultuur, architectuur of nijverheid bezocht dat van algemeen belang wordt geacht om de historische, volkskundige, artistieke, wetenschappelijke, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde ervan. Ook zijn er natuurmonumenten, landschapsmonumenten en aardkundige monumenten. Dit klinkt een mond vol maar deze omschrijving van het begrip monument geeft precies aan hoe verstrekkend de locaties zijn die u het hele jaar door kunt betreden, mits die dan open dus voor iedereen toegankelijk zijn. Dat is sowieso het geval met de ‘monumentale’ items die dit weekend open waren onder de noemer van Groen van Toen. Daar houdt het niet mee op, want ook daarna kunt u op stap gaan met een 128 bladzijden gids die u voert langs een scala van in het groen gelegen monumenten.

Ik heb het over Groen van Toen van Annet Pasveer en Jacques Poell, een naar vorm en inhoud majestueuze en magnifieke uitgave van Stichting Open Monumentendag. Een lust voor het oog zijn de kleurrijke illustraties met als uitschieters de vele botanische tekeningen, daterend uit de zestiende eeuw. Zo ziet u wat onze voorouders in het oog kregen: hazelaar, akelei, zwarte bes, vrouwenmantel, lelietje-van-dalen, gele lis, bosaardbei, tomaat, vijg, courgette, basilicum, roos, tulp. Een streling van het gemoed vormen de drie hoofdstukken Groen, Sier en Nut die de titel glans en glamour geven. Ze brengen immers in woord en beeld de monumenten die in een groene context staan, die een harmonie van cultuur en natuur etaleren. Buitenplaatsen, begraafplaatsen, herdenkingsmonumenten, hofjes, villaparken, tuindorpen, stadsparken, volksparken, bolwerken, boerenerven, botanische tuinen, ze zingen een loflied op wat goed conserveren vermag. Daar houdt de zang echter niet mee op. Ook klinkt het door in de items Versailles op de Veluwe (over Paleis Het Loo), Knotbomen (over de rijen o.a. bij Abcoude), Leilinden (vaak voor boerderijen in Utrecht en Zuid-Holland) en Waterpartijen (zo die van de Bedriegertjes Kasteel Rosendaal). U kunt ook in het groen het monumentale verleden laten herleven, de stukken Warmoezenieren in de 21ste eeuw, Citrusfruit, Oranjerie en Historische groente e.a. wijzen u de weg.

Mijn echtgenote en ik beminnen diep het peddelen via de inmiddels zo populaire knooppunten. Wij fietsen bij voorkeur een route die ons brengt langs specimen van oude cultuur in de open lucht en langs oorden die de natuur hoog in het vaandel vieren. Op een zonnige dag koersten wij vanuit ons hotel in Wageningen om een rondje te rijden met als oriëntatieplekken Rhenen, Veenendaal, Ede en Wolfheze. Maar het ging ons vooral om een lange tussenstop in de Blauwe Kamer. Na een viertal kilometers met zicht op rivier de Rijn, uiterwaard, akker, veld en wei arriveerden wij bij de afslag naar het imposante voorbeeld van natuurlijk, ruig rivierlandschap met halfwilde kudde grote grazers en een spectaculaire vogelstand, ‘De Blauwe Kamer’. Wij reden voorbij ringoven en schoorsteen van de steenfabriek waar tot 1975 bakstenen geproduceerd werden en die nu het domein van vleermuis, torenvalk, graafbij, galloway, konik, boswilg en bitterzoet zijn. Ten oosten van de oven met de vele poorten stond in de 17e eeuw een kasteelboerderij waar recht gesproken werd en die zich onderscheidde door blauwgrijs arduinsteen en dito leien. Vandaar de naam ‘De Blauwe Kamer’ die ‘Het Utrechts Landschap’ aan dit rivieroeverreservaat in 1984 gegeven heeft. In 1992 is aan de voet van de Grebbeberg de uiterwaard aan de rivier teruggegeven door de zomerdijk op een plaats door te steken, waardoor een geweldig oeverlandschap is ontstaan. Voor 1200, toen de rivieren bedijkt werden, overstroomde dit gebied met de regelmaat die door de natuur bepaald werd, en nu is dat weer het geval. En dat betekent dat zachthoutooibos van wilg, struweel van meidoorn, sleedoorn en hondsroos, hardhoutooibos van es, moerasvegetaties en bloemrijke graslanden hier de toon zetten waarop insecten en vogels af komen. Wij liepen vanaf restaurant ‘De Blauwe Kamer’ en informatiecentrum ‘De Blauwe Balie’ de gemarkeerde route om bij de vogelobservatiehut te geraken. Daar stonden wij in het brandpunt van de oase te kijken naar de velden met de galloways, de Schotse runderen, en de koniks, de halfwilde paarden. Zij deden hun werk, dus graasden ze, en bewerkstelligen alzo afwisseling in planten. Boerenwormkruid, smeerwortel, zilverschoon, Jacobs kruiskruid, berenklauw, rode klaver, paardenbloem en duizendblad, ze zijn er. Over de vriendelijke beesten heen keken wij over de plassen en zagen hoog in de bomen lepelaars, aalscholvers en blauwe reigers. De sensatie van de dag kregen wij toen wij een ijsvogel voor de hut zagen snellen. Even later gevolg door een paartje putters. Dat ik in ‘De Blauwe Kamer’ mijn favoriete vogels mocht ontmoeten, maakte mij gelukkig in het klein. Via de houten brug over water met meerkoet, waterhoen en slobeend, met ernaast de peilpaal kwamen wij in het restaurant ‘De Blauwe Kamer’ dat ook kan bogen op uniciteit: want op het zonovergoten terras met een ‘Palmpje’ en een ‘Herootje’ op tafel blikten wij weg. Over vijver met karpers en veld met herten naar het superbe groene gebied dat wij doorkruist hadden naar de einder waar zich de Cuneratoren van Rhenen en de brug over de Rijn naar Kesteren zich tegen de blauwe hemel aftekenden. Er zijn van die ogenblikken waarop je de tijd echt wilt stil zetten. Zo’n moment beleefden wij daar in ‘De Blauwe Kamer’ in die symbiose tussen natuur en cultuur. Met andere woorden: wij vermijden ons in en met hetGroen van Toen en Nu!

