03-07-2017

HET KOFFERTJE VAN MIJN MOEDER

 

Een ontroerend, tot op het bot gaand, persoonlijk, uit het leven gegrepen kleinood leg ik voor u op de leestafel dat door zijn toegankelijkheid en betrokkenheid een brok ‘grote’ en ‘kleine’ geschiedenis ferm en fier oprakelt. Het gaat om de 164 bladzijden tellende, rijk en authentiek geïllustreerde paperback Het koffertje van mijn moeder van Martje Saveur en uitgeverij Schaep 14 met de ondertitel ‘Herinneringen aan Indië’. Ik maak u warm voor dit boek door de zogenoemde ‘grote’ en ‘kleine’ geschiedenis aan te reiken. Maar eerst geef ik de tekst van de omslag. Een volgende keer wandelen wij door Het koffertje van mijn moeder.

De uitgever:
‘Nederlands-Indië. Palmbomen, mannen in witte tropenpakken, theevisites op zondag, oude auto’s in paradijselijke landschappen. De mensen weten niet wat hen te wachten staat. Dat hun comfortabele leven weldra zal omslaan in een hel…. In Het koffertje van mijn moeder vertelt Martje Saveur (1940) over de oorlogsjaren in Nederlands-Indië. Na de bevrijding keert haar moeder als weduwe met haar dochtertjes terug naar Nederland, met als enig bezit een koffertje. Door de jaren heen reist het met hen mee, maar het blijft gesloten. Het doet mee aan het ‘Indisch zwijgen’. Pas jaren na de dood van haar moeder durft Martje het te openen. Er komen brieven uit, telegrammen, paspoorten, voedselbonnen, herinneringen aan Indië. Martje besluit haar ouders achterna te reizen en zo de puzzelstukjes aan elkaar te leggen. Met een terugblik van nu en herinneringen van toen laat zij zien hoe oorlog het leven van mensen op zijn kop zet en al bij de allerkleinsten diepe sporen nalaat. Maar ook dat ondanks alles de liefde van moeders voor hun kinderen overeind blijft en kracht geeft om vol te houden en weer opnieuw te beginnen.’

De ‘grote’ geschiedenis volgens Wikipedia. ‘De Dodenspoorlijn, ook wel Birmaspoorweg, is de bijnaam gegeven doorgeallieerde krijgsgevangenen in de Tweede Wereldoorlog aan de spoorlijn die zij gedwongen werden aan te leggen tussen Nong Pladuk in Thailand en Thanbyauzayat in Myanmar (Birma). Het werk aan de spoorlijn begon op 16 september 1942 en werd 16 maanden later voltooid, ondanks berekeningen van Japanse ingenieurs dat het minimaal 5 jaar zou duren om de 415 kilometer lange en 1 meter brede spoorlijn aan te leggen. De Japanners maakten hiervoor op grote schaal gebruik van dwangarbeid. Tijdens de aanleg stierven per dag gemiddeld 75 arbeiders; 15000 krijgsgevangenen stierven aan uitputting, ziekte en ondervoeding. Onder hen waren 7000 Britten, 4500 Australiërs, 131 Amerikanen en bijna 3000 Nederlanders. Onder de westerse krijgsgevangenen waren veel KNIL-militairen en Nederlanders uit toenmalig Nederlands-Indië.
Ook stierven ongeveer 100.000 Thaise en Indonesische romoesja's en ook Birmaanse en Maleisische dwangarbeiders bij de aanleg door het moeilijke gebied. Na de voltooiing van de spoorweg in december 1943 bestond het werk uit onderhoud en reparatie van schade door geallieerde bommenwerpers. De werkkampen lagen vaak naast vitale punten van de spoorweg, waardoor bombardementen ook veel slachtoffers en gewonden onder de dwangarbeiders veroorzaakten. De doden, die aanvankelijk langs de spoorweg werden begraven, zijn later (her)begraven op drie erevelden: Chungkai en Kanchanaburi in Thailand en Thanbyuzayat in Birma. Deze werden aangelegd op initiatief van de Commonwealth War Graves Commission, de Britse zusterorganisatie van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting. Veel overlevenden ondervonden later geestelijke problemen. Ook hun nazaten hebben nog problemen gehad: het zogenaamde tweedegeneratiesyndroom. Een van de bekendste bewoners van een van de kampen van arbeiders die aan de spoorlijn moesten werken was de Nederlandse cabaretier Wim Kan. Hij was er hulpje van de kamparts en hoefde dus zelf niet aan de spoorlijn te werken. De eerste trein die over de spoorlijn reed was een bordeeltrein voor Japanse officieren. In het westen is de spoorlijn voornamelijk bekend van de film ‘The Bridge on the River Kwai’.

