Een verslag van een excursie, beter: van een ontdekkingstocht door de natuur heb ik voor u, dat zijn weerga niet kent. Zo verrassend, verrijkend, horizonverleggend, transparant en tintelend is het. Ik heb het over het 190 bladzijden tellende Ontpopt van Caspar Janssen en van uitgeverij Atlas met de ondertitel ‘Stedeling ontdekt natuur’. Bij de meet ervan werd ik getroffen door het motto voorin, dat zo begint: ‘Kijk! Kijk goed! Zodat je weet de dingen bij de juiste naam te noemen’.
Door dit door Janssen aan de Russische auteur Konstantin Paustovski ontleende citaat werd ik teruggeworpen in de tijd toen goed om je heen kijken in de natuur ook mijn devies diende te zijn. In het kader het vak biologie op de Hervormde Kweekschool kreeg in eind jaren vijftig van docent Van Luipen de taak wekelijks een bezoek aan een natuurlijke levensruimte te brengen en daarvan in een scriptie verslag te doen. Ik ging voor biotoop ‘het bos‘ en dat ook uit praktische overwegingen. Mijn jonge jaren bracht ik door in de meest oostelijke wijk van Rotterdam, Kralingseveer. In de vakanties liepen wij, buurjongens, via ’s- Gravenweg en Ringvaartweg het uur naar het Kralingse Bos. Daar speelden wij ons spel met en zonder bal, zonder enige aandacht te besteden aan al het schoons en boeiends wat de natuur ons in ruime mate offreerde. Wij liepen met oogkleppen en oordoppen op, wel sneden wij stevige takken voor het maken van onze pijl en boog. Het was toen jaren veertig en buiten vertoeven was heel gewoon. Een decennium later reed ik in mijn uppie op een brommende Zundapp naar hetzelfde geboomte en bosschage, veld en beemd, heg en steg, om waar te nemen wat daar groeide, bloeide, kroop, vloog, ritselde, rende en vervolgens op papier relaas te doen. Nu, zoveel in de tijd opgeschoven, koester ik de door mij beschreven en bewaarde bundel foliovellen die de titel dragen van ‘Levensgemeenschap Het Kralingse Bos’. Mijn waarnemingen in het bos liepen van 10 januari tot 10 juli 1958. De plaatjes in het onderhavige verslag brengen in beeld wat ik op mijn netvlies kreeg. Bonte specht, boomklever, wilde eend, houtduif, koolmees, spreeuw, zanglijster, fazant, vink, fitis, tjiftjaf, zwaluw, merel, putter, ekster, koekoek, fluiter, reiger, ze staan te kijk in het epistel. Waarom ik mij beperk tot het gevogelte? Sinds die eind jaren vijftig heb ik gefascineerd een gericht oog voor het gevederte. O, die kerkuil op het dak van de brandweerkazerne, o, die putter in de boom op het sportveld, o, die ijsvogel boven de vijver bij het hotel, o, die veldleeuwerik bij het ven op de hei, o, die stern op het vlak van het water, o,die zilvermeeuw hoog in de lucht, o, die huismus laag bij de grond. Ik keek ernaar en genoot ervan, maar ik was niet bij machte met welgekozen woorden het reilen en zeilen van de vogels te vangen. En dat kan Caspar Janssen in zijn Ontpopt wel. Ik zal u dat laten horen.
Janssens titel Ontpopt staat voor ‘als insect uit de pop kruipt’ en ‘zich doen kennen’. In een groot repertoire aan beschreven waarnemingen komt hij uit zijn schulp, wat hier betekent dat hij net als ik pas later oog krijgt voor alles wat groeit en bloeit en daar voor uitkomt. Van huis uit heeft hij in deze niets meegekregen. Zijn vader noemde iedere vogel een mus, zijn moeder noemde iedere vogel een vogel. Hoe het kan verkeren toont een van zijn stukjes aan, ‘Tjiftjaf’. Ik citeer.
‘Vandaag moet de tjiftjaf dan toch echt komen. Op deze voorjaarsdag met eindelijk wat warmere zuidwestenwind zal het uiterlijk wat onbestemde vogeltje met zijn karakteristieke geluid (‘tjiftjaf’) Amstelveen bereiken. Bram Heuseveldt, actief lid van de Amstelveense Vogelwerkgroep, heeft er in ieder geval goede hoop op. Normaal gesproken hoort de tjiftjaf – zo weet iedere vogelkenner – uiterlijk op 9 maart volop terug te zijn van zijn overwinteringperiode in Zuid-Europa of Noord- Afrika, maar dinsdag nog liep Heuseveldt hier in zijn inventarisatiegebied de Amstelveense Poel vergeefs te zoeken naar het vogeltje met wiens terugkeer sinds jaar en dag het definitief losbarsten van de lente wordt ingeluid. ‘Ik heb hem nog niet gezien dit jaar,’ zegt Heuseveldt, terwijl hij met zijn verrekijker over de plas tuurt. ‘Ik had gehoopt dat ze vannacht massaal zouden binnenvallen, vanwege de zuidwestenwind.’ Maar nee, ook nu – zo blijkt al snel – is de tjiftjaf nergens te bekennen aan de Amstelveense Poel.
