08-10-2018

Zomervacht

Ik ga u dat aanbieden wat presentator Matthijs van Nieuwkerk en panellid Iris Meijer ons op 25 september onthouden heeft tijdens de eerste aflevering dit seizoen van ‘Het Boek van de Maand’ in DWDD. Matthijs en Iris hadden lovende woorden over de inhoud die zij kort doorgaven, maar waren ook onder de indruk van de stijl van het winnende roman. Het ging om de 320 bladzijden tellende hardcover Zomervacht van Jaap Robben en uitgeverij De Geus. Op de wikkel prijkt een wesp en die symboliseert het pijnlijke gevoel dat al lezende gaat overheersen bij ons als lezer. De titel wordt verklaard in het boek, als medebewoner van het kamp Emile zegt dat de hoofdpersoon Brian als een zomervacht is voor zijn zwaar gehandicapte drie jaar oudere broer Lucien. Om u de verteltrant van Robben te illustreren geef ik u de tekst van de eerste negen pagina's van deze meeslepende, ontluisterende, inlevende en ontmaskerende roman. Om de context te vatten citeer ik eerst de uitgever op de wikkel. De Geus: ‘De dertienjarige Brian woont bij zijn vader op een afgelegen terrein in een caravan. Brians verstandelijk en fysiek beperkte broer Lucien brengt zijn dagen door in een instelling. Een renovatie tijdens de zomer maakt het noodzakelijk dat Lucien elders wordt opgevangen. De vader, vooral gemotiveerd door de in het vooruitzicht gestelde vergoeding, haalt Lucien naar de caravan en maakt de jonge Brian verantwoordelijk voor de verzorging van zijn broer. ‘Maar hoe praat je met iemand die niet spreekt? Hoe zorg je voor iemand van wie je niet weet wat hij nodig heeft? Hoe maak je de juiste keuzes als je zelf nog zo veel moet ontdekken?’

Jaap Robben: ‘Ik dacht dat we zomaar een stukje gingen rijden. Vliesjes hooi waaien ons tegemoet en komen door de open ramen onze pick-up binnen. Het is oogstseizoen, maar niet voor ons. In de laadbak rammelen roestige verwarmingsbuizen en de kast van een wasmachine die we gisteren uit de berm hebben opgepikt. Pa slaat af en stopt bij het tankstation. ‘Moet jij nog iets?’ vraagt pa terwijl hij de tank laat vollopen. Dit kan alleen op maandagen, omdat Benoit dan werkt. Zijn baas verkoopt ons niks meer. Klanten als wij kosten hem geld, beweert hij. Een vrachtwagen met balen hooi dendert langs, en doet het verbleekte zeil klapperen dat reclame maakt voor de koffie die hier altijd in de aanbieding is. Dat spul ruikt alsof er dakbedekking doorheen is gemalen. ‘Hoi’, zeg ik tegen Benoit. Er rinkelt een schel belletje. ‘Jullie mogen niet meer naar binnen’, antwoordt Benoit vanuit zijn glazen cabine. Hij houdt zijn mond te dicht bij het microfoontje. ‘Dat heb ik vorige keer ook al gezegd.’ Ik wijs naar de kassa, gebaar naar mijn oren dat ik hem niet versta. ‘Ik zei dus dat ik jullie …’ Ik schud mijn hoofd, wijs weer naar mijn oren. Door de muur van gestapelde houtskoolzakken rond zijn kassa lijkt het alsof hij zich voor ons verschanst heeft . In de emmers ernaast staan bossen bloemen dood te gaan. Ik draal bij het koelvak met de blikjes energiedrank. Via de bolle spiegel tegen het plafond probeert Benoit me te volgen.

Het belletje van de deur rinkelt opnieuw. ‘Benoit!’ roept pa gul. ‘Ik zei net al tegen Brian dat ik jullie niks …’ ‘Doe deze er ook maar bij.’ Pa tilt een enorm chocolade-ei tevoorschijn uit de aanbiedingenbak. ‘Cadeautje voor zijn broer.’ ‘Gaan we naar Lucien?’ Pa drukt het prijsje tegen het veiligheidsglas. ‘En hier dan weer de helft van’, zegt hij terwijl hij aan de grote rode sticker pulkt. ‘Trouwens, deze kan erop blijven. Dat ziet zijn broer toch niet.’ ‘Jaja’, stamelt Benoit en tikt het bedrag met korting in. ‘Knoop er maar een flink stuk van dat blauwe lint om, dat vindt zijn broer mooi.’ ‘Aanbiedingen mag ik helaas niet inpakken.’ ‘Rood is ook best.’ ‘Dat mag ik dus niet doen.’ ‘Moet jij nog wat hebben?’ roept pa naar mij. Ik schud mijn hoofd. ‘Hoeveel krijg je van me?’ Benoit slikt, tuurt naar zijn kassa. ‘Ik kom op achtendertigvijfentwi…’ ‘Hierzo.’ Pa haalt een handvol munten uit de binnenzak van zijn leren jas en kwakt die in het bakje onder het raam. ‘En dan krijg je deze erbij.’ Uit zijn broekzak trekt hij een briefje van tien, dat hij keurig openvouwt en gladstrijkt. ‘Versier jij dat ding dan even mooi?’ ‘Eerst moet ik tellen of het klopt.’ ‘We hebben nogal haast.’ Zenuwachtig begint Benoit de muntjes te sorteren. 

Nog voor we bij de auto zijn, vlekt de chocola al tegen het plastic. Pa beent voor me uit. Blauw lint wappert achter hem aan. ‘Even doorstappen, Brai.’ ‘Gaan we echt naar Lucien?’ Benoit is naar buiten gekomen. ‘Ik kom nog zeven vijfentwintig tekort.’ Pa draait zich om, maar blijft achterwaarts doorlopen naar de auto. ‘Heb je wel goed geteld?’ ‘Het is te weinig.’ ‘Lijkt me sterk.’ Pa trekt zijn verbaasde smoel. ‘En we hebben een beetje haast. Zijn broer wacht.’ ‘Ik moet dit rapporteren.’ ‘Nounou, moeilijke woorden. Ga je zo met trouwe klanten om?’ Pa vertraagt zijn pas. ‘Morgen breng ik de rest.’ ‘Dan ben ik er niet.’ ‘Tja.’ Pa grinnikt. ‘Dan moet je het even voorschieten.’ We draaien terug de weg op, Benoit staat bij de deur. Pa zwaait amicaal naar hem, steekt zijn duim op. Benoit groet terug met een half opgestoken handje. ‘Waarom gaan we naar Lucien?’ ‘Mag wel weer eens, dacht ik.’ Mijn broer woont in een bed op een half uur rijden van onze caravan. De laatste keer dat we bij hem langsgingen, was voor zijn zestiende verjaardag en de keer daarvoor moet rond Kerstmis zijn geweest. Ik herinner me vooral dat hij sliep. Toen hij eindelijk wakker werd, keek hij alleen maar naar de glinsterende kerstslinger die voor zijn raam hing en zacht boven de radiator danste. We gaan nooit precies met Kerstmis of op de dag van zijn verjaardag om ma niet tegen te hoeven komen. Ook nu hoop ik dat haar auto niet op de parkeerplaats staat. 