De ‘kleine’ geschiedenis in de woorden van Martje Saveur in de eerste twee stukken ‘Vooraf’ en ‘’t Koffertje’.
Vooraf: ‘November 2015. Voor de vierde keer sta ik bij de Erebegraafplaats van Thanbyuzayat in Myanmar, het vroegere Birma. Ik buig mijn hoofd en denk aan al die mannen die het leven lieten bij de aanleg van de Birma spoorweg in WO 11. Ik denk aan mijn vader. Het is ochtend, de zon staat nog niet op zijn hoogst, de warmte is te verdragen. Ik loop door de poort en passeer de gedenksteen. ‘Their Name Liveth For Ever More’. Een breed met gras begroeid pad komt uit bij het Cross of Sacrifice. Links en rechts van dat pad lange rijen grafstenen: stil en sereen. Er zijn geen bezoekers. Toch ben ik niet alleen. Her en der zitten tuinlieden gehurkt bij de verschillende grafstenen, de longghi (sarong voor mannen) tussen hun benen geknoopt, de zonnehoed op hun hoofd. Behalve de zonnehoed beschermt een pajong (parasol) hen tegen de allengs warmer wordende zon. Net wuivende bloemen. De tuinmannen halen het onkruid weg. Met hun blote handen verwijderen zij de uitgebloeide bloemen. Ingetogen. Terwijl wij in Nederland druk zijn met clubjes hier en daar, op de fiets, met de auto, vlug, vlug,vlug, verzorgen deze Birmanen de duizenden graven van Thanbyuzayat, ook het graf van mijn vader. Jong overleden maar een graf voor de eeuwigheid. Als deze tuinmannen oud en stram zijn, zullen hun zonen en dochters het werk voortzetten, Opdat onze kinderen, hun kinderen, en de kinderen van hun kinderen het verleden kunnen blijven gedenken.

Mijn moeder heeft het graf van haar man nooit gezien. Ik heb haar ook nooit vragen gesteld over het grote verdriet in haar leven. Dat spijt me nu enorm. Als je jong bent, denk je daar niet aan. Mijn gedachten waren vervuld van mijn eigen toekomst. Jan en ik gingen trouwen. We kochten een romantisch vissershuisje in Scheveningen, het binnenplaatsje was overwoekerd met bruidsluier. De gedachte dat mama jong zou kunnen overlijden is nooit in mij opgekomen. Ineens was ze ziek en was haar leven voorbij. Kort daarna gingen we haar conform haar eigen wens cremeren. Voor haar geen steen, geen plek waar je naar toe kunt om stil te zijn. Als eerbetoon aan wat mijn beide ouders hebben moeten doorstaan ging ik op zoek naar het verhaal van hun leven in Indië. Een belangrijke bron van inspiratie was het koffertje dat mijn moeder in het kamp bij zich had. Daarin bewaarde ze de brieven, foto’s en voorwerpen die voor haar van belang waren en bovendien heel dierbaar. Ook ‘Hoe het ons verging’, een verzameling dagboeken uit kamp Kampili, leverde veel materiaal op. Evenals mijn reizen naar Indonesië, Birma en Japan en de fotoalbums van tante Ali. Leidraad voor dit verhaal werden de aantekeningen in mama’s agenda. Door het boek heen, in kaders, staan verhaaltjes met mijn eigen herinneringen aan Indië. Achterin vindt u een lijst met belangrijke data.