Niet getreurd. Want er is een overvloed van ander lenteleven gaande in het kleine natuurgebiedje. Een zanglijster en een aantal merels bieden in schoonzang tegen elkaar op,er klinken vinken die de vinkenslag net niet afmaken en het gonst van de pimpelmezen, merels, roodborstjes en groenlingen. ‘Baltsende futen heb ik ook al gezien,’ zegt Heuseveldt, en hij laat zijn blik rusten op nijlganzen en Canadese ganzen, Dan hoort hij het geluid van de havik, een vaste broeder in het gebiedje. Maar het spectaculairst, en ook erg verrassend, is de grote witte roofvogel die opeens vlakbij in een boom blijkt te zitten: een visarend. ‘Geweldig! Je ziet: we zitten al midden in de vogeltrek. Er kan van alles langskomen.’ Er is een aantal jaarlijkse ijkpunten voor de stand van het voorjaar in dit minigebiedje, legt Heuseveldt uit: ‘De tjiftjaf zou er al moeten zijn, volgende week komt de zwartkop, dan de fitis, en dan, half april, de tuinfluiter, Als je dan komt om zes uur ’s ochtends, is het hier kermis. Een kakofonie.’ Even later zet Heuseveldt zijn telescoop op bij de observatiehut bij het landje van Geijsel, ter hoogte van Ouderkerk aan de Amstel. Op de achtergrond raast de A9, maar het ondergelopen landje zit vol met honderden grutto’s, scholeksters, wulpen, tureluurs, kieviten en eenden. Heuseveldt ziet ook nog een watersnip. ‘Allemaal vogeltrek,’ weet hij. ‘Ze zijn hier aan het bijkomen, aan het opvetten. Hierna gaan ze door naar hun broedgebied. Maar ook hier is geen tjiftjaf. Later, op Waarneming.nl, blijkt hij her en der in Nederland toch te zijn waargenomen, zij het niet in groten getale. ‘Het begint met een paar en dan zijn ze er opeens massaal,’ zegt Heuseveldt. En hij denkt ook: morgen, dan komt de tjiftjaf toch echt.’ U hebt het ervaren: Caspar Janssen, wonend in de stad, verstaat de kunst aanstekelijk en direct de sensatie te verwoorden die hij ondergaat als hij de sluier over de natuur wegtrekt, dus die ‘ontdekt’.
Ik bemin boeken die naar inhoud het doorwrochte relaas vormen van een gepasseerde werkelijkheid en als ze naar vorm ook nog literaire kwaliteiten herbergen, ben ik smoorverliefd. Zo’n liefelijk gebeuren mocht ik voorbije dagen 301 bladzijden lang naar hartenlust beleven, want ik nam ze in één ruk tot mij. Ik heb het over Luchtmeisjes van Ingrid van der Chijs en van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘Verzet en collaboratie van twee stewardessen’. De grote verdienste van de in 1977 geboren journaliste Van der Chijs is dat zij het verleden niet met rust laat maar het tot leven roept door na ampele onderzoekingen het doen en laten van twee historische personages op een zeer toegankelijke wijze te beschrijven. Het gaat om de stewardessen Hilda Bongertman en Trix Terwindt, wier paden elkaar in de jaren dertig bij de KLM als beginnende diensters kruisten en die in de Tweede Wereldoorlog ieder hun eigen kant opgingen. De subtitel suggereert het al: zag Hilda uit Bussum kans carrière te maken bij de NSB met o.a. als wapenfeit het schrijven van de propagandistische roman Jeugd in de branding, Trix uit Heukelem ging voor het riskante avontuur van Engelandvaarder en belandde in het misleidingspel Englandspiel. Hoe het duo, ieder voor zich, de naweeën van het Duitse geweld beleefde, verhaalt Ingrid van der Chijs in deel drie van de non-fictie met de veelzeggende titel "Inzichten".