Naast de hoofdingang loert die jongen met de bolle ogen naar ons, zijn gezicht bestaat voor het grootste deel uit voorhoofd. Donker haar piekt tussen de openingen van zijn leren helmpje. Hij kijkt streng, alsof hij weet dat we al lang niet meer op bezoek zijn geweest. Zodra we hier het gebouw binnenlopen, word ik altijd nerveus. Bang dat Lucien misschien boos is dat we zo lang zijn weggebleven of dat er iets met hem gebeurd is wat wij niet weten. Maar vooral omdat dit terrein meer van ma is dan van ons. Tot heuphoogte zijn de witte muren bekrast, bestreept en gedeukt door rolstoelen, karretjes en verrijdbare bedden. Over de lengte van de hele gang staan rolstoelen met alle mogelijke opzetstukken geparkeerd. Verder een karretje met een vuilniszak eraan, volle dienbladen en besmeurde borden. Op een blauwe mat in een zaal ligt een jongen naar het plafond te jammeren. Zijn benen in onbegrijpelijke hoeken gedraaid, alsof ze eigenlijk bij een ander lichaam horen en pas later aan zijn romp zijn vastgenaaid. Met gespreide armen wacht hij op degene die uit het systeemplafond moet vallen en die hij met een omhelzing wil opvangen.

‘Brai!’ Pa is al aan het eind van de gang. ‘Moet je hier zien.’ De automatische klapdeuren willen steeds dichtvallen, maar door waar hij staat schokken ze direct weer open. Achter hem gebaart een Mariabeeld dat we langzaamaan moeten doen, terwijl iedereen hier al zo sloom is. ‘Daar was Luciens kamer, toch?’ Dwars over de zijgang is een wand van doffe folie gespannen. Wanneer er ergens in het gebouw een deur of een raam opengaat, zuigt de folie zich met een klap hol en ritselt meteen daarna weer bol. Daarachter wordt geboord. Een silhouet duwt een kruiwagen. ‘Zou hij verhuisd zijn? Dat kan toch niet, dat had je ma moeten laten weten.’ Het cellofaan van het chocolade-ei knispert in zijn vuist. ‘Misschien hier ergens?’ We kijken op de naambordjes van willekeurige kamers, achter een van die deuren loeit iemand. ‘Even vragen bij de receptie?’

‘Waar is Lucien gebleven?’ Pa plant het chocolade-ei op de balie. ‘Zijn kamer is weg en ons is niks verteld.’ ‘Een momentje’, antwoordt de vrouw. ‘Even dit aftypen.’ Volgens haar naambordje heet ze Esmée. Haar blouse verbergt het soort borsten waar pa straks zeker een grap over zal maken. Zijn ogen glimmen. Esmée hamert met haar wijsvinger op enter, duwt haar bureaustoel naar achter en kijkt ons vriendelijk aan. ‘We zijn bezoek voor Lucien.’ ‘Lucien Chevalier?’ ‘Dat is zijn broer.’ ‘O … een broer’, zegt Esmée, maar ze kijkt me niet aan. ‘En wie bent u dan?’ ‘De pa.’ ‘Ah, natuurlijk …’ ‘Is hij nog hier?’ ‘Jazeker. Lucien ligt tijdelijk op één-nul-zes. We hebben intern moeten schuiven vanwege de verbouwing.’ Nog voor we kunnen vragen waar dat is, legt ze ons uit hoe we daar moeten komen: ‘Hier deze gang in, tweede gang links en dan is het de derde deur aan de rechterkant.’ ‘Goed’, zegt pa, zijn blik flitst naar haar borsten. Hij maakt zijn grapje waarschijnlijk al in zijn hoofd, want hij grinnikt. Tikt met twee vingers tegen zijn slaap. ‘Tot straks.’

In elke gang hangt een fotocollage van getekende superhelden met de pasfoto’s van bewoners als gezichten. ‘Man, man, man’, grinnikt pa. ‘Dat waren twee flinke boodschappentassen.’ ‘Wat?’ ‘Tussen die tieten wil je toch wonen?’ ‘Één-nul-één’, lees ik hardop voor. ‘Hier is één-nul-drie. We moeten aan de andere kant zijn.’ ‘We zullen eens zien’, mompelt pa. ‘Als hij slaapt, blijven we maar even.’ Luciens naambordje is versierd met geel en blauw gekras, waarschijnlijk heeft iemand van de leiding zijn vingers om een stift geknepen. ‘Ja?’ Pa heeft zijn hand al op de klink en kijkt me aan. ‘Brai?’ Ik knik. Met de kordaatheid waarmee hij vroeger losse melktanden uit mijn mond trok, gooit hij de deur open. De dichte lamellen klapperen tegen het open raam. Crêpepapieren vogels hangen met touwtjes aan het plafond. Daaronder ligt Lucien. Het stugge haar op zijn achterhoofd staat zoals altijd onkambaar overeind. Zijn onderlijf plat op de deken, zijn romp en gezicht van ons weggedraaid. Sinds ons laatste bezoek is hij weer dichter naar de randen van zijn bed gegroeid. Hij verandert in kleinigheden. Vollere wenkbrauwen. Zijn onderlip puilt verder naar buiten, als een wijwaterbakje. Puistjes langs zijn haarlijn. ‘Lucien?’ Zijn ogen openen zich tot een kier. In zijn ooghoek kleeft een gele broodkruimel slaap. Onze moeder zou dat meteen hebben weggepulkt. ‘Jij bent Lucien’, zeg ik om hem zo aan zichzelf te herinneren. ‘Wij zijn er weer.’ En ik tik op mijn borst. ‘Brian en pa.’ Ik schuifel wat verder door zodat er voor ons allebei genoeg plek is aan het bed. Toch blijft pa half achter me staan. Hij likt zijn lippen, kucht zonder dat het nodig is. Ik doe nog een stap opzij, gebaar dat hij naast me kan komen. ‘Ik sta hier best’, zegt hij en duwt het chocolade-ei tegen mijn hand. ‘Voor je broer.’ Ik heb het al aangepakt, maar wil liever dat hij het zelf geeft . ‘Doe jij maar’, fluister ik en probeer het hem weer terug te geven. ‘Nee, nee. Jij kunt dat beter.’ Zijn handen verdwijnen in zijn jaszakken. Lucien loert naar ons. Ik hou het ei even voor zijn gezicht. En zet het dan op zijn nachtkastje; Lucien snapt pas wat chocola is als hij het geproefd heeft .

‘Het is een paar maandjes geleden, hè.’ Ik wil hem ergens aanraken, weet alleen niet goed waar ik moet beginnen, dus blijven mijn handen op de bedrand. Op het magneetbord naast zijn hoofdeind krult een foto om van Lucien in een rolstoel. Ma zit er gehurkt naast. Hoog opgetrokken legging die haar buik in twee rollen verdeelt, staartje op haar hoofd en al duizend jaar dezelfde schoudertas, die ze met twee handen vastklemt. Daarboven een nieuwe foto met Didier. Zoals op alle foto’s laat ze zich door hem omhelzen, drukt haar wang tegen de zijne om aan ons te laten zien hoeveel hij van haar houdt. Die-djééé noemt pa hem altijd met een zeiktoontje. Hun foto’s hangt ze altijd in het midden. Half verscholen daarachter een groepsfoto van bewoners met Lucien ertussen. Bij de ingang van een pretpark. Iedereen kijkt in de lens, behalve mijn broer. De enige foto waarop hij glimlacht is die waarop vreemde handen een cavia tegen zijn wang houden. Rechts onderaan hang ik. Met de magneet half over mijn gezicht. Het is dezelfde pasfoto die ma achter een raampje in haar portemonnee had. Net een voortand gewisseld. Strak gekamd gelhaar. Ik weet nog dat ik me toen groot voelde, ik had net dat ringetje in mijn oorlel. En zo’n rattenstaartje in mijn nek, maar dat kun je op de foto niet zien. ‘Kijk’, zei ik tegen Lucien. ‘Dit was ik.’ Ik voel meteen weer de vertrouwde onwennigheid om tegen hem te praten. Vooral omdat hij niks antwoordt. Volwassenen kunnen dat beter, al klinkt het bij hen zoals ze tegen hun hond praten. Lucien gaapt naar de papieren vogels, die zacht schommelen aan het plafond sinds wij binnen zijn gekomen. ‘Zullen we een beetje licht maken?’ Pa trekt al aan het koordje van de lamellen. Aan alle ramen is een klem bevestigd waardoor die maar op ’n kier open kunnen, zodat bewoners niet naar buiten kukelen. We kunnen nu de zomer zien, die nergens verder weg lijkt dan aan het bed van Lucien. In het hele gebouw eigenlijk. Met de geur van het buitenzwembad worden hier de vloeren gedweild. Lucien knijpt zijn ogen dicht tegen het plotselinge licht, opent ze, sluit ze weer met korte kneepjes. Doet ze dan toch weer hoopvol open, alsof hij vergeten is waarom hij ze sloot.’ 