’t Koffertje - Boven in de kast ligt het: een reiskoffertje van mijn moeder. Het is van lichtbruin schildpadleer, 70 x 30 cm groot, met lussen aan de binnenkant van de deksel waar flesjes in passen. Het ligt daar sinds haar overlijden. Het verhuisde mee van Den Haag naar Santpoort en later naar Bloemendaal. En steeds belandde het boven in de kast. Ik wist dat er brieven inzaten die mijn ouders elkaar hadden geschreven vlak voor de oorlog uitbrak. Maar omdat ik bang was voor het verdriet in dat koffertje heb ik de inhoud nooit durven bestuderen. Tot op die druilerige zondagmiddag jaren geleden. Ik haalde het koffertje tevoorschijn, opende het, zag hoe versleten de binnenkant was en begon te lezen. Aan het eind van de middag trof Jan me huilend aan, met een brief op schoot, het koffertje open naast me. Hij troostte me. Een paar maanden later haal ik het koffertje opnieuw tevoorschijn. Behalve brieven en kattenbelletjes in potlood bevat het haar agenda uit 1936, een klein bruin boekje waarvan de kaft loslaat. Maar ook diploma’s, geboortebewijzen, documenten over de pensioenregeling van mijn moeder, overlijdenskaarten, een doosje met een trouwring, een slavenarmband en een broche van Indisch goud met inscriptie, een portefeuille met een vodje papier erin over geld dat mijn vader aan iemand uitleende, het gouden horloge van mijn vader. Het kostbaarst zijn de brieven van mijn ouders, het enige tastbare dat ik van hen heb, Door mijn tranen heen lees en herlees ik ze. Ze roepen veel vragen op. Wanneer hebben zij elkaar voor het laatst gezien? Hebben ze nog afscheid van elkaar kunnen nemen? Hoe is mijn moeder door het jappenkamp heen gekomen? Maar ook hoe ongelukkig moet zij zijn geweest. Vragen die ik nooit heb gesteld. Mijn herinneringen schieten tekort, ik was nog maar een kleuter.’

HET KOFFERTJE VAN MIJN MOEDER

HET MUSEUM VAN OORLOG

 

Een in prachtig proza gedompeld boek over verontrustende thema’s als Holocaust en Zwarte Slavernij gaat in mijn vakantievalies. Ik wil bij voorbaat meeslepende leesavonturen gaan beleven. Ik ga de tijd niet doden maar de dagen elders nog meer inhoud geven. Ik neem mee op reis de 398 bladzijden tellende roman ‘Het museum van oorlog’ van de Italiaanse auteur Claudio Magris en van uitgeverij De Bezige Bij. Eigenlijk volstaat de aanduiding van De Bezige Bij al bij deze eerste introductie, want in de vele jaren dat ik het met u over werken uit het fonds van DBB mocht hebben, zijn wij nimmer teleurgesteld met haar publicaties. Daarbij komt dat ik vrijdag 26 mei op het bestaan van Het museum van oorlog gewezen werd door de loftuitingen van Michel Krielaars in de NRC. Het ging om een interview met Magris onder de titel ‘De elite wilde van niets weten’ met het intro ‘In zijn nieuwe roman behandelt de Italiaanse schrijver alle aspecten van de oorlog: wapens, geur en smaak, maar vooral het uitwissen van de collaboratie door de elite van Triëst na 1945.’ Ik geef het artikel integraal aan u door met de toezegging aan u dat wij na de vrije weken elkaar hier rond deze geëngageerde roman ontmoeten. Voor uw gemak nummer ik de vragen van de interviewer.

