10-07-2017

VILLE DE CALAIS

 

Een grandioos, gruwelijk, hartveroverend, verbijsterend, oogverblindend, aanklagend kijk- en leesalbum leg ik voor u op de toonbank. Drie van de adjectieven staan voor de vormgeving, drie ervan typeren de inhoud. Vorm en inhoud zijn hier niet een, want de sterke beelden tonen een verschrikkelijk gebeuren. Ik heb het over het 320 bladzijden tellende, van meet tot finish geïllustreerde fotowerk Ville de Calais van Henk Wildschut van Idea Books en henkwildschut.com. Mijn eerste tocht door dit album deed mij oog in oog staan met de bewoners van de zogenoemde Jungle van Calais maar dan vooral met de littekens die zij achtergelaten hebben. Want u weet hoe het sinds 2006 met dit toevluchtsoord ten noorden van de Franse havenstad Calais vergaan is en nog vergaat. Want mijn dagblad rapporteerde voorbije woensdag over de migranten – onder wie een kleine honderd kinderen – op straat en in de bossen zonder hulp verkeren. Ik wil met uw goedvinden de volgende keer een gang maken door Ville de Calais, wat een ontluisterend en beschamend iets zal zijn. Nu reik ik u de tekst van de omslag van het album aan. Het hoofddeel dat ik u doorgeef zijn de ins en outs van de Jungle van Calais zoals wikipedia vermeldt.

De omslag: ‘In bosjes vlak bij het Noord-Franse havenstadje Calais lag tien jaar lang een parallelle wereld; de Jungle van Calais. Hier wachtten vluchtelingen en immigranten op hun kans om de zee naar Groot-Brittannië over te steken. Fotograaf Henk Wildschut documenteerde de ontwikkellingen in Calais sinds 2005 en zag hoe de kleinschalige kampjes in de bossen werden verlaten en er vanaf maart 2015 in een onvoorstelbaar tempo een informele stad ontstond in de vlakbij gelegen duinen. Een stad met restaurants, bakkers, moskeeën, een kerk, winkels en zelfs badhuizen. Wildschut legde deze groei systematisch vast. Deze sloppenwijk werd eind oktober 2016 ontruimd. In 2011 publiceerde Henk Wildschut met ontwerper Robin Uleman het veel bekroonde fotoboek Shelter. In dat boek staan de tijdelijke onderkomens die de vluchtelingen bouwden in de bossen van Calais centraal. Voor Wildschut waren deze hutten hét symbool voor individuele kracht en doorzettingsvermogen. In Ville de Calais richt hij zich op de macht van de massa. Een massa die in staat is een stad te bouwen en daarmee toont dat ze niet langer gemarginaliseerd kan worden.

Wikipedia: ‘De ‘Jungle van Calais’ was een spontaan ontstaan vluchtelingenkamp ten noorden van de Franse stad Calais en nabij de Kanaaltunnel. Het kamp bestond voornamelijk uit geïmproviseerde tenten, dozen en bouwsels en werd bevolkt door een wisselend aantal migranten van wie de meesten via de Kanaaltunnel of per boot naar Engeland wilden reizen.

De bewoners van het kamp kwamen uit allerlei landen, veelal oorlogsgebieden. Ongeveer een derde van hen was afkomstig uit Soedan. De landen waaruit daarna de meesten afkomstig waren, waren in 2016 respectievelijk Afghanistan, Irak, Iran,Syrië, Eritrea en Pakistan. De doorstroming in het kamp was groot en het bevolkingsaantal wisselde. In de ogen van de Franse regering was het kamp illegaal. Eerder was er een opvangcentrum geweest bij Sangatte, dat ten zuiden van Calais direct aan de Kanaaltunnel lag. Dit was in 1999 geopend. Het was bedoeld om maximaal 800 mensen op te vangen, maar raakte al snel overbevolkt en er verbleven ook clandestiene migranten. In 2002 werd besloten dit opvangcentrum te ontmantelen. Vervolgens werd in de bossen bij de haven een eerste provisorisch vluchtelingenkamp aangelegd. Op last van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy, werd dit kamp in november 2002 weer ontruimd. In de eerste jaren hierna nam het aantal vluchtelingen bij Calais sterk af, al bleven er doorgaans enkele honderden aanwezig. In september 2009 wilde de gemeente Calais een ‘bidonville’ waar ongeveer 700 migranten verbleven ontruimen. Op 22 september van dat jaar vond een grote inval in het kamp plaats.

Vanaf het voorjaar van 2014 begon het aantal vluchtelingen in het kamp snel op te lopen, toen steeds meer migranten via de Middellandse Zee Europa bereikten. In mei van dat jaar werden er in Calais drie kampen met in totaal 500 bewoners ontmanteld na een uitbraak van schurft. In juni werd melding gemaakt van inmiddels 900 migranten. Het belangrijkste kamp werd korte tijd later opnieuw ontmanteld. In augustus vielen bij onderlinge ruzies in het kamp tientallen gewonden. In september dreigde de burgemeester van Calais, Natacha Bouchart, de haven van Calais tijdelijk te sluiten indien het Verenigd Koninkrijk niets deed om de problematiek het hoofd te bieden. Er werd in overleg met minister Bernard Cazeneuve een extra opvangcentrum geopend. De Britse krant ‘The Telegraph’ schatte halverwege 2015 het aantal migranten in het kamp reeds op 3.000. Daarna bleef het kamp verder groeien. In oktober 2015 werd besloten de vluchtelingen zoveel mogelijk over het land te verdelen. In januari 2016 opende de Franse overheid een containerpark, als alternatief voor het tentenkamp. Dat kamp werd vanaf eind februari 2016 gedeeltelijk ontruimd, maar dit had niet het beoogde gevolg dat de 'jungle van Calais' kleiner werd. In augustus 2016 werden 6.901 mensen geteld, onder wie tussen de 700 en 1.000 minderjarigen en zo'n 200 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was vijfentwintig jaar. Op 2 september 2016 berichtte ‘The Guardian’ dat het aantal bewoners inmiddels tot 7.000 à 10.000 gestegen was en de problemen steeds groter werden. Ook het aantal gevallen van agressie nam toe, zowel tussen de kampbewoners onderling als tussen het kamp en buitenstaanders. Soms vielen er bij vechtpartijen in het kamp tientallen gewonden tegelijk. Op 23 augustus kwam een Soedanees bij gevechten om het leven. In de regio zijn gaandeweg meerdere kampen ontstaan, zoals het kamp bij Groot-Sinten, waar de levensomstandigheden nog slechter zijn.