Zomervacht

Waanwijze lasterbende

En zo waar het geschiedde die tweede van oktober weer: de postvrouw reikte mij een boek aan en meteen werd ik geraakt door titel en thema. Toen ik de Inleiding ‘Acht keer schelden – Over vruchtbare onenigheid’ was zowaar verloren. Ik begreep dat dit werk goed aan mij besteed gaat worden. Daar ik meen dat u hetzelfde zal gaan ervaren geef ik nu de tekst van de wikkel en de inleiding en doe u de belofte dat wij later onze leeservaringen hier gaan uitwisselen. Het gaat om de 208 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde hardcover Waanwijze lasterbende van Geertje Dekkers en uitgeverij Spectrum met de ondertitel ‘De geboorte van de wetenschap in acht ruzies.’ Op de wikkel voorzijde staat een kleurrijke afbeelding van het Mauritshuis in Den Haag en om onze tweede ontmoeting bij Waanwijze lasterbende nog meer sturing te geven, is onze gezamenlijke opdracht al lezende uit te vinden waar beeld en titel voor staan. Spectrum: ‘Dit boek maakt op heldere en vermakelijke wijze duidelijk dat de zeventiende eeuw een revolutionaire eeuw was.'- Maarten van Rossem. Schijnvroom, valshartig, waanwijs: de mannen in dit boek beledigen elkaar met de meest lasterlijke woorden die ze kunnen bedenken. Allemaal denken ze ware kennis over mens en kosmos in pacht te hebben. En allemaal zijn ze ervan overtuigd dat hun tegenstanders er faliekant naast zitten. Deze mannen leven in de zeventiende en achttiende eeuw en zijn betrokken bij de moeizame geboorte van een nieuwe manier van denken, die we nu "wetenschap' noemen en die ons leven iedere minuut beïnvloedt. Historicus en wetenschapsjournalist Geertje Dekkers verdiept zich in baanbrekende ruzies over onzichtbare krachten, priegelige "dierkens', minieme "lichaamtjes' en nieuwkomers die zich invechten in de geleerde wereld. De hoofdrolspelers leggen ziel en zaligheid in de strijd, op weg naar wetenschappelijke eer.

Waanwijze lasterbende geeft een unieke kijk in de geschiedenis van de wetenschap. Centraal staan opvliegende karakters en hun bijdragen aan de moderne wetenschap. Een fascinerend verhaal over een verwarrende zoektocht naar nieuwe manieren van denken. Geertje Dekkers is historicus en freelance wetenschapsjournalist en werkt onder andere voor Historisch Nieuwsblad, de Volkskrant en de Universiteit Utrecht. Ze is al jarenlang gefascineerd door zeventiende-eeuwse onderzoekers die nieuwe wegen insloegen en onbekende werelden blootlegden.’
Geertje Dekkers: ‘Stijfkoppig, zonder verstand, en steilorig bovendien: de mannen in dit boek overlaadden elkaar met beledigingen. Op hoge toon ruzieden deze zeventiende-eeuwers over de waarheid en verdedigden ze hun eigen gelijk tegen de warhoofdige praatjes van de ander. Terwijl ze hun vijanden uitmaakten voor bedriegers, schendzieke duisterlingen en letterzifters veranderden ze in grofweg een eeuw de kijk op de wereld. In hun ruzies lagen de kiemen voor de moderne natuurwetenschap.

Onder de hoofdrolspelers in de acht ruzies in dit boek waren nieuwlichters die knaagden aan oude kennis waarmee geleerden eeuwenlang waren opgevoed; die de kosmos binnenstebuiten keerden en beweerden dat er hele werelden waren die de mensheid nog nooit had gezien. Ze verzonnen nieuwe manieren om heelal en natuur te ontleden en bedachten theorieën die hun tegenstanders rillingen bezorgden. Dit waren aanvoerders of meelopers van de Wetenschappelijke Revolutie, de ommekeer in het denken die iets langer duurde dan de zeventiende eeuw en die de geleerde blik op de natuur definitief veranderde. Het merendeel woonde in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar in die tijd veel opzienbarende ideeën vandaan kwamen. Liefhebbers van natuuronderzoek sloegen hier aan het experimenteren en ontdekten natuurwetten die ze beschreven met behulp van de wiskunde, net zoals onderzoekers dat tegenwoordig doen. De nieuwe natuurwetten beschreven een kosmos die erg lijkt op het heelal dat nu in schoolboeken staat beschreven: vol materie in beweging die gehoorzaamde aan mechanische regels van oorzaak en gevolg. Dat was een radicale breuk met het verleden, want de westerse mens was gewend aan een kosmos vol magische krachten, waarin materie bezield kon zijn en God regelmatig ingreep en wonderen verrichtte. In de wetten van de nieuwe kosmos was voor dat alles geen plaats meer, zo lezen we in vooral wat oudere geschiedenisboeken over deze omslag in het wetenschappelijk denken. 

Maar klopt dat wel? De afgelopen decennia hebben historici laten zien dat er in de zeventiende eeuw ook veel bij het oude bleef. Dat antieke kennis weliswaar veel klappen te verduren kreeg, maar ook veel aanhangers hield. En dat het geloof in bezieling en magie hardnekkig was. Vernieuwingsgezinde denkers die conservatieven razend maakten, bleken vaak zelf ook ‘ouderwetse’ ideeën te hebben. Oud en nieuw lopen in dit boek dan ook op verrassende manieren door elkaar en zijn vaak onontwarbaar. Sommige kenners zijn daarom van mening dat er nooit een Wetenschappelijke Revolutie is geweest; dat er van een omwenteling geen sprake was. Maar daarmee doen ze de hoofdrolspelers van dit boek geen recht. Die zagen de geleerde wereld van kleur verschieten, tot hun grote vreugde of nog grotere zorg. Dat leidde tot veel ruzies die de begeestering en de zorgen van de deelnemers blootlegden. De schermutselingen laten zien door welke onthullingen zij gegrepen waren en van welke godslasterlijke nieuwigheden ze wakker lagen. Welke kennis voor hun rotsvast stond, welke denkwijzen toelaatbaar waren en wie er mocht meedoen aan het geleerde debat. En hoe de taakverdeling diende te zijn tussen theologie en wetenschap. De spanningen liepen hoog op want iedere deelnemer was overtuigd van zijn gelijk en moest bovendien zijn eer verdedigen. Die was in de zeventiende eeuw nog belangrijker dan nu, ook in de geleerde wereld. Goede connecties waren daarin cruciaal, want vrienden hielpen elkaar aan informatie en aan nieuwe connecties. Wie te schande werd gemaakt, liep het risico vrienden te verliezen en zo zijn positie van relevante geleerde kwijt te raken. Vanwege die kwetsbaarheid kozen veel ruziemakers voor een aanval op de man en maakten ze hun vijand uit voor dief, leugenaar en wat voor lelijks ze verder maar konden verzinnen. Om zijn eer te redden reageerde het slachtoffer met een even venijnig weerwoord en zo liepen ruzies vaak uit de hand.

