05-03-2014

Cultuurmix 5 maart 2014

Ik heb het geschrift nog maar een paar dagen in huis, heb nog maar een goede vijftig bladzijden eruit tot mij genomen en wil u desondanks toch al melding van het bestaan ervan maken. Ik heb het over de 304 bladzijden tellende roman De buurman van J.J. Voskuil en van uitgeverij Van Oorschot. Laat ik het maar klip en klaar zeggen: een nieuwe Voskuil verdient het zo snel mogelijk aangekondigd te worden, want per definitie is die naar vorm en naar inhoud een literaire kraker. De volkskundige annex schrijver leefde van 1926 tot 2008, er is sprake van een postume uitgave. De vraag luidt dan ook: waarom geen eerdere publicatie van het werk dat jaren terug afgerond werd? In het ‘Woord vooraf’ geeft Voskuils weduwe Lousje uitsluitsel:

‘In 2001 had mijn man De buurman af. Hij wilde het publiceren. Ik las het en was niet zo enthousiast. Er werd weer erg veel geruzied, maar mijn grootste bezwaar was dat een van de hoofdpersonen erdoor zou worden gekwetst. Dus zag mijn man van publicatie af. Toen hij in 2008 overleed, leefde deze hoofdpersoon nog. Hij overleed onlangs, in 2011. Mijn grootste bezwaar was daardoor weggenomen. Ik voel mij tegenover mijn overleden man verplicht mij over mijn kleinere bezwaar, het geruzie tussen hem en mij, heen te zetten, en het boek alsnog te publiceren. Het is natuurlijk een prachtig boek.’ Dat de laatste zin van Lousje sowieso mij uit het hart gegrepen is, wil ik u etaleren door een passage te citeren.

Maar eerst dit. De eerste vijftig pagina’s van De buurman wierpen mij pardoes in het domein dat Voskuil zo eigen is, want de hoofdpersonages Maarten en Nicolien, die bijna één op één naar de werkelijkheid gemodelleerd zijn, maken elkaar het leven zout en zuur. Ze riepen in mij wakker de schurende en botsende  scènes die zich voordeden in het huwelijk van Voskuils alter ego Maarten Koning dat zich presenteert in de zevendelige roemruchte romancyclus Het Bureau. Ook nu reikt Voskuil ons beelden uit de jaren tachtig aan. Maarten en Nicolien worden in hun bestaan geraakt door de komst van de twee nieuwe buren Petrus en Peer die frank en vrij hun homoseksuele relatie etaleren. In het achterhuis aan de Amsterdamse Herengracht komt het tot een vriendschap tussen de vier, waarbij de kinderloze Nicolien zich wil onderscheiden door het opkomen voor de zogenaamde underdogs, die hier als homo’s in de hoek zitten waar de klappen vallen. Volgende keren maak ik met uw goedvinden een leesexcursie door De buurman. Het accent zal daarbij liggen op de ontmoetingen, beter: confrontaties tussen de twee stellen. Meesterlijk vind ik hoe Voskuil via dialogen zijn personages achterna weet te zitten, tot in het bizarre. Ik bemin lectuur die het leven op heterdaad betrapt en dan in literaire vorm gestalte geeft. Waarom ik graag lees? Veel boeken geven mij beter zicht op het leven. Veel boeken verleggen de eigen horizon.