Krielaars : In Het museum van oorlog, de nieuwe, meesterlijke roman van Claudio Magris probeert een naamloze verzamelaar in Triëst een museum op te richten, gewijd aan alle aspecten van de oorlog. Maar door kanonnen, geweren, onderzeeërs, tanks, elementen van een veldkeuken, een zwaard van een Habsburgse keizer, een knots uit de oertijd, uniformen, propagandamateriaal, egodocumenten, foto’s en geluidsopnames tentoon te stellen wil hij ook het kwaad in beeld brengen om op die manier de vrede in de wereld te propageren. Het klinkt bewonderenswaardig, maar als de verzamelaar tijdens een brand in zijn museum in wording op mysterieuze wijze om het leven komt, blijkt dat niemand in Triëst om zijn museum staat te springen. De lokale elite wordt liever niet aan haar verleden onder Mussolini en de Duitse bezetting herinnerd. De Triëstenaren zijn vooral opgelucht omdat een deel van de aantekeningen van de verzamelaar met de namen van de medeplichtigen aan de moorden in het lokale nazi-concentratiekamp Risiera di San Sabba verloren is gegaan. In Risiera zijn zo’n 3.000 Triëster joden en verzetsstrijders door nazi-beulen gemarteld en vermoord, terwijl meer dan 20.000 anderen van hieruit naar Auschwitz zijn gedeporteerd. ‘Tot lang na de oorlog zweeg in Triëst iedereen als het graf over dat kamp en de folteringen die er hebben plaatsgevonden”, vertelt de beminnelijke intellectueel Magris (Triëst, 1939) in een Brussels hotel waar ik hem spreek tijdens een tussenstop op weg naar de Vrije Universiteit in Berlijn, die hem een eredoctoraat heeft verleend. „Pas toen eind jaren zeventig in Triëst een proces werd gevoerd tegen een van de nazi-beulen van toen, Oberhausen, kwamen we te weten wat zich er had afgespeeld. Ik had die man een paar jaar eerder in München, waar hij een café dreef, makkelijk kunnen opzoeken, want ik gaf er toen college, maar ik wist op dat moment nog niet dat hij bestond. En vergeet niet dat de SS’er Odilo Globocnik, de commandant van Risiera, uit Triëst kwam en daarvoor baas van vernietigingskamp Treblinka was.’

1) Hoe reageerde men in Triëst op de onthullingen over de collaboratie van de elite en de wreedheden in Risiera? ‘Het veroorzaakte geen shock, want iedereen wist het al zo’n beetje of wilde het nog altijd niet weten, omdat ze het zo lang verdrongen hadden. ‘Veelzeggend is dat een paar jaar na de oorlog in de beroemde Villa Trieste postuum een medaille werd uitgereikt aan een van de beulen uit Risiera. Het besluit daartoe was nog onder Mussolini genomen, maar omdat de bureaucratie in Triëst op zijn Habsburgs traag werkte, kwam het er pas na de oorlog van om die medaille uit te reiken. Een voormalige verzetsheld, die ook gedecoreerd werd, heeft toen uit protest zíjn medaille teruggegeven.’

2) U was zelf kind tijdens de bevrijding van uw stad in 1945. Wat herinnert u zich nog daarvan? ‘Het was een grote chaos. Iedereen vocht tegen iedereen: communisten en democratische partizanen tegen fascisten en nazi’s, Sloveense communisten tegen Italiaanse democratische partizanen, fascisten tegen de nazi’s. En toen Tito met zijn mannen van het 9de Legerkorps kwam, brak het uur der wrake aan en vielen er veel – met name Italiaanse – onschuldige slachtoffers. Het was een onbestemde tijd, waarvan ik me vooral de beelden van vluchtende mensen herinner en van de komst van de kozakken.’