Soms gingen de ruzies over de inhoud. Over de vraag of de zon om de aarde draaide, bijvoorbeeld, of andersom. In zulke kwesties was er een waarheid, die tussen het gescheld naar boven kwam drijven. Voor de verliezende partij kon het moeilijk zijn zich daarbij neer te leggen – het Vaticaan hield zo’n drie eeuwen vast aan een verkeerd beeld van de kosmos – maar wetenschappelijke consensus was mogelijk. Iets lastiger werd het als geleerden onenigheid hadden over methoden. Over de vraag of een natuuronderzoeker experimenten moest doen, bijvoorbeeld, of wat een historicus had aan antieke verhalen en wat een goed wiskundig bewijs was. Dan waren de antwoorden minder eenduidig. Toch kwamen onderzoekers er met een dosis pragmatisme vaak uit. Echt verhit werd het debat als het christendom in het geding was en natuuronderzoekers durfden te tornen aan de Bijbel. Dat leidde tot slepende grensconflicten tussen geloof en wetenschap. Dit boek beschrijft creatieve pogingen om daarin te bemiddelen. Voor veel denkers waren die bevredigend, maar toch zouden deze ruzies nooit helemaal uitdoven – denk aan de boosheid die nog wel eens oplaait als het gaat om Darwin, de evolutieleer en de schoolboeken. Ondanks aanhoudende vijandigheden was er rond 1700 veel veranderd ten opzichte van een eeuw ervoor. De basis voor de moderne natuurwetenschap was gelegd en de kosmos, de natuur en de mens zelf zagen er fundamenteel anders uit voor wie wist waar hij moest kijken. Over die verandering in het wereldbeeld en over d worstelingen die die met zich meebracht, gaat dit boek.’ 

Waanwijze lasterbende

Wanneer het water breekt

Actueel, universeel, meeslepend, persoonlijk, non-fictief, prachtig, een juweel van een boek, objectief, politiek, integer, dat waren de omschrijvingen die Margreet de Haan van een boekhandel uit Vlissingen tijdens de eerste sessie dit seizoen bij DWDD van het panel ‘Boek van de Maand’ aan het werk gaf. Ik leg voor u op de tafel de 286 bladzijden tellende hardcover Wanneer het water breekt van Chris de Stoop en van De Bezige Bij. De kwalificatie die presentator Matthijs van Nieuwkerk aan dit boek en de drie andere genomineerde werken gaf, was dat wij het niet mogen missen. Hoe terecht dat is, ga ik u illustreren door de proloog aan u door te geven. En dan heb ik het over de vorm waarin dit verhaal gegoten is. Het proza klinkt als een klok. Om u de context aan te reiken geef ik eerst de tekst van de uitgever op de wikkel. Ik heb Wanneer het water breekt nog maar een paar uur in huis en toch wil niet langer wachten met het loflied daarover aan te heffen. Met in het achterhoofd de enthousiaste loftuitingen die wij in 2015 elkaar gaven naar aanleiding van het eveneens meeslepende Dit is mijn hof van Chris de Stoop. De volgende keer wil ik gaarne vernemen of u de kwalificaties van Margreet de Haan kunt overnemen. Overigens, de Belgische plaats Wichelen ligt aan de Schelde. En over de titel gesproken: de eerste aanwijzing las ik op blz. 17: ‘De regen gutste neer op het strand dat vol afgerukte bomen en ingestorte muren lag. Daarop voelde  Tot hevige buikpijn. ‘En toen brak haar water,’ lacht Quyen, ‘in volle storm, in volle oorlog.’

De Bezige Bij: ‘Dit is het waargebeurde verhaal van een visser en zijn dochter, die al een tijd geleden hun vaderland ontvluchtten. Hung stak in een kleine vissersboot de zee over om hier in een dorp achter een hoge dijk een nieuw leven te beginnen. Gwen bouwde een succesvolle zaak op, maar worstelt nu met haar eigenheid. Het is ook het verhaal van de tientallen reisgenoten die langdurig ronddobberden op zee: een kleine gemeenschap van met elkaar verknoopte levens, bijeengebracht op een beslissend moment. Niet iedereen heeft het overleefd. Sommigen voelden
zich verloren. Anderen werden dokter, ingenieur, bankier of ondernemer. Wanneer het water breekt is het verhaal van de diepe breuk die migratie is – voor de betrokkenen en voor de bevolking. Hoe komen migrant en maatschappij tot een nieuwe vorm van samenleven? Een verhaal van deze tijd, op een persoonlijke manier verteld door Chris de Stoop, die de familie al jaren kent en met tientallen reisgenoten sprak.’

Chris de Stoop: ‘Hemellicht. Traag schuift een schip langs het hoge riet achter de tuin van Hung. Vroeger was hier veel nijverheid aan de stroom gevestigd, maar nu zit er alleen nog een brasserie in de oude pakhuizen. Toen Hung in Wichelen aankwam, werd de oever vooral door palingvissers gebruikt. En er was het pad der verliefden. ‘Nooit heb ik mij eenzamer gevoeld,’ zegt Hung, die vanmiddag Vietnamees gekookt heeft voor mij. Hij laat een stilte vallen. Dan glimlacht hij breed: ‘Ik vond nergens werk, maar gelukkig kon ik, als boeddhist, hier hulpkoster worden in de katholieke kerk.’ Het binnenschip op de rivier valt in het niet bij de mammoetschepen die over een van de drukste vaarroutes ter wereld voeren, tussen Hongkong en Singapore, maar die voor Hung en zijn reisgenoten niet wilden stoppen. Zelfs niet om wat water of eten te geven. Dat benadrukt Hung nog het meest, wanneer hij over z’n reis vertelt. Hij kan zich vergissen, maar hij denkt dat er zesentwintig schepen passeerden. Sommige zagen hen misschien niet, of deden alsof ze hen niet zagen. Maar andere kwamen tot op nauwelijks honderd meter van de stuurloze vissersboot. Soms zag hij zelfs mensen op het schip lopen. Ze keken niet op of om. ‘Help, help, kom ons alsjeblieft redden,’ riepen de vluchtelingen, wanneer er weer een schip aan de einder verscheen. En weer verdween.