 BREEKBARE DAGEN

Kloek is het boek want 306 grote bladzijden telt het. Handzaam is het want het kent een harde kaft. Gaaf is het want de tekst staat op schitterend papier. Beeldend is het want de vele zwart-wit illustraties zijn divers. Boeiend is het want het thema doet er toe. Degelijk is het want de auteur is ervaren. Ik heb het overBreekbare dagen van Jolanda Keesom en Nationaal Comité 4 en 5 mei / Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse boek met  ondertitel ‘4 en 5 mei door de jaren heen’.

In het recente verleden mocht ik bij u introduceren Dat nooit meer van Chris van der Heijden over de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en aan Wij weten niets over hun lot van Bart van der Boom over gewone Nederlanders en de Holocaust. Beide inmiddels bepalend geworden werken stipuleren dat de rampzalige gebeurtenissen die zich ook in ons land tussen ’40 en ’45 voordeden ons doen en laten blijven sturen, ons denken en handelen steevast  richting blijven geven. Ook had ik het met u onlangs over de werken Het fenomeen Anne Frank (David Barnouw), Leven met de ster (Jiri Weil), De pianiste van Theresienstadt (Alice Herz-Sommer), De dagboeken van Bernie en Ellis (Ellis Cohen-Paraira), Het zwijgen van Jan Karski (Yannick Haenel), Ons kamp (Marja Vuysje), Het verdwenen elftal (Bas Kortholt), Hoe lang zal dit nog duren (Arie van der Sluys),Droomonderduik (Maarten Th. Frankenhuis) en Onder de klok (Bert Jan Flim).

De stroom van boeken over de gruwelen die ons zeven decennia terug overspoelden, blijft aldoor gaan. Zo illustreren die berichten over toen dat 4 en 5 mei van nu en straks als nationale dagen nog niet af zijn, hetgeen de historicus James Kennedy in zijn entree ‘Op zoek naar een nationaal verhaal’ aan het slot concludeert. Het ‘breekbare’ uit de titel kan dus niet alleen staan voor bros en broos, teder en teer, fragiel en frêle, maar geeft ook aan dat die dagen aan verandering onderhevig zijn. Dat in de loop der decennia het beleven van de meidagen inderdaad naar vorm en naar inhoud gewijzigd zijn, illustreer ik u met twee fragmenten uit mijn eigen jeugd. Eind jaren veertig liepen wij met ons vieren, vader Kaptein, broer Jan, oom Cees en ik, op de avond van de vierde mei achter de Harmonievereniging ‘Toet en Blaas’ aan. Wij vormden het enige kwartet dat vanuit ons Kralingse Veer de IJsseldijk en de Nijverheidsstraat naar de Oude Begraafplaats in Capelle a/d IJssel toog.