3) In uw boek voert u ook de joodse burgemeester van Triëst op, die tot 1938, toen Mussolini de rassenwetten invoerde, een fanatieke fascist was. Hoe zat dat precies? ‘In de beginjaren van het fascisme hadden veel Italiaanse joden zich als patriotten bij de fascisten aangesloten. Italië was tenslotte een antiklerikaal land. In Triëst was een van de grondleggers van de fascistische partij Piero Jacia, een van de leiders van de joodse gemeenschap. In de Spaanse Burgeroorlog is hij gesneuveld als antifascist. De Romeinse fascist Enrico Rocca, een joodse germanist, pleegde in 1938 zelfmoord, toen Mussolini onder druk van Hitler de rassenwetten invoerde. ’Ik moet in dit opzicht vaak denken aan mijn vriend Nathan Weisenfeld, de voormalige voorzitter van de joodse gemeente in Triëst. In de beginjaren van het fascisme, toen Mussolini nog niet uitgesproken antisemitisch was, was hij met zijn orthodox-joodse ouders vanuit Oost-Europa in Triëst komen wonen, omdat die stad een joodse burgemeester had. Zijn vader, die in kaftan liep, pijes droeg en Mussolini vertederend ‘Moisele’ noemde, was apetrots op het zwarte uniform van de fascistische jeugdorganisatie dat zijn zoon droeg. Hij dwong Nathan dan ook om samen met hem in dat uniform door de stad te wandelen. Als ze dan een fascistische grootheid tegenkwamen, maande hij zijn zoon in het jiddisj met de woorden: ‘Hef de hand, mesjugge!’ Zoiets is voor mij hét symbool van zelfbedrog. Als ik me ’s ochtends voor de spiegel sta te scheren en de vele fouten uit mijn leven overdenk, fouten die veel minder tragisch zijn dan die van Nathans vader, begroet ik mijn spiegelbeeld altijd met de woorden ‘Hef de hand, mesjugge.’’

4) Triëst maakte tot 1918 eeuwenlang deel uit van het Habsburgse rijk. De bevolking bestaat uit Italianen, Oostenrijkers, Slovenen, joden, die in harmonie met elkaar samenleefden. Hoe kon dat? ‘Een Sloveense boer die uit het Karstgebergte naar Triëst trok, werd burger en Italiaan. Zo simpel was het. Veel activisten van het irredentisme (de beweging die hereniging van Triëst met Italië wilden, red.) hadden Sloveense namen.’

5) Hoe pakte die symbiose tijdens de Tweede Wereldoorlog uit? ‘De lokale elite van bankiers, industriëlen en reders was dik met de nazi’s, maar koos als het erop aankwam ook voor haar stadsgenoten. Zo schrijf ik in mijn boek over baron Wenck, een reder, die op bezoek gaat bij een oude studievriend uit München, die inmiddels Gestapo-officier in Triëst is. Als in diens kantoor arrestanten worden binnengebracht, die verdacht worden van een aanslag, herkent hij een willekeurig opgepakte jongen die bij hem in de tuin heeft gewerkt. Hij doet dan, met succes, een goed woordje voor hem.’

6) Uw roman speelt zich ook af in Zuid-Amerika, waar een van de voorouders van Luisa, die na de dood van de verzamelaar diens werk voortzet, vandaan komt. Het is een rijk verhaal over slavernij, maar ook over de oorlogen van een indianenstam in Paraquay, de Chamacoco. Wilde u daarmee aantonen dat oorlogen overal hetzelfde zijn? ‘In een zaal van het oorlogsmuseum ligt een Chamacoco-strijdbijl. Ik vertel hun geschiedenis aan de hand van de Praagse ontdekkingsreiziger en etnoloog Albert Fric, die in 1908 een Chamacoco-indiaan meenam naar Praag, zodat die er kon genezen van een onbekende ziekte die bijna zijn hele clan had uitgeroeid. Ik heb voor mijn boek de taal van die indianen bestudeerd en die bleek er een te zijn van ontkenning van de toekomst. Als iemand zegt ‘Ik hou niet van je’, dan beweert hij in werkelijkheid ‘Ik zal van je houden’. Zoiets fascineerde me.’

7) Wat wilt u met al die uiteenlopende verhalen in uw boek zeggen? ‘Mijn museumverzamelaar is geobsedeerd door het fenomeen oorlog. Aan de hand van de door hem bijeengebrachte objecten en die uiteenlopende geschiedenissen die ik vertel, wil ik oorlog invoelbaar maken. Maar ook heb ik het verhaal willen vertellen van een voorbije liefde – tussen Luisa’s ouders – , en van de liefde van een kind – Luisa – voor haar ouders.’