Ze maakten zo veel mogelijk misbaar, gaven lichtsignalen, zwaaiden tot hun arm er bijna af viel. Geen reactie. Ze dachten dat de matrozen misschien bang waren van piraten en lieten alleen nog vrouwen en kinderen op het bovendek. Zonder resultaat. Ze dachten dat de matrozen misschien ook bang waren van vrouwen en kinderen en deden alsof iedereen dood op het dek lag. Vergeefse moeite. Ze zagen Australische, Japanse, Zuid-Koreaanse en andere schepen koudweg voorbijvaren. Ze begonnen al die landen, waar ze zo naar gehunkerd hadden, hartgrondig te haten. Telkens als ze een schip zagen vatten ze hoop, en telkens als het schip wegvoer voelden ze wanhoop. Geen drie keer, geen acht keer, maar zesentwintig keer. Dat was misschien nog erger dan de honger en dorst: dat mensen je zagen doodgaan, en ervoor kozen om je dood te laten gaan. Je leven was niets waard. Je was minder dan niets. Een rottend blad op de oceaan. Hung voelde alle ogen op hem gericht, de schipper. Hij zag de lichamen in al hun ellende, met nog nauwelijks onderscheid tussen mannen en vrouwen, zo mager en smerig waren die lijven. Sommigen waren door een zonnesteek geveld. Velen hadden diepe brandwonden. Verdroogde huid kwam in grote stukken los van hun lichaam. Hung zag ook de lompen, het vuilnis, de uitwerpselen in zijn boot. Hij spande een touw rond de boeg en vroeg de mensen zich in het water onder te dompelen om af te koelen. De meesten gingen aan het touw hangen, zelfs de grootmoeder van vierenzestig, ondanks de haaien die in het gebied voorkwamen. Hij maakte intussen het dek zo veel mogelijk schoon, want een vuile, stinkende boot vol drek en braaksel bracht alleen maar ongeluk en was een vloek voor de godin van de zee. Al dat water om hen heen, en geen druppel om hun dorst te lessen. Zelfs urine was er niet meer om te drinken, zo uitgedroogd waren ze.

Het werd ook voor een ervaren visser als Hung een ondraaglijke, gekmakende gedachte. Hij nam een kom en sprong in de golven. Als een waterduivel klom hij weer in de boot, stak de kom boven zijn hoofd en danste op en neer. Hij sprak: ‘De Godin van Genade, oftewel de patrones van de zee, heeft me gezond water gegeven. Iedereen moet een slok drinken. Het is gegarandeerd veilig.’ Bijna iedereen wilde hem geloven en dronk van de kom. Het was toch het einde, wat maakte het nog uit? Het was zo voorbestemd, ze konden het alleen maar aanvaarden. ’s Avonds weer de lichtjes van schepen. Hung probeerde nog kleren in brand te steken als noodsignaal. Een vrachtschip kwam zo dichtbij. Het vertraagde niet. Het versnelde. Hij schudde ongelovig het hoofd. Toen zag Hung een plek aan de hemel die onwerkelijk fel oplichtte. Ook vele anderen zagen de flits, als een grote ster die openspatte. De ziel van een gestorvene, dachten ze. Hung was erg geraakt en vroeg zijn reisgenoten om te bidden. Zelfs Phong met z’n grote mond, die in God noch gebod geloofde en zich tot baas maakte van de boot, bad mee... ‘Komaan, pak nog een loempia,’ besluit Hung, weer met een glimlach die vertrekt bij zijn mondhoeken, zich snel naar zijn ogen verspreidt en dan zijn hele gezicht verlicht. ‘Wat was dat hemellicht?’ vraag ik. ‘De geest van mijn overleden moeder,’ zegt Hung, die me nog twee zakken eten meegeeft, genoeg om een vluchtelingenfamilie bijna een week te voeden. ‘Een voorteken van wat komen zou.’ 

Wanneer het water breekt

Wanneer kun je beginnen?

Ik leg voor u een boek in de etalage dat illustreert dat de werkelijkheid niet te verzinnen is, dat de verbeelding te boven gaat, dat de realiteit de illusie overstijgt, dat de sprookjes nog op de aardbol rondzweven. Ik heb het over de 384 bladzijden tellende paperback Wanneer kun je beginnen?Van Beck Dorey-Stein en Boekerij met de ondertitel ‘Als je eerste echte baan bij Obama in de Oval Office is’. Het geestverruimende non-fictieve boek is opgedragen aan ‘Voor de strijdlustigen’ en toont de locatie uit de titel op de omslag. Ik wil met u de komende weken een verkennende tocht door dit boek van belang maken en als richtingwijzers geef ik mee de tekst van de uitgever op de omslag, het begin van een interview van Aaf Brandt-Corstius en de proloog.

Boekerij: ‘Een modern, waargebeurd sprookje vol drama, liefde & vriendschap - maar dan in het beroemdste kantoor ter wereld! Beck is 25 wanneer ze in 2012 per ongeluk in het Witte Huis belandt. Ze is net in Washington DC komen wonen en probeert zo goed en zo kwaad als het gaat rond te komen. Tot ze op een dag online een vacature vindt die - funny story - een vacature blijkt voor stenograaf in het Witte Huis. Van de een op de andere dag maakt ze onderdeel uit van het eliteteam dat de president overal volgt, met een vast plekje in Air Force One. Het Witte Huis omvat een compleet nieuwe wereld vol glamour, drama, intriges en protocollen, maar het blijkt ook gewoon een kantoor, met leuke en minder leuke collega's. Beck beschrijft hoe ze de hele entourage leert kennen van Barack Obama, vriendschappen sluit en ook nog eens verliefd wordt op de rechterhand van de president die, net als zij, al bezet is.

‘Wanneer kun je beginnen?’ is het waargebeurde verhaal van een jonge vrouw die onwaarschijnlijke vriendschappen sluit, haar hart verpandt, haar stem ontdekt en leert wat er echt toe doet tijdens haar eerste échte baan. In het Witte Huis.
Aaf Brandt-Corstius in ‘Sir Edmund’ van de Volkskrant van 29 september. ‘Met Obama in het zweethok. Beck Dorey-Stein hing vijf jaar lang aan de lippen van Barack Obama – als zijn stenograaf. Ze werden maatjes tijdens hun ochtendsessies in de gym. Gouden materiaal voor een boek dat nu in het Nederlands verschijnt. Beck Dorey-Stein was 25, altijd blut. Ze woonde in Washington DC en combineerde vijf parttimebaantjes, waarmee ze toch vaak net niet de huur kon betalen. Toen zag ze een vacature voor een baan als stenograaf bij een advocatenkantoor. Ze schreef een mail, werd uitgenodigd voor een gesprek, maar zegde dat af omdat het tijdens haar werktijd bij Lululemon was, de yogaklerenwinkel waar ze een van haar vijf banen had. Maar toen kreeg ze een mail van Bernice, de vrouw met wie ze het sollicitatiegesprek zou hebben.

‘Ha Rebecca, ik begrijp dat je het druk hebt. In het kader van de transparantie wilde ik je even laten weten dat het om een baan in het Witte Huis gaat en dat je de president vergezelt op zijn nationale en internationale reizen. Laat me even weten of dit iets uitmaakt. Dit soort volstrekt ongeloofwaardige dingen gebeurt alleen in boeken en films. En in het leven van Beck Dorey-Stein, die na ontvangst van deze bizarre mail vijf jaar als stenograaf voor Obama zou werken (en twee korte, helse maanden voor Trump). Ze schreef er een boek over, From the Corner of the Oval, nu vertaald als Wanneer kun je beginnen? Met ondertitel ‘Als je eerste echte baan bij Obama in de Oval Office is’. Het boek wordt ook verfilmd, en als je Dorey-Stein als filmtype zou beschrijven, is ze honderd procent Reese Witherspoon. Blond, grappig, hagelwittetandenlach, complimenteus, beweeglijk, roze gympen en een ketting met een enorme gouden krokodil om haar hals.