Bij het Oorlogsmonument op de gewijde akker ter nagedachtenis aan vier Capelse mannen die aan het front van 1940 het leven moesten laten, zagen wij hoe de burgemeester Van Dijk een krans legde. De kleine groep van nabestaanden en belangstellenden nam de minuten van stilt in acht. Mijn vader was daar om een saluut te brengen aan zijn baas Henk Wegeling die in 1944 bij het drukken van het blad ‘Trouw’ middels het verraad van een landgenoot door de Duitsers op heterdaad betrapt was. Een paar maanden later stond Wegeling in het concentratiekamp Vught voor het vuurpeloton. Kort daarvoor was het lijk van zijn verrader die èn in de Sicherheitsdienst èn in het verzet zat in een sloot onder Zoetermeer gevonden. Het gebeuren had op vader een onverwoestbare indruk gemaakt, temeer daar hij kort voor de overval baas Wegeling geweigerd had Trouw te drukken. Gezien de geringe opkomst op de begraafplaats wisten vele dorpsgenoten niet goed om te gaan met de 4-mei herdenking. Hoe anders nu, want vele malen hebben mijn echtgenote en ik ons gevoegd in de lange rij van hen die in het bijzonder op de avond van 4 mei de behoefte gevoelen de doden van oorlogsgeweld te eren. Dat een en ander regulier verloopt en in passende banen geleid wordt, is o.a. te danken aan Nationaal Comité 4 en 5 mei. In de memoires van vader lees ik hoe de festiviteiten pal na de Bevrijdingsdag losbarstten en daar maanden later met een sluitstuk op het voetbalveld van JGB stopten. Het zou tot 1960 duren voordat in Kralingse Veer de herdenking van vijftien jaar bevrijding groots passeerde. Leen Wegeling, zoon van de omgebrachte verzetsman, was voorzitter van een comité en vader penningmeester.

Herauten op het Elandplein, gezamenlijke dienst in de gereformeerde kerk, traktatie bejaarden, kinderspelen op CKC-voetbalterrein, wielerronde gewone fietsen, presentie burgemeester Van Walsum, wagenspel, vreugdevuur, ze zetten luister bij. Het zou weer jaren duren voordat in mijn geboortedorp de vreugde van de bevrijding opnieuw gezamenlijk beleefd zou worden. Mede dankzij het Nationaal Comité 4 en 5 mei  zijn ook die feestelijke happenings nu van herhaling verzekerd. Want sinds 1987 is er één organisatie die zowel invulling geeft aan de Dodenherdenking als aan het vieren van de Bevrijdingsdag. Ons monumentale, memorabele boek van deze week is nu gewijd  aan een kwart eeuw herdenking en bevrijding.

Ik wil met u nog een tocht maken door deze geschiedenis zoals die door Keesom opgesteld is. Wel wil ik al gezegd hebben dat ‘Breekbare dagen’ op meesterlijke, indrukwekkende wijze de meidagen van toen en nu in beeld brengt. Zo zien wij koningin Wilhelmina mei 1941 in Londen bij een herdenkingsbijeenkomst van de Duitse inval, koningin Juliana mei 1950 op weg naar de kranslegging bij het tijdelijk monument op de Dam en koningin Beatrix mei 1990 onderweg naar het Nationaal Monument.

Een van de mooie facetten van Breekbare dagen is dat het alle voordrachten bevat die sinds 1992 op de avond van 4 mei door literaire auteurs in de Nieuwe Kerk gehouden zijn. De meest recente lezing van Frank Westerman Daden van licht kaliber ontbreekt om begrijpelijke redenen. Uit de negentien wel opgenomen lezingen las ik al Een sprong in de tijd van Marga Minco, Op de drempel van de geschiedenis van Harry Mulisch en Op scherp van Jessica Durlacher. Steeds is in die drie verhalen het verdriet aanwezig. Marga Minco denkt terug de dag van 4 mei 1940 toen zij jong en onbezwaard haar vader naar diens gang naar de synagoge in Breda vergezelde. Harry Mulisch vraagt zich af als het om de zogenaamde mythe van de gaskamers gaat, waar zijn grootmoeder dan is. Jessica Durlacher vermeldt van haar vader dat hij niet kon praten wel schrijven over wat hij in Westerbork, Theresienstadt en Auschwitz had meegemaakt. 