Er waren in het kamp grote problemen met hygiëne, tekort aan voedsel en criminaliteit in het kamp. Hulp aan de immigranten werd officieel verboden door de Franse autoriteiten en de politie trad geregeld op tegen bewoners van het kamp. Verschillende vrijwilligersorganisaties boden desondanks hulp. Zo zette Artsen zonder Grenzen in 2016 een kliniek voor de bewoners op en hielp sanitaire voorzieningen op te zetten. Naast de miserabele levensomstandigheden was ook de psychische gezondheid van de vluchtelingen een bron van zorg. Er vonden met enige regelmaat ongeregeldheden plaats, met name doordat de kampbewoners op allerlei manieren via de Kanaaltunnel het Verenigd Koninkrijk probeerden te bereiken. Gemiddeld werden er elke nacht 150 pogingen ondernomen om de tunnel in te geraken, wat tot meerdere doden in of nabij de Kanaaltunnel leidde. Op de A16 richting Calais probeerden in de zomer van 2015 honderden migranten in trucks te klimmen. In 2016 werd enkele malen de snelweg geblokkeerd en chauffeurs werden bedreigd. Transportvereniging Febetra trok aan de bel bij de Franse regering. Ook vonden een aantal verkrachtingen plaats, waarvan met name minderjarige kampbewoners[ en bezoekers, onder wie een Britse student uit Londen, het slachtoffer werden. Maatregelen en ontruiming - Begin september 2016 besloten Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om gezamenlijk langs de toegangsweg naar de veerboten een vier meter hoge muur te bouwen. Het project zou in totaal ruim 20 miljoen euro kosten. Inwoners van Calais reageerden ontstemd op het besluit.

Op 24 september verklaarde president François Hollande dat hij de circa 9.000 bewoners van het kamp wilde herverdelen over 164 opvangcentra in heel Frankrijk. Twee dagen later bracht de president een bezoek aan het kamp en kondigde volledige ontmanteling ervan aan. Op 13 oktober werd de ontmanteling nog even uitgesteld omdat er nog geen duidelijk plan van aanpak was voor wat betreft de toekomst van de kampbewoners, waar veel minderjarigen bij zaten. Vijf dagen later bevestigde de Franse rechtbank definitief dat het kamp mocht worden ontruimd. Elf hulporganisaties hadden er bezwaar tegen aangetekend, maar dit werd afgewezen. Op 24 oktober werd om 8.00 uur 's morgens begonnen met de ontruiming van het kamp. In de ochtend van 26 oktober maakte de prefect van Pas-de-Calais bekend dat het kamp volledig was ontruimd. Tijdens de evacuatie waren enkele tenten uit protest in brand gestoken] en vond een groepsverkrachting van een Ethiopische vluchtelinge plaats.[Dat het kamp volledig was ontruimd werd de volgende dag echter door andere bronnen tegengesproken; er zouden nog zo'n honderd minderjarigen op het terrein aanwezig zijn die die nacht in de openlucht hadden geslapen. Zij hadden de registratie, die vóór de definitieve ontruiming had plaatsgevonden, gemist. Op 28 oktober werd er melding gemaakt van nog ongeveer honderd vluchtelingen in het ontruimde kamp, maar ook dat er nog nieuwe immigranten arriveerden. Tevens moet gezegd worden dat er naar schatting duizenden vluchtelingen al eerder uit Calais vertrokken (vóór de ontruiming) in de hoop in een van de omliggende plaatsen een nieuw kamp op te bouwen.’

DE RUSSISCHE REVOLUTIE



Ook dit boek gaat in onze bagagemand voor de vakantie, want hoe bemin ik non-fictie op voorwaarde dat het om een boeiend thema gaat dat in mooi proza vervat is. Zo’n pracht van een werk leg ik voor u nu op de toonbank met de verwachting dat ook u van de publicatie gecharmeerd raakt. Het gaat om de 480 bladzijden tellende, van een fotokatern voorziene paperback De Russische Revolutie van Sean McMeekin en uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘Een nieuwe geschiedenis’. Bij het blikken naar de tweede plaat in het katern – met tsaar Nicolaas II en tsarevitsj Aleksej werd in mij opgerakeld de enerverende en onthutsende tocht die ik met u in het voorjaar maakte door tentoonstelling en album 1917 Romanovs & Revolutie van Hermitage Amsterdam en WBooks met ondertitel ‘Het einde van een monarchie’. Het frapperende voor u en mij is dat De Russische Revolutie een nog bredere context geeft van het gebeuren in Rusland in de eerste decennia van de vorige eeuw. Om niet in de eigen woorden van voorbije februari te vallen geef ik u nu de tekst van de site van de uitgever en het eerste deel van de proloog van McMeekin die de titel draagt van ‘Het bloed van een boer’. Het tweede deel volgt een week later. Na de vrije weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit over De Russische Revolutie.