Beck Dorey-Stein: ‘Op een avond als deze wacht ik op de stem van God. President Obama kan nu elk moment een verklaring afleggen in de East Room van het Witte Huis. Eén parkeerterrein, drie gangen en vijf opwaartse trappen verder lig ik op de bank in mijn kleine kantoor in het Eisenhower Executive Office Building, dat door de ondergaande zon in ontvlambaar oranje gehuld is. De stem van God is de anonieme persoon die de president aankondigt. Ik wacht tot ik hem hoor. Dat kan nu elk moment gebeuren. Ik ben echt heel erg goed geworden in wachten. Herinner je je die zeldzame avonden uit je jeugd nog, waarop je na het avondeten weer naar school ging voor een muziekuitvoering of een toneelstuk? Dat je dan voor je ouders uit langs je ingeslapen klaslokaal op het geluid van lachende kinderen en tot stilte manende leerkrachten afrende? Elke stap pulseerde van kinetisch kattenkwaad en je hart ging tekeer omdat je op zo’n magisch tijdstip op deze gewijde plek was. De hoek om naar de gang van de grote kinderen en daar waren ze, al je vrienden. Ze stonden al klaar in hun zwarte broek en witte overhemd, en gebaarden dat je erbij moest komen staan, want vanavond kon er van alles gebeuren. Je was op de juiste plek. Eindelijk hoor ik de stem van God en loop naar de tv waarop de beelden van de bewakingscamera’s te zien zijn om het geluid harder te zetten. Een minuut later verschijnt de president op het scherm. Hij maakt grapjes en laat zijn karakteristieke pauzes vallen, voordat hij het onderwerp van de avond aansnijdt. Hij spreekt eloquent, rustig en oprecht. Applaus overstemt de president als hij God vraagt zijn publiek en de Verenigde Staten van Amerika te zegenen. Ik typ de transcriptie, lees die door en stuur het bericht naar de persvoorlichtingsdienst, waarna ik mijn jack dichtrits, mijn rugzak omdoe en de houten deur van mijn kantoor achter me sluit. Het is na negenen als ik door de verlaten gangen loop. De zwartwitte marmeren vloer weergalmt van de geheimen en opwindende mogelijkheden. 

De afgelopen vijf jaar was dit mijn thuis. Al die tijd was dit de enige plek waar ik wilde zijn. Nu niet meer. Sinds november voelt elke dag hier als een begrafenis. Ik heb het gebouw voor mezelf; zelfs de schoonmakers in hun blauwe schorten zijn ergens anders met hun zware karretjes. Deuren die op een kier zijn blijven staan, onthullen lege bureaus, kale muren, leeggehaalde zwarte lijsten en stapels papier naast overstromende prullenbakken. Elke kamer is een schematische voorstelling van een andere fase van een onvermijdelijke echtscheiding. Ik loop door de trage automatische glazen deuren van het eeob de kille duisternis van de zoveelste januarinacht in. Vanaf de bovenkant van de trap zie ik groepjes mensen treuzelen onder een straatlantaarn na hun rondleiding door de West Wing. Het holle getik van het touw tegen de vlaggenmast is het enige wat ik hoor.

Deze plek voelt nu al meer als een monument en minder als de goed geoliede machine die ik heb leren kennen. Een volle maan balanceert vlak boven het Witte Huis als een vlag die halfstok hangt.  Dit is mijn school. Dit is mijn bedeplaats. Dit is mijn alles, en het verdwijnt met elke verstrijkende dag. Ik loop langs zijn auto en strijk met mijn vinger over de bumper in de wetenschap dat beveiligers toekijken vanuit hun stationair draaiende SUV’s. Nadat ik de nieuwe bewaker die is opgezadeld met de nachtdienst gedag heb gezwaaid, scan ik mijn badge, hoor achtereenvolgens gezoem, de klik en het gekreun van het hek, en loop een verlaten Pennsylvania Avenue op. Deze plek. Deze plek kan je een gebroken hart opleveren. Iedereen blijft maar praten over het eind, maar ik ga steeds weer terug naar het begin’.

Wanneer kun je beginnen?

Hallo, Meneer de Uil

Ik blader een kijk- en leesalbum door dat mij terugvoerde naar de tijd dat onze kids Muel, Time en Briam nog in de kinderschoenen stonden. Als vader en moeder leefden wij intens mee met de avonturen op die zich afspeelden in Fabeltjesland maar tegelijkertijd de dagelijkse realiteit via tal van toespelingen in kaart brachten. Ik leg voor u op de toonbank de 130 grote bladzijden tellende, uitbundig authentiek geïllustreerde hardcover Hallo, Meneer de Uil van Patrick Bremmers en uitgeverij Rubinstein. Daar ik het bruine vermoeden heb dat veel van mijn volgers op radio en teevee de personages uit het fabelachtig inspirerende territorium niet geheel bekend zijn, hoewel zij  in de omgangstaal voortleven, geef ik van hen een overzicht. Als intro geef ik u de tekst van de uitgever op de omslag en doe u de uitnodiging in Hallo, Meneer de Uil te traceren hoe zij uit de verf komen. Het spreekt voor zich dat wij elkaar nog eens via dit rijke album ontmoeten in het land der fabelen.

Rubinstein: ‘Vijftig jaar geleden las Meneer de Uil voor het eerst voor uit De Fabeltjeskrant. Generaties kijkbuiskinderen groeiden op met Bor de Wolf, Juffrouw Ooievaar, Lowieke de Vos en al die andere dieren uit het Grote Dierenbos. "Hatsikidee', "Tuut-tuut-tuut-tuut' en natuurlijk "Oogjes dicht en snaveltjes toe' zijn gevleugelde uitspraken die voor altijd in ons collectieve geheugen staan gegrift. Hallo, Meneer de Uil – De Fabeltjeskrant vertelt voor het eerst het complete verhaal van de totstandkoming van dit unieke programma, de dieren uit Fabeltjesland en de mensen achter de schermen. Het boek staat bol van de mooie plaatjes en exclusief archiefmateriaal. Ontdek opnieuw de muziek, de dubbele bodems en de diepere lagen. Want dieren zijn immers precies als mensen. Bezoek de tentoonstelling Fabeltjesland, een reis door 50 jaar Fabeltjeskrant' vanaf 29 september 2018 in LP2 (Las Palmas) Wilhelminapier, Rotterdam. De tentoonstelling is een Fabel-experience voor het hele gezin.’

De personages in alfabetische volgorde. Droes de Beer is de broer van Wasa de Beer en dik bevriend met Jodokus de Marmot. Hij wordt soms als de boosaardige beer gezien. Hij heeft een grote rimpel op het voorhoofd en loopt al vittend door het bos. Rond 1977 had hij een relatie met Martha Hamster. De gebroeders Ed en Willem Bever zijn de klusjesmannen en technici van het bos. Ze zijn bijna altijd samen in de weer. Willem (met het witte schort) heeft enkel technische school gevolgd; Ed (met het zwarte schort) heeft doorgestudeerd tot boekhouder. Ze hebben in de jaren zeventig hits met ‘Hup, daar is Willem met de waterpomptang’ en ‘Het stoomlied’. Blinkert de Bliek, vormt een paar met Frija Forel. Zij wonen samen in de grote vijver in het Dierenbos. Greta Bontekoe, eigenlijk Margaretha, vormt een paar met Teun Stier. Van 1972 tot 1974 kwam ze in De Fabeltjeskrant voor, daarna vertrok ze met Teun naar het Verre Dierenbos. In 1985 kwam ze terug, gescheiden en geëmancipeerd. Ze werd toen Greet Koe genoemd, en opende een vrouwenhuis waar veel geroddeld werd. Frija Forel, de echtgenote van Blinkert de Bliek. Zij woonde alleen in 1969 in het Grote Dierenbos. Zoef de Haas is een eigenaardig personage. Hij helpt Juffrouw Ooievaar als haar assistent, en voert een eigen politiek. Soms zet hij een pet op en arresteert zomaar iemand. Hij begint bijna al zijn zinnen met de woorden "zoefzoef".