Nu integraal het Voorwoord. Minister-president Mark Rutte zegt op die plek voorin: ‘Een man die tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind de vreselijkste dingen had meegemaakt, zei veel later in zijn leven: ‘Ik blijf hopen dat mensen leren doordat het steeds verteld wordt.’ In de kern is dit waar het op 4 en 5 mei sinds jaar en dag om draait: we herdenken de slachtoffers en we staan stil bij persoonlijke oorlogservaringen, zodat mensen zich blijven realiseren dat onze vrijheid niet vanzelfsprekend is. Op 4 herdenken we ingetogen alle Nederlanders die sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord of omgekomen in oorlogssituaties en bij vredesoperaties. Op 5 mei vieren we uitbundig het feest van de vrijheid, waarmee we ook laten zien dat we pal willen staan voor de vrijheid wereldwijd. In die zin zijn 4 en 5 mei, hoewel heel verschillend van karakter, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit boek laat zien hoe deze waardevolle traditie in de loop der jaren is ontstaan en vorm heeft gekregen. Wat in de geschiedenis van 4 en 5 mei meteen opvalt, is de diversiteit en het verschil in beleving. En dat is ook logisch. Mensen hebben allemaal hun eigen individuele ervaringen en herinneringen, opgedaan in hun eigen specifieke omstandigheden en hun eigen tijd. Hierin schuilt meteen ook de kracht van de manier waarop we in Nederland herdenken: er is ruimte voor ‘alle’ verhalen.

Daarmee zijn 4 en 5 mei dagen van verbondenheid. Allereerst is er de verbondenheid tussen al die mensen voor wie oorlogsgeweld, vervolging of de strijd tegen onvrijheid een levende herinnering is. Heel belangrijk is ook de verbondenheid tussen jong en oud, omdat vrijheid over generaties heen een kernwaarde is en moet blijven van iedereen die in Nederland leeft. En tot slot geven we op 4 en 5 mei uiting aan onze verbondenheid met al die mensen in andere landen voor wie een leven in vrijheid helaas nog steeds geen dagelijkse realiteit is. Die verbondenheid zichtbaar en tastbaar maken is alweer een kwart eeuw lang de kerntaak van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Mijn wens bij dit jubileum is heel eenvoudig dat we samen de fakkel van de vrijheid verder dragen en de verhalen die daarbij horen, blijven vertellen.’ Met mijn eigen woorden: Breekbare dagen is een boek om lief te hebben, om te liefkozen, om een vooraanstaande plaats te geven in uw boekenkast, om het aan anderen van het bestaan te melden.

O EN VOORGOED VOORBIJ

Een mooi en broos kleinood heb ik voor u. Het is oogstrelend  omdat de foto’s erin zo wonderlijk mooi zijn, hoewel ze alle de dodenakker als thema hebben. Het is teder omdat de teksten erin zo ingehouden reppen over de dood. Ik heb het over het 176 bladzijden tellende O en voorgoed voorbij van Onno Blom en Werry Crone en van uitgeverij De Arbeiderspers met de ondertitel ‘Langs graven van Nederlandse schrijvers’. Op kerkhoven verwijlden zij bij de stenen berichten van 21 literatoren. De twee bezochten de laatste rustplaatsen van hen die bij leven een plaats hadden ingenomen in het literaire reilen en zeilen. Zij stonden – in de tijd geordend - bij de graven van Betje Wolff en Aagje Deken, Willem Bilderdijk en Hendrik Tollens tot de kuilen van Annie M.G. Schmidt, Gerard Reve en Harry Mulisch. Zij lieten zich daarbij leiden door het motto ‘O als ik dood zal, dood zal zijn Kom dan en fluister, fluister iets liefs, Mijn bleke ogen zal ik opslaan En ik zal niet verwonderd zijn.’ De versregels zijn van J.H. Leopold suggereren dat de dode terug naar het leven geroepen kan worden. De titel berust daarentegen in het verdwenen bestaan. Blom en Crone kwamen daarop door het grafschrift van J.C Bloem dat te lezen is op de Algemene Begraafplaats in Paasloo: ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’. In mijn gemoed klinkt is het vers van P.C. Boutens 'Goede dood wiens zuiver pijpen Door ’t verstilde leven boort, Die tot glimlach van begrijpen Alle jong en schoon bekoort’.