Nieuw Amsterdam: ‘Tussen 1900 en 1920 onderging Rusland een complete en onomkeerbare transformatie. Aan het eind van deze twee decennia was de heerschappij van de Romanovs ten einde, had zich een nieuw regime gevestigd, was de economie ingestort en hadden meer dan twintig miljoen Russen de dood gevonden. Het bolsjewistische bewind bleef ondanks alles intact. Bij vrijwel elke stap die de revolutionairen zetten werden ze geholpen door landen als Duitsland en Zweden, die probeerden zowel politiek als economisch te profiteren van de chaotische veranderingen die het land overvielen.
In De Russische Revolutie combineert McMeekin de allernieuwste geschiedkundige bevindingen met een vlot verteld verhaal, en werpt hij nieuw licht op een belangrijk historisch keerpunt in de twintigste eeuw. Dit boek is onmisbaar, vernieuwend en bijzonder. Het accent ligt voor het eerst op de internationale, diplomatieke en militaire achtergronden, op de rol van de Eerste wereldoorlog, de rol van propaganda die gefinancierd werd met Duitse gelden en op de resultaten van research in nooit eerder geraadpleegde archieven van het tsaristische leger.’

Sean McMeekin: ‘Toen de Grote Oorlog tegen Duitsland en de centrale mogendheden zijn derde verschrikkelijke jaar inging, verhevigde in Petrograd de oppositie tegen de autocratie van tsaar Nicolaas ii, die in 1915 het opperbevel van de Russische strijdkrachten op zich had genomen. De parlementaire leiders verlangden vurig naar een actievere rol in het Russische politieke leven, en nu roken ze bloed. De gerenommeerde historicus Pavel Miljoekov, oprichter van de liberale constitutioneel-democratische partij (de kadetten), zorgde op 1/14 november 1916 voor een heksenketel in de Doema. Hij kapittelde de laatste premier van de tsaar, Boris Stürmer – met zijn ongelukkige Duitse naam – om zijn falende beleid en vroeg hem vilein of dit voortsproot uit ‘domheid of verraad?’ De echte verraders, insinueerde Miljoekov, al zei hij dit niet met zoveel woorden, waren de in Duitsland geboren tsarina Alexandra (Alix) van Hessen-Darmstadt en de ‘duistere krachten’ rond de beruchte gebedsgenezer Grigori Raspoetin. Deze had haar vertrouwen verworven door zijn mysterieuze vermogen haar aan hemofilie lijdende zoon, troonopvolger Aleksej, verlichting te schenken. Deze opruiende toespraak van iemand met zo’n gezaghebbende reputatie als Miljoekov verleende geloofwaardigheid aan de geruchten die over Raspoetin de ronde deden. Hij bevestigde de in Petrogradse kringen vigerende mening dat, zoals een hoge aristocraat het uitdrukte, ‘de tsarina en Stürmer Rusland aan keizer Wilhelm verkochten’. Wat de kadettenleider insinueerde, zeiden anderen openlijk.

De reactionaire afgevaardigde Vladimir Poerisjkevitsj verspreidde Miljoekovs toespraak onder frontsoldaten. Daarmee nog niet tevreden, stond Poerisjkevitsj op 6/19 november 1916 op in de Doema en kafferde de ministers van de tsaar uit voor ‘marionetten, waarvan de touwtjes stevig in handen waren genomen door Raspoetin en tsarina Alexandra Fjodorovna (...) die op de Russische troon altijd een Duitse is gebleven en vreemd aan het land en zijn volk’. Maar Poerisjkevitsj’ ware toorn was gericht tegen de gebedsgenezer zelf. ‘Zolang Raspoetin in leven is,’ betoogde hij, ‘kunnen we [de oorlog] niet winnen.’ Terwijl hij vooraanstaande politici in Rusland uitnodigde zich aan te sluiten bij een lynchpartij, sprak Poerisjkevitsj op onheilspellende toon: ‘Niet langer zal een obscure moezjiek Rusland regeren!’ Dit waren geen loze woorden. Tegen het eind van de maand had Poerisjkevitsj zich aangesloten bij een ontluikende samenzwering van hooggeplaatste personen, waarin vorst Felix Joesoepov eerste viool speelde (maar niet per se degene was die het denkwerk verrichtte), om Raspoetin te vermoorden. Joesoepov, een dandy die in Oxford had gestudeerd, was enig erfgenaam van misschien wel het grootste familiefortuin in Rusland, volgens de meeste schattingen groter dan dat van de Romanovs. Hij was getrouwd met een nicht van de tsaar, vorstin Irina. Joesoepovs moeder, vorstin Zinaïda, ging vertrouwelijk om met Romanovgrootvorsten en het gezin van de tsaar zelf, en was tegelijk goed bevriend met de vrouw van Doemavoorzitter Michail Rodzjanko. De man van Zinaïda, als graaf zelf ook van hoge komaf, was in 1915 door de tsaar ontslagen uit zijn functie als gouverneur-generaal van Moskou. Dat hij in ongenade was gevallen, weet zij aan Raspoetin en tsarina Alexandra. Haar venijnige roddels waren een belangrijke bron voor de bezetenheid waarmee men in Petrograds hogere kringen over ‘duistere krachten’ sprak. Vorstin Zinaïda had haar zoon uitdrukkelijk geïnstrueerd om Rodzjanko en de Doema te ‘onderhouden’ over Raspoetin. Een van haar andere bekeerlingen was grootvorst Dmitri Pavlovitsj Romanov, een volle neef van de tsaar, die een van de voormannen in het moordcomplot zou worden. Het idee was simpel. Joesoepov zou Raspoetin uitnodigen naar zijn schitterende paleis aan de Mojka, zogenaamd voor een ontmoeting met zijn beeldschone vrouw Irina. Vorstin Irina zelf, die met het complot niets te maken wilde hebben (al wist ze ervan af), zou niet thuis zijn. Terwijl men Raspoetin beneden liet wachten, zouden hem gebak en wijn worden aangeboden, voorzien van een dosis kaliumcyanide. Voor het geval het gif niet werkte, waren de samenzweerders met pistolen bewapend en met een paar telefoontjes werd een nogal doorzichtig alibi gefabriceerd. Als extra garantie zou grootvorst Dmitri Pavlovitsj ter plekke zijn: als Romanov genoot hij volledige strafrechtelijke immuniteit. Er was één belangrijke factor die de kans op slagen van het even barokke als smoezelige complot vergrootte: Raspoetin was een fameuze rokkenjager die door de Franse ambassadeur de ‘erotomystieke maniak van Pokrovskoje’ was genoemd. Nooit eerder had Raspoetin een invitatie voor een rendez-vous met een vorstin afgeslagen.