Voskuil: ‘Ze belde me aan het eind van de middag op mijn werk. ‘Je raadt nooit waar ik geweest ben!’ Haar stem was opgewonden. ‘Nee,’ gaf ik toe. ‘Bij Stallinga en zijn vriend. Ik heb daar thee gedronken,’ ‘Hé,’ ‘Wat zeg je dat ongeïnteresseerd. Verrast je dat niet?’ ‘Jawel. Natuurlijk wel.’ ‘Waarom reageer je dan niet anders?’ ‘Tja, dat weet ik niet.’ ‘Ik was niet alleen en probeerde zo neutraal mogelijk te antwoorden. ‘Nou dan leg ik maar weer neer,’ zei ze ontstemd. ‘Dan vertel ik het maar niet, als je er geen belangstelling voor hebt.’ ‘Goed, Tot straks dan.’ ‘Tot straks,’ zei ze boos. Ik legde de hoorn neer,wachtte een paar minuten en ging toen de kamer uit. Uit een lege kamer belde ik haar op. ‘Je weet toch dat ik niet kan reageren als ik niet alleen ben. Dat zou jij ook niet kunnen, Ik heb dat wel honderdmaal gezegd.’ ‘Je werk is zeker weer belangrijker’. ‘Mijn werk is niet belangrijker, maar als er iemand bij is, kan ik nu eenmaal niet over persoonlijke dingen praten.’ Ze zweeg. ‘Wat was er nou?’ ‘Ik heb nou geen zin meer om het te vertellen.’ ‘Vertel het nou maar. Het interesseert me.’ ‘Ik heb Peer op de gang ontmoet,’ zei ze onwillig, ‘en die vroeg of ik een kopje thee kwam drinken. Dat is alles.’ ‘En Stallinga?’ ‘Die was er ook bij natuurlijk.’ ‘Was die dan niet op zijn werk?’ ‘Nee, want die is vorige maand met pensioen gegaan.’ De woorden kwamen er met tegenzin uit. ‘Met pensioen!’ ‘Het zijn ontzettend aardige mensen!’ ‘Dat is leuk.’ Het klonk plichtmatig, maar ik wist niet hoe ik het anders moest zeggen. Het was een ogenblik stil. ‘Ik heb gevraagd of ze vanavond wat komen drinken,’ zei ze toen, ‘ omdat ze dan ook jou kunnen ontmoeten. Vind je dat goed?’ Aan haar stem kon ik horen dat ze daar onzeker over was. ‘Natuurlijk vind ik dat goed!’ Ik had er weinig zin in. Ik vond het niets voor haar en na wat ik van hen gezien had, had ik niet de behoefte nader kennis te maken, maar het was niet het moment om dat te laten merken.’ 

Het superbe verhaal van Voskuil zet je aan het nadenken, doet er echt toe. Zo staan de diverse relaties van de vier buren onder hoogspanning. Alle personen voelen zich bedreigd, zijn constant op hun hoede, komen elkaar te na, zitten op elkaars huid. Onderhuids snakken ze naar aimabele acceptatie, volkomen vriendschap, gemeende genegenheid. Loodzwaar het boek dus? De vele specimina op en tussen de regels van het verschijnsel humor laten het heerlijk licht lezen. 

GESTAMELD LIEDBOEK

Het begin van de 191 bladzijden tellende roman Gestameld liedboek van Erwin Mortier en van uitgeverij De Bezige Bij met de ondertitel ‘Moedergetijden’ is in medias res. De lezer wordt meteen midden in het verloop geplaatst. Nog abrupter: hij wordt in één keer in het diepe gegooid, hij wordt abrupt geconfronteerd met de stand van zaken. Er is geen sprake van een begin ab ovo, waarbij via een inleiding de eigenlijke handeling op gang komt.