In mijn jaren voor de klas stelde ik immer aan de orde gedichten van Piet Paaltjens, pseudoniem van François HaverSchmidt, die het levenslicht zag van 1835 tot 1894. Ik plukte daarbij uit de bundel Snikken en Grimlachjes. Zo nam ik met de lui van Havo/Atheneum uit de afdeling Immortellen door ‘Als ik een bidder zie loopen, Dan slaat mij ’t hart zoo blij. Dan denk ik hoe hij ook weldra uit bidden zal gaan voor mij.’ De dichter had in zijn Leidse studententijd een doodbidder als onderbuur. Zo had ik het met de vierdeklassers over ‘De zelfmoordenaar’ uit de sectie Romancen. Een heer dwaalt in zijn eentje door het woud op zoek naar een plek om zich op te knopen. ‘En meteen zocht zijn blik Naar een eiketak, dik genoeg om zijn lichaam te torsen. Daarna haalde hij een strop Uit zijn zak, hing zich op En toen kon hij zich niet meer bemorsen.’ Een liefkozend paartje ontdekt het bungelende lijk van de heer en dan luidt het ‘In een wip was de lust Om te vrijen gebluscht.’ François HaverSchmidt kon zijn gevoelens van melancholie en depressie te lijf gaan door er de draak mee te steken. Hij schreef sentimenteel om zijn worgengel te weerstaan. Hij streed de strijd tot een paar jaar na het overlijden van zijn vrouw. Zijn redmiddel van destijds ontbrak hem. Hij vond geen uitweg meer in de poëzie. De dominee te Schiedam kreeg een gordijnkoord van zijn bedstee in het oog en verhing zich. De dwang die hem in zijn leven lang te na kwam wurgde hem.

De mare aan mijn leerlingen over de zelfdoding van de komisch overkomende Piet Paaltjens werd als macabere annonce begroet. Het ontbrak mij aan context van de finale van de dichter. Had ik O en voorgoed voorbij Blom en Crone in mijn kast gehad, dan was het chapiter ‘De worgengel verstaat geen scherts’ mijn boei geweest. Ik zal u het slot ervan doorgeven. Onder de belofte dat wij een volgende keer elkaar zullen treffen bij koperen urn en plaatje van Jan Jacob Slauerhoff.

‘Een studievriend van HaverSchmidt beschreef de overweldigende, emotionele teraardebestelling waarbij talloze mensen, ook veel jongeren, snikten in de stoet. ‘Lieve trouwe handen hadden den bodem der groeve met bloemen bestrooid. Langs de wanden van het graf slingerden ranken van klimop! Zoo moest het zijn! Er werd aan het graf niet gesproken, maar louter gezongen: Lied 224. ‘Bij het graf”. De zoon van de dominee dankte de aanwezigen voor de hulde. ‘En toen,’ stond er in de “Schiedamsche Courant’, ‘nadat de treurende verwanten zich hadden verwijderd, toen zijn die kinderen, die jongelingen en jonkvrouwen, die jonge weduwen; - ja, want die waren er ook – alleen getrokken langs de groeve, en tranen parelden, ja parelen zijn gevallen op de bloemen, - en God weet het! Wat voor heerlijks op dat oogenblik gewrocht is in die jeugdige harten, nu ze hun laatste groet brachten aan den man, die zoo veel heeft liefgehad. Ja, ook hij zal leven, nadat hij gestorven is.’ Niet aan het graf, maar ook in geen van de herdenkingsartikelen werd over HaverSchmidts zelfmoord gesproken. Iedereen wist ervan, maar iedereen zweeg. Het lijkt wel of ook de huidige medewerkers van de Algemene Begraafplaats te Schiedam die zwijgzaamheid meer dan een eeuw later stug volhouden. ‘Wie? HaverSchmidt?’ vraagt de dame van de begraafplaats met open mond.’Wat een rare naam. Hoe spel je dat? Nooit van gehoord. Ligt die hier wel? Ze slaat aan het zoeken in haar paperassen en vindt het juiste nummer: Graf BA 89. ‘O, zegt ze laatdunkend, ‘ligt hij daar.’ Eenmaal ‘daar’ aangekomen blijkt HaverSchmidts steen verweerd en vuil. Op een hoek is hij ooit gebarsten en de negentiende-eeuwse letters zijn vervaagd. De enige frivoliteiten die men zich heeft gepermitteerd, zijn de initialen, ‘F.H.’, die aan weerszijden van de grijze plaat in het plaveisel zijn aangebracht. Het is een protestants, streng graf. Dat is precies zoals HaverSchmidt het had gewild. In een preek had hij gezegd dat een begraafplaats ‘een rustige hof’ moest zijn, ‘geen verzameling van nagemaakte kransen en andere snuisterijen’. HaverSchmidt keerde zich bij leven tegen de ‘vertoningszucht’ bij begrafenissen. Dit was zijn laatste wens: ‘Laat donker geboomte, laat treurwilg en cypres, laat hier en daar een witte rozenstruik als wachters zich scharen rondom de plek waar gestalten komen, door niemand bespied. En sta niet toe dat allerlei redenaars uw gedachten storen, ook niet dat de doodgraver er  een huichelachtige, nietszeggende handeling bij verricht.’ En zo geschiedde.’