Het complot Poerisjkevitsj-Joesoepov was niet de eerste in zijn soort. Aleksej Chvostov, in september 1915 op aanbeveling van Raspoetin benoemd tot minister van Binnenlandse Zaken, had zich al een maand later tegen zijn weldoener gekeerd. Hij had aan kolonel Michail Komissarov, een officier van de geheime dienst en hoofd van Raspoetins beveiliging, tweehonderdduizend roebel beloofd als hij de man zou vermoorden die hij in opdracht van de tsaar diende te beschermen en die Chvostov bovendien zijn baan had gegeven. Hoe weinig plausibel deze affaire ook klinkt, het was niettemin een feit dat kolonel Komissarov diverse soorten gif op Raspoetins katten had uitgeprobeerd (Chvostov van zijn kant had liever dat de boer werd gewurgd). Geruchten over dit bizarre complot lekten uit naar de pers en leidden tot Chvostovs val toen de tsaar ze ter ore waren gekomen. In 1916 hing het als een koorts in de lucht: Raspoetin moest dood. Zelf ontving Raspoetin doodsbedreigingen over de post, en hij werd bij verschillende gelegenheden fysiek aangevallen. De koorts was zo besmettelijk dat het zich tot ver buiten Rusland verspreidde. Na het mislukken van zijn eigen complot probeerde Chvostov het met de rekrutering van Sergej Troefanov (in het Westen bekend als ‘Monnik Iliodor’). Hij was Raspoetins voormalige geldschieter binnen de Orthodoxe Kerk, een uit zijn ambt ontzette priestermonnik die op dat moment in Noorwegen woonde. Van Troefanov werd aangenomen dat hij de moordpoging op Raspoetin in juli 1914 in Pokrovskoje had bekokstoofd. Een vrouw had hem daar in de onderbuik gestoken, terwijl ze gilde: ‘Ik heb de antichrist vermoord!’ Maar Raspoetin had het er op een of andere manier levend vanaf gebracht. Hoewel Troefanov dit keer weigerde zich te bezondigen aan moord, voegde hij wel een nieuwe dimensie toe aan de lastercampagne: hij reisde af naar Amerika en verkocht daar voor 25.000 dollar een sappig verhaal (‘Raspoetin: de heilige duivel van Rusland’) aan Metropolitan Magazine, een voorpaginaverhaal dat als een bom moest inslaan en een zomer lang in advertenties werd aangekondigd. Maar voor het in de kiosken lag, had het Russische consulaat in New York het verhaal de kop ingedrukt. Hierop diende Troefanov een schadeklacht in tegen de Russische regering. Zo kon het gebeuren dat in november 1916, net toen Miljoekov en Poerisjkevitsj in Petrograd de Doema flink opstookten tegen Raspoetin, Troefanov, uitgerekend in een New Yorkse rechtszaal, publiekelijk getuigde dat Grigori Raspoetin ‘sterk pro-Duits is en zo’n overwicht heeft over de tsarina dat hij haar invloed tegen de geallieerden weet aan te wenden (...). hij smeedt nu plannen om een afzonderlijke vrede tot stand te brengen’.

Britse agenten in New York luisterden aandachtig naar wat Troefanov te zeggen had. Na zijn getuigenis werd hij ontboden bij het Britse Consulaat voor een officiële nabespreking. Nu er weinig hoop restte op een doorbraak aan het westerse front – 1916 was het jaar van het zinloze bloedvergieten bij Verdun en aan de Somme – groeide in Londen de angst dat Rusland zijn bondgenoten in de steek zou laten en naar een afzonderlijke vrede met Duitsland hengelde. Om de Russen een hart onder de riem te steken, en op speciaal verzoek van tsaar Nicolaas ii, zond de stuntelende liberale regering van premier Asquith in juni zijn meest prestigieuze vertegenwoordiger, veldmaarschalk Kitchener, naar Rusland, met als enige resultaat dat het schip onderweg op een Duitse mijn liep en de veldmaarschalk daarbij omkwam. In het najaar van 1916 werd elke flard aan informatie door Britse diplomaten, spionnen en kabinetsleden geïnterpreteerd als de zoveelste aanwijzing dat de bodem onder de Russische oorlogsinspanning aan het wegvallen was.’
 

JODENDOM

 

Een verrassend helder, heel toegankelijk, grens- en horizonverleggend vademecum leg ik voor u neer dat sinds de eerste publicatie in 1999 voor u en mij een leidraad is voor onze uitwisselingen in onze boekenrubriek. U weet van mij dat het Joodse leven immer een rol heeft gespeeld in mijn visie op het wereldgebeuren. Sinds de Tweede Wereldoorlog met de treurniswekkende Holocaust ben ik in de ban van het leed de Joden aangedaan. Ik raak er nooit los van en ben daarom verheugd over de elfde, geactualiseerde druk ervan die recent het licht zag. Het gaat om de 224 bladzijden tellende, adequaat geïllustreerde hardcover Jodendom van Lou Evers & Jansje Stodel en uitgeverij Meulenhoff met de ondertitel ‘Een heldere inleiding’. In het voorbije hebben u en ik de juistheid van die subtitel kunnen traceren. Om niet in herhaling van eigen woorden  te vervallen geef ik nu de tekst op de wikkel van de uitgever, de titels van de tien hoofdstukken en de eerste drie bladzijden van de inleiding. Opdat u nogmaals met de draagwijdte van deze gids geconfronteerd wordt!