Ik citeer de eerste scéne. ‘Mijn moeder heeft me vandaag een stofbeurt gegeven, ze meende dat ik een meubel was. Misschien een ladekast of een oud fornuis, Ze ging met een helgeel doekje over de knopen in mijn hemd, naar mijn hals toe, wimpelde ermee rond mijn oren, stofte mijn kin af, Toen gaf ze een teken dat ik mijn mond moest openen – en propte daar de stoplap in en vergat ons.’ Zo begint de Vlaamse auteur geboren in 1965 het relaas van de door Alzheimer geteisterde eigen moeder. In mijn jeugdjaren woonde ons gezin naast de familie Voet waarvan de in leeftijd ver gevorderde opoe niet op orde was. De beminnelijke, oude vrouw was kinds, dus zij was zwak van begrip geworden. Synoniemen voor dat woord leerde ik later; zo seniel, dement, suf, onnozel en kierewiet. De ernst van de ziekte zag ik niet in, totdat ik de roman Hersenschimmen van J. Bernlef uit 1984 las. Hoofdpersonage Maarten Klein ervaart dat alles wazig en warrig in zijn hoofd wordt. Dementie is een martelgang en Bernlef beschrijft die kwaal van de patiënt uit, dus vanuit de ik-figuur Maarten Klein. Stapje voor stapje takelt de man van 71 jaar af, zijn denken wordt troebel. De literaire truc van de auteur is dat in feite deze aanpak niet kan. Hoe kan immers iemand die gekweld wordt door schimmen in de hersenen, een voor iedereen bevattelijk helder verslag aanreiken? In Gestameld liedboek is het andere koek, want het point of view ligt bij de zoon. Erwin staat erbij en kijkt ernaar, in tegenstelling tot zijn vader die probeert in te grijpen in het proces van onttakeling dat zijn ooit vlammende en zwierige eega van 66 jaar in de greep heeft. Maar Mortier is een schrijver, hij tracht in woorden te vatten hoe moeder ‘ontwoordt en onttaalt en ontherinnert’. Zijn moeder is afgedreven in de getijden waarin zij door taal en geheugen onbereikbaar is geworden. Moeder bezit niet meer de macht en kracht van de eigen taal.

Om moeders verwarring enigszins vorm te geven verpakt Mortier zijn relaas in fragmentarisch stukken proza, die sporadisch door brokken poëzie afgewisseld worden. Ik zal u enkele voorbeelden geven. Mortier wil traceren wanneer de eerste symptomen moeder te grazen namen. Hij schrijft dan: ‘Het begint – maar wanneer begint zoiets, welke tekenen zijn de eerste? Het begint met het woord ‘boek’, het woord dat haar maar niet te binnen wil schieten wanneer ze op een middag  voor mijn bibliotheek staat en vraagt wanneer ik nog ’s je weet wel, zo’n ding, of ik binnenkort weer ‘s – en ze brengt haar handen met de vingers gestrekt naast elkaar en klapt ze open en dicht. Of ik dat nog ’s ging doen, dat schrijven, hoe heet dat, zo’n ding. Ze geeft mijn vader een por met de elleboog: Zeg jij het, jij weet het.’ Even later suggereert Mortier echter dat het allemaal begon toen ze niet langer meer naar het koor wilde, omdat ze wellicht geen noten meer kon lezen.

Een tweede passage: ‘De dood die hier aan tafel zit, zijn naam is ma. Aan het hoofd van de tafel zit hij in haar en onze kleren, de vertrouwde plek die hij nu al maanden op haar schuifelende tred van de voordeur naar de eetkamer voor zich opeist. Mijn moeder, de verkouden kraai met altijd die ene druppel traanvocht aan haar snavel. Ons ooit zo vlezige nest: een kromgetrokken kooi waarin een mechanische zangvogel wegroest.’ Een groot schrijver vindt woorden die in zijn hoofd stormen. En dan: ‘Dit is de mond waar ik in de wieg wie weet hoe lang naar gestaard heb. Dit is de mond wiens gymnastiek van liefkozing, slaaplied, gefluister me op het spekgladde oppervlak van de woorden overeind moet hebben getrokken. Dit is de mond die haar spraak nu ontbladert, de woorden klinken voor klinker uitkleedt in pufjes adem, tandengeknars, gemak. Soms mompelt ze mondenvol pap naar buiten, ben ik het die luistert en met een zakdoek de woordenmoes van haar kin veegt.’

Ik vind Gestameld liedboek zo’n relaas van gewicht dat ik nog een paar keer met u een tocht erdoorheen wil maken. Nu volsta ik met een gedicht dat de eenzaamheid tussen Mortier en zijn moeder genadeloos verwoordt. ‘Het zitten, dat zitten van haar, naast me op de bank. Dat zitten zonder iets, en die stilte: een leeg huis in de middag, de kraan lekt.’ De troosteloosheid die er heerst tussen een onbereikbare vrouw en een beminnende zoon wordt magistraal onder woorden gebracht.