8) U heeft uw roman als een detective geschreven. Steeds duidelijker wordt hoe de verzamelaar is omgekomen. ‘Ik heb Luisa het museum laten organiseren als een middeleeuwse raamvertelling. Anders dan de verzamelaar, die gebaseerd is op Diego de Henriquez, die in Triëst echt een oorlogsmuseum wilde oprichten en bij een mysterieuze brand in zijn depot omkwam, is Luisa een verzonnen personage. Ik laat haar op zoek gaan naar die geheimzinnige notitieboekjes met de namen van de beulen uit Risiera. Over die notitieboekjes doen nog steeds geruchten de ronde, omdat niemand weet wie er wel of niet in genoemd wordt.’

9) Zegt die tweeslachtigheid over het oorlogsverleden van Triëst iets over de mentaliteit in uw geboortestad? ‘Triëst is een kleine stad met oude tradities. En ook al is die door keizerin Maria Theresia gesticht, het bindmiddel was toch altijd Italiaans. In 1909 heeft de beroemde literatuurcriticus Hermann Bahr gezegd: ‘Het is een wonderschone stad, maar je hebt het gevoel nergens te zijn.’”

10) Is uw manische verzamelaar een typisch product van die neurotische ‘kaiserliche und köningliche’ Habsburgse samenleving? ‘Zeker, zijn verzameldrift is een typische ‘k&k’-vlucht in de orde. Orde scheppen, classificeren, is tenslotte een schild dat je beschermt tegen het verval van het leven, dat tenslotte zo voorbij kan zijn. Een verzameling zal je nooit bedriegen of teleurstellen. Mijn held wordt gekweld door het leven. De dood, in zijn geval zijn verzameling dode objecten, biedt hem daarentegen de rust als op een begraafplaats. Die orde van de Habsburgers dat heeft dus ook een tedere kant.’

11) Uw boek lijkt over de hele Europese geschiedenis te gaan. Klopt dat? ‘Jazeker, maar het gaat ook over de afgrond van de geschiedenis, over de moeilijkheid om geschiedenis met een grote G te schrijven en over de problematische verhouding tussen die Geschiedenis en geschiedenissen, de kleine verhalen over gewone mensen, die je in de grote geschiedenis moet zien te integreren. In de kleine geschiedenissen zit het geluk, in de Geschiedenis het nihilisme. ‘Die spanning voelde ik heel goed toen ik in mijn boek de groteske scène schreef over de viering van Hitlers verjaardag op 20 april 1945 in het Miramare-kasteel in Triëst. De oorlog is dan vrijwel verloren en de Russen staan al in Berlijn. Maar de Duitse Hoge Commissaris Friedrich Rainer zegt in zijn verjaardagstoespraak toch dat het noodzakelijk is voor de geallieerden om zich met de nazi’s te verenigen om tegen de rode Slavische horden te vechten die Europa willen vernietigen. Natuurlijk geloofde die Rainer daar niet in, net zomin als de andere nazi-bestuurders en fascistenleiders om hem heen, die zijn woorden herhaalden. De enigen die gedwongen werden erin te geloven, omdat het de enige mogelijkheid was om hun leven te redden, waren de Slavische collaborateurs in de stad. Het was een cynische tijd, een maalstroom waarin iedereen op zijn manier moest zien te overleven.’