Meulenhoff: ‘Wat is Jodendom eigenlijk? Wat weten we van een van de belangrijkste en oudste religies van de wereld? In Jodendom. Een heldere inleiding geven Lou Evers en Jansje Stodel antwoord op allerhande vragen over het Joodse leven. Wat houdt de besnijdenis in, en wanneer en hoe wordt bar en bat mitswa gevierd; wat zijn de gebruiken rondom huwelijk, scheiding, ziekte en dood? Natuurlijk worden ook de Joodse feestdagen en de sjabbat uitgelegd. En welke Joodse stromingen zijn er in Nederland? Jodendom. Een heldere inleiding is een helder opgebouwd verhaal dat inzicht geeft in het Joodse leven van dag tot dag en van jaar tot jaar. Het geeft een overzichtelijk portret van de Joden en hun tradities.’

De tien chapiters: Het Joodse leven van alledag, Persoonlijke omstandigheden, Sjabbat, Feestdagen in de maand ‘tisjri’: september – oktober, ‘Pesach’ (Joods Pasen) en ‘Sjawoe’ ot (Wekenfeest), Overige feest- en gedenkdagen, Boeken en begrippen, Tweeduizend jaar na- Bijbelse geschiedenis in vogelvlucht, Stromingen in het Jodendom, Organisaties en organisatiestructuren.
Inleiding: ‘Bij het schrijven – of lezen – over Jodendom doet zich onmiddellijk de vraag voor: wat is Jodendom eigenlijk? Het eenvoudigste antwoord is tegelijkertijd het meest onbevredigende: Hét Jodendom bestaat niet. Wel geeft de halacha (het geheel van leefregels) een duidelijke definitie wie Jood is: Jood of Jodin is iemand die uit een Joodse moeder is geboren of met rabbinale toestemming Jood is geworden.  Inhoudelijk is Jodendom veel moeilijker te definiëren, daar men Joodse identiteit op veel verschillende manieren kan invullen:

1. Jodendom is een godsdienst, gebaseerd op goddelijke openbaring. Zij die onder deze omschrijving vallen zijn Joden die leven volgens de naar hun mening door G’d gegeven en in Tenach(in niet-Joodse kring het Oude of Eerste Testament genoemd) opgenomen voorschriften. Naar orthodoxe mening zijn de voorschriften in de mondelinge leer eveneens door G’d geopenbaard.

2. Jodendom is een andere benaming voor het Joodse volk. Gelovige Joden behoren hiertoe. Naar hun overtuiging heeft G’d aan dit volk een speciale positie toegekend en staat ermee in een bijzondere relatie, verwoord in het Verbond tussen G’d en het Joodse volk. Men kan echter ook tot het volk behoren uit nationale overwegingen. Een uitvloeisel hiervan is het zionisme, dat streefde naar een nationaal tehuis voor het Joodse volk en dat ideaal verwezenlijkt zag in de oprichting van de staat Israel. Maar het is evenzeer mogelijk Nederlander, Belg of Fransman te zijn en deel uit te maken van het Joodse volk; men heeft dan als het ware een staatsburgerlijk-nationale en een affectief-nationale identiteit.

3. Jodendom kan zijn een zich onverbrekelijk verbonden voelen met de staat Israel. Men volgt het wel en wee van dat land en zijn bewoners, onder wie vaak familieleden, met meer belangstelling en emotionele betrokkenheid dan de situatie in enig ander land. Tevens geeft het bestaan van Israel, als Joodse staat, een gevoel van veiligheid na al wat Joden in tweeduizend jaar verstrooiing is overkomen. Deze identiteitsvorm sluit nauw aan bij punt vier.

4. Jodendom is een vorm van saamhorigheid en lotsverbondenheid, een vorm van gezamenlijk beleefd verleden. Deze vorm van Joodse identiteit is tegenwoordig vaak sterk verbonden met de sjoa, de grote vernietiging door nazi-Duitsland. Ze beperkt zich niet tot de generatie die de Tweede Wereldoorlog daadwerkelijk heeft meegemaakt; men vindt ook in de tweede en zelfs derde generatie mensen voor wie Jodendombeleving sterk bepaald wordt door wat ouders of grootouders in de periode 1933-1945 is overkomen. Positiever ingevuld kan deze vorm van Joodse identiteit bestaan uit geborgenheid, uit het gevoel ‘onder elkaar’ te zijn, dezelfde zegswijzen en uitdrukkingen te gebruiken, hetzelfde gevoel voor humor te hebben. Een uiting hiervan zijn Joodse bridgeclubs, sportverenigingen, bejaardensociëteiten en hobbyclubs.

5. Er zijn mensen van Joodse afkomst, voor wie het Jodendom alle inhoud heeft verloren, die ‘nergens meer aan doen’. Zij zouden het liefst volledig als Jood of Jodin willen verdwijnen, maar krijgen daartoe van hun omgeving geen kans. De Franse filosoof Jean-Paul Sartre kwam ooit tot de navolgende kernachtige uitspraak: ‘Il y a deux catégories de Juifs. Ceux qui se veulent Juifs et ceux que les autres veulent Juifs.’ (Er zijn twee categorieën Joden: zij die Jood willen zijn en zij van wie de anderen willen dat het Joden zijn.)