De gezusters Myra en Martha Hamster zijn twee sociale oude vrijsters. Ze zijn aardige types, maar sommigen vinden hen wat bemoeiziek. Door hun wangzakken slissen en lispelen ze nogal. Ze zijn altijd bereid zich in te zetten voor de 'zieke, zielige en nooddruftige dieren'. Martha is verpleegster bij dokter Meindert. In de jaren tachtig sluit Myra zich bij haar aan als hulpverpleegster. Plons de Kikvors. Mede-vijverbewoner van Blinkert en Frija. Plons woonde van 1968 tot 1969 in het Grote Dierenbos. Chico Lama is een verre neef van Zaza Zebra. Hij spuwt voortdurend. Hij is kok, en met de hulp van de Gebroeders Bever bouwde hij zijn eethuis 'Chico's Place', in wezen de omgebouwde, vroegere zuiveltram van Teun Stier. Toen dit in vlammen opging, werd een nieuw eethuis naast het Praathuis gebouwd. Harry Lepelaar is de gabber van Piet de Pad. Een beetje vaag figuur, ogenschijnlijk niet helemaal betrouwbaar: hij heeft een ooglapje voor; voor kinderen is hij dus het prototype van een boef. Evenals Piet woonde hij van 1971 tot 1974 in het Grote Dierenbos. Hij was de eerste verloofde van Juffrouw Ooievaar. In tegenstelling tot Piet kwam hij daarna echter niet meer terug. Mister Maraboe is de tweede verloofde van Juffrouw Ooievaar in de jaren tachtig. Eerst moet ze niets van hem hebben. Ze noemt hem die kale kunstooievaar, maar ze wordt daarin voornamelijk aangemoedigd door Woefdram, die Mister Maraboe als een vreemde indringer ziet. Later vindt Juffrouw Ooievaar hem toch wel aardig. De voornaam van Mister Maraboe is John, ofschoon hij ook weleens Pieter werd genoemd.

Jodokus de Marmot, een marmot die verslaafd is aan nagelbijten. Hij is dik bevriend met Droes de Beer. Halverwege de jaren zeventig vertrok Jodokus naar het Verre Dierenbos; hij is later niet meer verschenen. Truus de Mier is een bezig huisvrouwtje, het type dat zich gedraagt volgens de damesbladen. Desondanks kreeg ze toch een relatie in het Buitenbos met de vrouwenversierder Jules Cigale. Dit liep vanwege te grote karakterverschillen op niets uit. In 1988 stopte ze als huisvrouw en ging in Chico Lama's eetpaleis werken. Haar bekende uitspraak was 'tuut-tuut-tuut-tuut'. Momfer de Mol is een mompelend, lichtschuw personage, dat uit de Limburgse mijnen komt en met een zuidelijk accent praat. Hij heeft altijd een zonnebril op, rookt graag sigaren en loopt vaak al kuchend rond. Zijn bekende uitspraak is 'mmf, mmf, ik neem wel een zegaartje'. Juffrouw Kato Ooievaar ziet zichzelf als een belangrijke dame. Ze heeft een eigen mening en weet het altijd beter, maar is toch iemand die vaak raad weet en de mededieren helpt. Een bekende uitspraak van haar is 'laten wij de handen ineen slaan'.

Ellen van Eijk, met wie de schrijver Leen Valkenier tot 1971 getrouwd was, claimde model te hebben gestaan voor Juffrouw Ooievaar. Meindert het Paard studeerde na zijn carrière als renpaard geneeskunde, en kwam daarna als dierenarts naar het Grote Dierenbos. Via hem is ook Isadora Paradijsvogel naar het bos gekomen. Hij is een respectabele heer, en trad eind jaren tachtig in het huwelijk met Zaza Zebra. Hij was ook degene die het eerst Melis Das had ontmoet, een vrolijke flierefluiter die daarna in het Grote Dierenbos kwam wonen. Piet de Pad, bijgenaamd Piet Patat. Dit omdat hij eigenaar is van een friettent die hij 'Piet's Smikkelpaleis' noemt. Hij is een echte sjacheraar, die overal geld in ziet. Hij woonde van 1971 tot 1974 in het Grote Dierenbos, emigreerde toen naar het Buitenbos, maar keerde in 1988 weer terug. Isadora Paradijsvogel heet eigenlijk Doortje Spreeuw, maar gebruikt vaak haar artiestennaam. Ze is een oude artieste met een schorre stem, die tegenwoordig meer in het Praathuis bij een borrel te vinden is. Ze is via Meindert het Paard naar het Grote Dierenbos gekomen en had aanvankelijk ook een relatie met hem.
Ome Gerrit de Postduif is na een carrière in de duivensport, waar hij een manke poot opliep, in het Dierenbos komen wonen. Daar is hij de slechthorende eigenaar van het door hem geopende postkantoor. Hij was de winnaar van het in de jaren zeventig gehouden liedjesfestival 'Het Landjuweel'. Meneer de Raaf, officieel Crox de Raaf, is een heer die bij de andere dieren populair is. Hij geeft vaak ironisch-realistische opmerkingen, en gaat zo soms tegen de mening van Juffrouw Ooievaar in. Snoespoes is een Lamaar, geëmigreerd uit het Nijverdal. Ze vormt met Woef Hektor een stel. Ze is te zien in de afleveringen uit 1973-1974.

Stoffel de Schildpad is een personage dat soms medelijden opwekt. Hij kan zich maar traag verplaatsen en heeft voortdurend last van kwaaltjes. Een bekende uitspraak van hem is dan ook 'Ik voel me appelig'. De Gebroeders Bever bouwden voor hem een stoommobiel zodat hij zich sneller kan voortbewegen. In de jaren tachtig kreeg hij een relatie met Carmen Tortilla, die in het Buitenbos vertoefde. Meneer de Uil is degene die de kijkertjes voorleest uit de Fabeltjeskrant. Zijn echte naam, Jacob, wordt weinig gebruikt en in de verhalen zelf speelt hij slechts een ondergeschikte rol. Hij verschijnt in de begingeneriek en op het einde van het programma, en praat de verhalen aaneen. Bekende uitspraken van hem zijn: 'Dag, lieve kijkbuiskinderen' en 'oogjes dicht en snaveltjes toe'. Lowieke de Vos is een levensgenieter, hij is goed bevriend met Meneer de Raaf en verschijnt vaak in diens gezelschap. Beiden zijn stamgasten in het Praathuis. Bekende uitspraken zijn 'hatsekidee' en 'dat wordt smikkelen en smullen'. De stem werd ingesproken door Ger Smit. Rocus de Vrije Vogel kwam in deze serie voor van 1969 tot 1972 en is typisch een kind van de flowerpower. Zijn rol is die van bemiddelaar: bij ruzie in het Grote Dierenbos probeert hij de partijen weer tot elkaar te brengen. Hij spreekt met een Amerikaans accent. Een bekend liedje dat hij zong is 'Heb je last van wintertenen'.

Woefdram is een enigszins geniepig type, dat net als Zoef de Haas soms eigenaardige acties pleegt en bij Juffrouw Ooievaar nogal geliefd is. Zijn stem werd door Ger Smit ingesproken. Hij was afkomstig uit het Nijverdal uit de serie ‘De Woefs en de Lamaars’. Het is onduidelijk wat voor beest Woefdram is, mogelijk een hazewindhond. In 1985 kreeg Woefdram een ongeluk met vuurwerk en voortaan moest hij met een ooglapje door het leven. Bor de Wolf is een vreedzaam personage, hoewel van hem soms verwacht wordt dat hij zich als een woeste wolf gedraagt. Bor is de baas van het Praathuis, de centrale ontmoetingsplaats van de dieren. Begin jaren zeventig was hij verloofd met Oléta Vulpecula. Zij kregen samen een kind genaamd Borita. Het personage is autobiografisch gebaseerd op het leven van tekstschrijver en bedenker Leen Valkenier. Bekende uitspraak van Bor is 'Hoea, ik ga wel naar het Enge Bos'. Zaza Zebra werd door dokter Meindert vanuit het Derde Dierenbos naar het Grote Dierenbos gebracht. Het is een wat verlegen en schuw personage. Ze trouwt met Meindert, dit tot groot protest van Woefdram die haar als een vreemde indringster ziet. Op een zeker moment begon ze een apotheek in de stal van Greet Koe. Dit zinde Meindert aanvankelijk niet, maar later werd dit bijgelegd.