Hilda was de eerste stewardess in ons land en werd vooral een BN’er toen zij december 1936 als enige bemanningslid, zittend achterin de cabine een ramp met een Douglas DC-2 bij het Londense vliegveld Croydon overleefde. Zij was op het idee gekomen stewardess te worden toen ze een artikel las over de eerste Amerikaanse zogenoemde luchtmeisjes. Al in 1930 had de luchtvaartmaatschappij Boeing Air Transport een stewardess in dienst genomen, het ging om Ellen Church. Net als Hilda wilde Ellen eigenlijk piloot worden, maar toen Boeing Air Transport geen behoefte bleek te hebben aan vrouwelijke piloten, haalde ze het bedrijf over haar aan te nemen om de passagiers te verzorgen. Ook Ellen was een gediplomeerd verpleegster en daarvan kon je er volgens haar, gezien de gevaren van het vliegen., maar beter een aan boord hebben. Niet alleen werd ze als stewardess aangenomen, ze kreeg tevens de taak een team samen te stellen, de Sky Girls. Geïnspireerd door de voortvarende Ellen schreef Hilda in 1934 een brief aan de KLM waarin zij de directie erop attendeerde dat passagiers behoefte hadden aan een vrouw aan boord en zij vroeg of er geen kans bestond dat de vaderlandse luchtvaartmaatschappij het Amerikaanse voorbeeld zou volgen. Om er aan toe te voegen dat zij in dat geval uiteraard beschikbaar was. Het antwoord liet lang op zich wachten maar in de loop van 1935 kon zij na vele testen haar koffers pakken.
Bij het lezen van Luchtmeisjes zal er een wereld voor u opengaan. Om dat te illustreren ga Ingrid van der Chijs citeren met een passage uit haar eerste deel ‘Beginjaren’, met de belofte dat ik een volgende keer een tocht door de stukken ‘Oorlog’ en ‘Inzichten’ maak. Want u mag dit werk echt niet ongelezen laten. Het is namelijk een proeve van bekwaamheid: geschiedenis die ertoe deed en die nog ertoe doet, wordt zonder vooringenomen standpunten klip en klaar intrigerend weergegeven. De zwart-wit foto’s in het katern brengen de luchtmeisjes in beeld. ‘Wat lijkt het me heerlijk om met zo’n degelijke huishoudelijke Hollandse vrouw getrouwd te zijn,’ fluisterde een passagier Nel de Vrieze een keer in het oor, toen ze zich vooroverboog om thee in te schenken. In tegenstelling tot de piloten konden de passagiers de komst van de stewardessen wel waarderen. Met overwegend mannelijke reizigers was het geen wonder dat de dames in de cabine veel aandacht kregen. Ze konden niet door het gangpad lopen zonder te worden nagestaard en al waren ze dan niet officieel geselecteerd op hun uiterlijk, ze waren wel allemaal leuk om te zien. Dat viel Trix ook meteen op. ‘Wufte wezens, bijdehante juffers, knappe snuitjes,’ oordeelde ze tijdens de opleidingsperiode enigszins venijnig over haar collega’s. De ‘gastvrouwen in de lucht’ probeerden het de reizigers zo aangenaam mogelijk te maken aan boord van de niet altijd even comfortabele vliegtuigen. Ze hielpen bij het in- en uitstappen, namen hoeden en jassen aan en begeleidden iedereen naar zijn zitplaats. Een passagier die bang was om te vliegen of zich ongemakkelijk voelde door slechte weersomstandigheden, werd extra in de watten gelegd. Een klein kind dat niet kon slapen, kreeg een verhaaltje voorgelezen. De stewardessen verdiepten zich van tevoren in de bestemming zodat ze altijd iets hadden om met de passagiers over te praten. De betrokkenheid bleek ook andere verwachtingen te wekken. In de ‘KLM Post’, het personeelsblad van de luchtvaartmaatschappij, vertelde een vaste klant van de maatschappij dat hij weliswaar even had moeten wennen aan het idee van een stewardess maar al snel niet meer zonder kon. ‘Uit was het met ons vrijgezellenleven. Ik hield ervan zelf door het gangetje van de Douglas op zoek te gaan naar een plaid of een tijdschrift, om gezellig een beetje te rommelen in het bagagenet en hier en daar een praatje aan te knopen met een passagier met wie ik al meer was overgestoken. Maar er was nu een huishoudelijke orde gekomen. Als ik maar even zoekend rondkeek, was het of de stewardess mijn gedachten raadde en met rappe handen stopte zij mij in een plaid en hield mij een uitgelezen trommel met lectuur voor. Inmiddels laat ik mij die zorgen welgevallen, zoals een pasja zich zijn waterpijp laat stoppen en zich bij wijle enkele strofen uit een heldendicht laat voorlezen door zijn lievelingsvrouw.’