6. Een zesde categorie is die van het ‘latente’ Jodendom. Men is weliswaar Jood of Jodin omdat men uit een Joodse moeder is geboren, maar men identificeert zich niet met een van de hierboven omschreven categorieën. In principe kan dit eindeloos doorgaan: de kinderen van een uit een Joodse moeder geboren vrouw zijn in die zin ook Joods, wellicht zelfs zonder dit te weten. Het kan gebeuren dat, soms na twee of drie generaties, deze latente vorm van Jodendom door een bepaalde gebeurtenis of situatie weer inhoud krijgt en men zijn wortels weer wil terugvinden.

7. Een specifieke categorie vormen de zogeheten ‘Vaderjoden’, mensen van wie de vader Jood is maar de moeder niet. Dus volgens de halacha zijn zij niet-Joden. Toch kunnen ook zij zich in een of meer van de voorgaande punten herkennen en zich Joods voelen.
Het zal duidelijk zijn dat deze indeling geen scherpe grenzen kent en dat het merendeel van de Joden behoort tot meer dan een van de genoemde categorieën. In dit boek wordt de meeste aandacht besteed aan de onder 1 en 2 genoemde identiteit: Jodendom als godsdienst en Jodendom als volk. Elke godsdienst is in twee delen te splitsen. Het ene deel bevat de grondslagen waarop de godsdienst gebaseerd is; het andere deel bestaat uit de doorwerking daarvan in de praktijk van het dagelijks leven: de voorschriften, de rituele handelingen, de viering van feestdagen, het in acht nemen van gedenk- en vastendagen, de houding tegenover de medemens en het inhoud geven aan de relatie met Schepper en schepping. In dit boek wordt in de hoofdstukken 1 tot en met 6 aandacht besteed aan de doorwerking van de grondslagen van het Jodendom in de praktijk van het dagelijks leven. Hoofdstuk 7 geeft korte beschrijvingen van boeken en begrippen, terwijl in de hoofdstukken 8 tot en met 10 andere facetten van het Jodendom aan de orde komen, zoals geschiedenis, organisatiestructuren en maatschappelijk leven. 
 

ALLEEN DE WOLKEN



Een paar jaar terug was ik laaiend enthousiast over het in historie gedoopte relaas en ik stak mijn euforie niet onder stoelen en banken. Ik stak de loftrompet over het van meet tot finish boeiende boek en velen van u waren het na lezing ervan het roerend met mij eens. Nu de derde druk in ons taalgebied een feit is, wil ik u nogmaals enthousiastmeren voor dit spraakmakende en opzienbarende werk door een fragment eruit aan u door te geven. Ik heb het over de 572 bladzijden tellende, gul geïllustreerde hardcover Alleen de wolken van Philipp Blom en De Bezige Bij met de ondertitel ‘Cultuur en crisis in het Westen,  1918-1938’. Voor het citaat dat deels het jaar 1927 laat passeren reik ik u de tekst van de uitgever op de wikkel aan. Alleen de wolken beschrijft de jaren van het interbellum. Door de Eerste Wereldoorlog was de wereld compleet veranderd. Als gevolg van de schok van de ongekende destructie van die oorlog leek de bevolking als geheel alle zekerheden, elk geloof en iedere oriëntatie te zijn kwijtgeraakt. Uit dit trauma kwamen de nieuwe ideologieën zoals het communisme en het fascisme voort. Philipp Blom gaat te werk als deelgenoot, als tijdgenoot;  hij beschrijft de jaren 1918-1938 zoals ze zijn beleefd in al hun complexiteit en tegenstrijdigheid. Hij zoomt telkens in op een bepaald jaar, waarbij hij ingaat op een specifieke gebeurtenis. Evenals in zijn eerdere boek, De duizelingwekkende jaren, betrekt Blom de literatuur en de beeldende kunst erbij en brengt zodoende het verleden op een buitengewoon aantrekkelijke en realistische wijze tot leven.’

Philipp Blom: ‘1927 - Een paleis in vlammen - De dossiers branden!’ herhaalde de man keer op keer. ‘Alle dossiers!’ ‘Liever dossiers dan mensen!’ schreeuwde een boze jongeman terug, voor hij werd meegesleurd door de menigte, terwijl waarschuwende kreten opklonken over nieuwe aanvallen door de politie, die met scherp op de demonstranten schoot. De jongeman was Elias Canetti, toen een student, en hij zou in zijn autobiografie over dit voorval vertellen. Het was 15 juli 1927, en op het Paleis van Justitie in Wenen waren van alle kanten demonstranten afgekomen. Grimmig en vastberaden stonden ze voor het imposante historicistische gebouw. Niets zou hen tegenhouden. De sociaaldemocratische burgemeester van Wenen, die het ergste vreesde, was op een brandweerwagen geklommen en smeekte de boze menigte zich te verspreiden en naar huis te gaan. In plaats daarvan braken de mensen door het hek voor het gebouw, drongen naar binnen en begonnen dossiers te verscheuren en naar buiten te gooien, het meubilair kort en klein te slaan en alles te vernielen wat ze verder te pakken konden krijgen.
Toen deed een nieuw woord de ronde, eerst gefluisterd, en toen geschreeuwd, door de ene boze mond na de andere: ‘We gaan ze uitroken!’ Iemand stak de brand aan. Kort daarna sprongen de ruiten van de hitte en kolkte zwarte rook over de straat. De brandweer stond al klaar en probeerde in te grijpen, maar zag zich de weg versperd door de demonstranten. Hulpeloos keken ze toe hoe de eerste rode vlammen zich door het dak vraten en duizenden stukken papier mee omhoog zogen, als donkere, verwarde vogels. Het Paleis van Justitie stond in brand.
De reactie was snel en hard. Met uitdrukkelijke toestemming van Ignaz Seipel, de kanselier van de jonge republiek, kreeg de politie opdracht om gericht op de menigte te schieten. Bij de schermutselingen die volgden, richtten bereden agenten en met geweren bewapende eenheden een bloedbad aan. Vluchtende demonstranten werden in de rug geschoten. De menigte viel uiteen en vormde zich elders opnieuw. Woedende demonstranten jouwden de politie uit voor ze wegrenden. Een man sloeg met zijn vuist op zijn borst en schreeuwde: ‘Hier moet je me raken!’ Aan het eind van de dag waren er negenentachtig demonstranten dood, en nog eens honderden waren gewond geraakt.