Hallo, Meneer de Uil

Voor de kids en voor u

Als u toch op zoek bent naar goede kinderboeken in deze jaarlijkse week geef ik de tekst van de omslag van drie bij voorbaat boeiende boeken. Ik laat die voorafgaan door het noemen van een trio werken die afkomstig zijn van uitgeverijen die al jaar en dag zich zeer verdienstelijk maken door publicaties voor onze kids. Ik noteer van alle zes titel, schrijver, genre of ondertitel en uitgever. Vervolgens de woorden op de omslag. Na de Kinderboekenweek wisselen wij onze leeservaringen met elkaar uit.

1) De fantastische Meneer Vos – Roald Dahl – Fantasie optima forma – De Fontein
De fantastische Meneer Vos won in 1972 een Zilveren Griffel. Een geweldig kinderboek van bestsellerauteur Roald Dahl, met prachtige tekeningen van bekroond illustrator Quentin Blake. Fantastic Mister Fox werd omgetoverd tot animatiefilm door Wes Anderson. De stemmen van meneer en mevrouw Vos werden ingesproken door George Clooney en Meryl Streep. ‘En liefste?’ vroeg Meneer Vos. ‘Wat mag het wezen vanavond?’ ‘Ik denk dat we vanavond maar eens eend moesten eten,’ zei Mevrouw Vos. ‘Breng maar twee vette eenden mee, alsjeblieft. Eén voor ons samen, en één voor de kinderen.’ ‘Goed, dan nemen we eenden!’ zei Meneer Vos. ‘De beste die Bits maar heeft.’ Meneer Vos zou niet zoveel praatjes hebben als hij had geweten dat de boeren Bolus, Bits en Biet hem op dat ogenblik opwachten. Ze liggen achter een boom bij de ingang van het hol, een geladen geweer in de aanslag. Ze zijn vastbesloten om Meneer Vos dood te schieten, uit te hongeren of uit te graven, al duurt het nog zo lang...

2) Dagboek van een muts – Rachel Renée Russell – Liefdeskriebels – De Fontein Jeugd
Het schooljaar is bijna voorbij, en Nikki kan niet wachten tot het zomervakantie is. Maar dan komt er een nieuwe jongen in de klas, en hij is SUPERLEUK! Nikki voelt kriebels, maar wat moet ze daar nou weer mee? Want hoe moet dat dan met haar liefde voor Brandon? Aartsvijand MacKenzie zit er natuurlijk bovenop. Lukt het haar om Nikki en Brandon uit elkaar te drijven? Dagboek van een muts is de populairste meidenserie van dit moment. ‘Puppy love’, deel 10, won de Prijs van de Nederlandse kinderjury.

3) Dummie de Mummie en de schat van Sohorro – Tosca Menten – Boek vo geheimen – Van Goor
Zon, zee en relaxte muziek? Maashi! Dummie en Goos zijn op Jamaica! Het eiland is prachtig en ze mogen ook nog eens meedoen met een piratenspel rond een geheime schatkist. Maar Dummie wil liever een eigen schat. Hij graaft de ene kuil na de andere, maar vindt niks. Dan stuiten Dummie en Goos per ongeluk op een eeuwenoude schatkaart. Plotseling is Dummie niet meer te houden... Hij moet en zal die schat vinden! ‘Goos trok het broze papier voorzichtig los en vouwde het open. Er stonden rotsen op en golfjes, en stippellijntjes en getalletjes. 'Het is een landkaart,' zei hij verbaasd. 'Gheef ghier,' zei Dummie. Hij pakte het papier en hield het voor zijn gezicht. 'Maashi! jubelde hij. 'Is niet landkaart, Ghoos, deze is schatkaart!' Een boek vol geheimen en een kist vol piratengoud. Spannend, hilarisch en ontroerend tegelijk. Tosca Menten ging speciaal voor dit boek op reis nnaar het prachtige Jamaica.

4) Weduwen – Lynda La Plante – thriller – Karakter
Drie mannen komen om tijdens een dramatisch verlopen bankoverval. Ze laten drie radeloos en totaal ontredderde vrouwen achter; Dolly Rawlins, Linda Pirelli en Shirley Miller. Als één van hen, Dolly, erachter komt dat haar echtgenoot een kluis had, doet ze een ontdekking die grote gevolgen heeft. In de kluis ligt een pistool, geld en een uitgewerkt plan voor een overval. De twijfel slaat toe, ze moet een beslissing nemen. Gaat ze zo snel mogelijk alles vergeten? Gaat ze alles overdragen aan de politie? Of is het juist beter om eerst met de andere vrouwen samen te komen?

5) De bijlesgeneratie – Louise Elffers – Opkomst van de onderwijscompetitie – AUP
De uitgaven aan bijlessen groeiden de afgelopen jaren explosief. Waarom zijn ouders tegenwoordig zo gespitst op goede schoolprestaties? En waarom geven ze steeds meer geld uit aan extra onderwijs buiten school? Dit boek vertelt hoe ontwikkelingen in onderwijs en samenleving een onderwijscompetitie hebben aangewakkerd. Hoe het Nederlandse onderwijsstelsel hopeloos achterloopt op deze ontwikkelingen, wat de druk op leerlingen en ouders onnodig opvoert. Het boek toont waarom het zo lastig is om aan de onderwijscompetitie te ontkomen, ook al nemen ouders zich voor om níét die vmbo-vrezende vader of moeder te worden die er met hangen en wurgen een hoger niveau uit probeert te slepen. 'We willen voor onze leerlingen onderwijs dat verdomd goed is. Elffers pakt uit over de behoefte aan bijles in tijden dat regulier onderwijs niet meer genoeg lijkt. Gaat het tij nog keren?' - Meester Bart

6) Het pillenprobleem – Dick Bijl – Waarom we zoveel medicijnen gebruiken die niet werken en niet helpen – AUP
Medicijnen worden in de handel gebracht als keuringsinstanties vinden dat een middel meer werking dan bijwerking heeft. Maar meestal zijn die geneesmiddelen helemaal niet goed onderzocht, of alleen bij een heel kleine patiëntengroep. Eenmaal in de handel worden ze op grote schaal gebruikt door honderdduizenden patiënten. De farmaceutische industrie vaart daar wel bij, maar geldt dat ook voor de gebruikers van deze middelen? Epidemioloog en voormalig huisarts Dick Bijl stelt in Het pillenprobleem zeer kritische vragen over het gebruik van een aantal zeer veel gebruikte medicijnen. Is het wel nodig en verstandig dat zoveel mensen zoveel medicijnen gebruiken? Wat zijn eigenlijk de bewijzen voor de werkzaamheid van die middelen? En wat is werkelijk bekend over de bijwerkingen? Is minder medicijnen eigenlijk niet veel beter? 'De farmaceutische industrie haalt alle trucs uit de kast - en bedenkt steeds nieuwe - om hun middelen mooier voor te stellen dan ze zijn.' - Dick Bijl in Skepter.

Voor de kids en voor u