De dodelijke confrontatie van 15 juli was het gevolg van een heel andere schietpartij die eerder had plaatsgevonden. Daarbij hadden een jongen van acht en een oorlogsveteraan de dood gevonden. Op 14 juli waren hun moordenaars, twee mannen die lid waren van een paramilitaire organisatie, vrijgesproken. Dat vonnis was de aanleiding voor de mars naar het Paleis van Justitie. Voor de jonge Canetti werd deze dag, waarop hij meemarcheerde met de rest, meegesleept werd door de massa, deel uitmaakte van iets wat groter was, sterker en vreemd onpersoonlijk, een ervaring die zijn leven zou veranderen. In zijn latere werk zou hij keer op keer terugkomen op deze allesbepalende dag, onder meer in zijn studie ‘Masse und Macht’ en in zijn roman Die Blendung, waarin een geestelijk gestoorde geleerde zijn bibliotheek in brand steekt. Canetti was niet de enige die diep onder de indruk was. De grote Oostenrijkse schrijver Heimito von Doderer, buiten het Duitse taalgebied nog steeds vrijwel onbekend, werd hevig aangegrepen door wat er bij het Paleis van Justitie was gebeurd, en hetzelfde gold voor de befaamde en befaamd scherpe publicist Karl Kraus en duizenden anderen, die voor het grootste deel hun opgekropte emoties niet aan het papier zouden toevertrouwen, maar als brandbommen met zich mee zouden dragen. De Oostenrijkse hoofdstad was vele jaren niet zo dicht bij een complete burgeroorlog geweest als op deze hete zomerdag. De gebeurtenissen die eraan voorafgingen, zijn een bevestiging van een ooit door Karl Kraus gedane uitspraak dat ‘Wenen een plek is waar men experimenteert met de Apocalyps.’ De stad was een politieke en culturele microkosmos. Ze hing ergens tussen herstel en ineenstorting in, tussen hoop en haat, tussen socialisme en fascisme. In Wenen en de rest van het land stonden twee facties, ieder met een eigen paramilitaire eenheid, tegenover elkaar. De haat tussen de twee was onverzoenlijk. Aan de ene kant stond een vooral in de steden sterke beweging van sociaaldemocraten, socialisten, communisten en een paar splintergroepen, en aan de andere kant een conservatieve, katholieke en vaak fascistische factie, die veel steun genoot op het platteland en bij de bourgeoisie.

Inzet van het conflict was niets meer of minder dan de ziel van het land. Dat was voortgekomen uit het uiteenvallen van de Oostenrijks- Hongaarse dubbelmonarchie, na de nederlaag van de centrale mogendheden, een decennium daarvoor. Tot 1918 had Oostenrijk-Hongarije twintig procent van Europa omvat, van de wouden van Transsylvanië tot aan de Zwitserse grens, en van Bohemen, net ten zuiden van Dresden, tot aan Bosnië en Montenegro, aan de kust van de Adriatische Zee. Het rijk, voor een groot deel landelijk van aard en op veel plaatsen economisch achtergebleven, was in politiek opzicht altijd al een problematische entiteit geweest, waar vaak strijd was gevoerd tussen verschillende etnische groepen die streefden naar meer invloed, meer erkenning of zelfs onafhankelijkheid. Maar die lastige erfenis had ook geresulteerd in grote culturele rijkdom, in steden als Wenen, Praag, Boedapest, Tsjernivtsi, Trieste en Lemberg.
De cultuur van de Habsburgers was al even heterogeen als de etniciteiten die eraan bijdroegen, en in elk van deze culturele centra ontstond er door tal van godsdienstige en culturele praktijken, talen, geografische ligging, historische identiteit en politieke bondgenootschappen een cultureel leven van een ongekende rijkdom en gelaagdheid, doordat groepen en individuen niet alleen met elkaar concurreerden, maar ook de gemeenschappelijke cultuur verrijkten en nieuwe uitdrukkingsvormen schiepen. Praag, om maar een voorbeeld te noemen, bezat ondanks het relatief bescheiden inwoneraantal van 200.000, waarvan maar een heel klein deel studeerde, toch twee universiteiten, waarvan er op de ene in het Duits werd gedoceerd en op de andere in het Tsjechisch, en een cultuurlandschap dat in twee taalgebieden was verdeeld, maar in beide rijkgeschakeerd was. In economisch opzicht kon Oostenrijk-Hongarije niet tegen zijn buurman Duitsland op, maar toch groeide de economie van het rijk snel. De kolen en het staal uit de mijnen in Silezië (in het huidige Tsjechië) voedden de industrialisatie, terwijl het oosten, Hongarije en het huidige Roemenië, sterk op landbouw gericht was, zo sterk zelfs dat het Habsburgse Rijk het enige gebied in Europa was dat graan exporteerde. Al voor de wereldoorlog waren alle andere landen afhankelijk van de invoer van graan, vooral uit Rusland en Canada.

LAAT HET STIL ZIJN

 

Ik leg voor u een roman op de leestafel die een open eind heeft. U en ik blijven dus na lezing ervan met vragen zitten. En dit ondanks de tekst op de omslag en het historische gegeven van de Holocaust met als locatie De Hollandse Schouwburg in Amsterdam. De ik- verteller is het meisje Ruth dat met haar zusje Carmel vastgehouden wordt in het theater. Al lezende werd ik geconfronteerd met het leed dat wij elkaar aan kunnen doen. Het gaat om het 158 bladzijden tellende Laat het stil zijn van Femke Brockhus en uitgeverij Koppernik. Ik geef u nu de tekst op de omslag en integraal de eerste vier bladzijden. Als u de roman tot u genomen hebt, wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Een goed verhaal kent de drang tot verder lezen. Laat het stil zijn kent die literaire eigenschap. Leest u straks maar! Koppernik: ‘Ruth wordt met haar zusje Carmel dagenlang in een overvolle schouwburg vastgehouden. Na dagen van angst wordt hun tocht vervolgd. De bestemming: een rauw isolement met slopende rituelen. Te midden van alle ellende zoekt Ruth een uitweg. Alles voor Carmel. Laat het stil zijn is een poëtische roman over herinneren en vergeten, over de ruimte tussen dromen en leegte en hoe ergens op de grens twee zussen moeder en dochter worden.’

Femke Brockhus: ‘Al het donker in de ruimte heeft zich verzameld voor mijn ogen. Ik zie niets. Ik luister of ik Carmel hoor ademen. Vaak slaapt ze. Het is minder angstwekkend als ik er een spel van maak: hoe langzamer zij ademt, hoe sneller we weg mogen. Soms schudt het donker me wakker. Het zijn deze momenten waarin ik bang ben dat we vergeten zijn. De afgelopen dagen gingen geheel en al verloren voorbij. Zitten. Doorgaan met ademhalen. Niet denken aan – De lichten gaan aan. Carmel houdt haar ogen dicht. Ik ben bang dat mijn onophoudelijke stroom gedachten haar wakker maakt als onze hoofden raken. Ik zie flarden van haar dromen. De onderjurken van moeder aan de lij, zacht wiegend op haar zuchten.
We zitten op het podium. De gordijnen blijven onafgebroken open. Na wat duistere uren branden toneellampen samen met al het zaallicht, alsof hetzelfde middaguur blijft haperen, wanneer de zon op zijn felst is en de avond mijlenver lijkt. De attributen zijn zo klein mogelijk gestampt en aan de kant geschoven om plaats te maken. Overal liggen mensen, tassen en koffers. De vloer is hard. De stemmen, het gemurmel en gehuil weerkaatsen tegen de muren en komen ergens in het midden samen tot een onverstaanbaar geruis. Mijn paniek groeit in stilte.

Ik kan moeilijk slapen, niet zoals Carmel. Ik blijf zitten met de vraag wat we hier doen, in een schouwburg die is opgeheven, bezweken onder een te groot publiek. Drie of vier dagen nu. Misschien vijf. Carmel maakt zich los van mijn schouder en komt overeind. Ze kijkt me verward aan en knippert tegen het licht. Mensen hebben wel gezegd dat het onderscheid tussen ons klein is. Dat we meer gemeen hebben dan dat we verschillen. Dat is nu veranderd. Tegen verwarring heb ik armen die wrijven en klemmen, tegen tranen heb ik droge wangen en mouwen, tegen slapen heb ik waken. Ik groter, haar bewaker, zij kleiner, haar overgave. We lijken steeds minder op elkaar. Ga maar slapen.
Het is een scène waarin we ons bevinden, net niet sluitend genoeg om zijn onwaarachtigheid te verhullen. De schreeuwen zijn hard, het praten langs elkaar, het huilen is eindeloos, zo doen mensen niet. Dit is geschreven door een verward individu dat zich heeft verloren in details, onverhoeds zijpaden neemt en bovendien veel te veel mensen in zijn stuk heeft geschreven. We weten het niet meer. We zijn onze tekst kwijt. Het is wachten op de regisseur die verbluffend hard in zijn handen kan klappen, stilte kan maken en ons vertelt wat er gaat gebeuren.

Het ruikt naar pis, zweet, vochtig katoen dat maar niet opdroogt, naar vingers die door plakkerige aarde woelen, grijpen in bollen en mestresten, tussen vaders wachtende oogst van aardappelen en uien, om er een worm te vinden. (Carmel zei met grote donkere ogen dat ik dat niet moest doen, ze walgt van alles wat tussen haar tenen door kan. Ik duwde mijn bruine vingers in haar neus. Ze rende huilend naar moeder. Ik stak mijn vingers onder mijn neus en snoof.) Zuur. Alles went. Ga maar weer slapen.

We wachten talloze malen. Ik denk aan de beste manier van alleen zijn. Verstopt in de kast, achter vaders zwarte pak dat ruikt naar oud verdriet. De warme eenzaamheid, het stof, de geur van alles wat opgeborgen is en blijft. Kijkend vanuit het donker door de nauwe kier tussen de deuren naar hen die mij zoeken. Ze roepen mijn naam: ruth, ruth, ruth. Ze zoeken mijn naam alsof mijn afwezigheid een geheim is dat ontfutseld moet worden. Ze denken: hoe meer ze me zeggen, hoe meer ze me maken. Maar ik bepaal zelf wanneer ik er weer ben. Ik voel dat Carmel niet slaapt. Ze leunt te licht en beweegt te weinig. Ze houdt haar ogen dicht. Ze denkt dat als genoeg mensen denken dat ze slaapt, ze eigenlijk ergens ook echt slaapt, al is het in andermans gedachten. Ze is altijd goed geweest in het begrijpen van een eigen werkelijkheid. (Ze schrikt als iemand blindelings haar gedachten kan raden. Ik zal daarom niet zeggen dat ze moet gaan slapen.) De wereld kan over haar heen razen als ze in haar bed naar het plafond tuurt. Slap niet, eerder broos. Ze is als zo'n pluizenbol op een dunne stengel, ze buigt eindeloos mee met alle windrichtingen maar geeft alles als een vlaag abrupt trekt. Ze glimlachte naar me toen ik haar dit eens zei, ik weet niet zeker of ze zichzelf herkende of het niet begreep.’