 

HET MUSEUM VAN OORLOG

CASANOVA

 

Een pracht van een pil van een boek neem ik ook mee naar de komende vakantiedagen die ik elders door ga brengen. Ik neem in mijn valies de biografie van het prototype van de Latin Lover. Het gaat om de 606 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde hardcover Casanova van Laurence Bergreen en Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘De avonturen van een geniale verleider’. Om maar meteen de titel als soortnaam te verklaren; het gaat om een beroemd minnaar, berucht verleider, charmeur, minnaar, rokkenjager, verleider, vrouwenversierder, vrouwenjager. Aan deze omschrijvingen voldoet de hoofdpersoon met de eigennaam  Giacomo Girolamo Casanova uit de achttiende eeuw en uit Venetië. De rijkdom van deze frivole levensbeschrijving komt tot uiting in het voorwerk en in het kleurrijke fotokatern: ‘De ingang van het Canal Grande met de Dogana en de Santa Maria della Salute’ door Canaletto uit 1730 en ‘Rustend meisje’ door François Boucher (1753) met daarop Marie-Louise O’Murphy de jeugdige minnares van Casanova en Lodewijk XV. De wikkel om ‘Casanova’ zet de toon in een minzame sfeer want daarop ‘Le Baiser’ uit 1868 van Carolus Durand. De kus daarop komt gemeend en vol hartstocht over en staat symbool voor deze biografie van een groot minnaar.
Niet ieder van u zal net als ik niet bekend zijn met het doen en laten van de historische Casanova. Ik pluk derhalve van Wikipedia het leven van de man en laat het citaat voorafgaan door de tekst van de uitgever. Op de drempel van mijn vrijaf volgende week geef ik u integraal het ‘Woord vooraf’. Na de vakantie wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Overigens, als u het onderstaande tot u genomen hebt wilt u Casanova himself leren kennen!

De uitgever: ‘Giacomo Casanova. Zijn naam geldt tegenwoordig als synoniem voor charmante vrouwenversierder en -verslinder, maar het héle verhaal, het ware verhaal achter deze opmerkelijke figuur is nauwelijks bekend. Giacomo Casanova wordt grootgebracht door zijn grootmoeder van moeders zijde, een ongeletterde boerenvrouw. Zijn geboorteplaats Venetië is een republiek in verval, bekend als de liederlijkste stad van Europa. Deze geestige, niets verbloemende biografie schildert zijn tumultueuze leven in rijke en vrijmoedige details en in bonte achttiende-eeuws kleuren. Daarnaast schetst dit onweerstaanbare boek ook een schitterend en verbluffend portret van het Europa van de Verlichting. Casanova is de ultieme biografie van een straatarm en door zijn ouders verlaten jongetje dat zich ontpopt tot de bekende schrijver, de beruchte libertijn, de occultist en het zelfverklaarde genie wiens naam tot op de dag van vandaag de oren doet spitsen. ‘Liefde is voor driekwart nieuwsgierigheid.’ Giacomo Casanova.’

Wikipedia: ‘Giacomo Girolamo Casanova (1725-1798) was een beroemd 18e-eeuwse avonturier uit Venetië, wiens naam synoniem werd voor ‘vrouwenversierder’ en die zijn blijvende reputatie vooral dankt aan zijn zeer uitgebreide memoires die, met de nodige academische omzichtigheid, als een 18e-eeuws tijdsdocument kunnen worden gezien. Als actief occultist was hij ook betrokken bij genootschappen zoals de Rozenkruisers en de vrijmetselarij. Casanova was de zoon van een actrice en een violist. Het is, gezien de zeden van de kringen waaruit hij voortkwam, zeer goed mogelijk dat hij in werkelijkheid de zoon was van een patriciër, mogelijkerwijs zijn beschermheer, senator Bragadin. Casanova's broer was de in zijn tijd in Italië bekende landschapsschilder Giovanni Casanova die echter in 1751 in Parijs honend werd bejegend als een 'student'. Hij begon zijn carrière in Padua, waar hij studeerde om priester te worden. Zijn gedrag leidde ertoe dat hij van het seminarie werd verwijderd; daarna ging hij naar Rome en werd de secretaris van een kardinaal. Meer schandalen volgden en hij ging als violist terug naar Venetië, waar hij geld bijeenbracht door rijke prominente personen te bedriegen met occulte trucs, zoals ook zijn eeuwige rivaal Cagliostro dit deed. Casanova reisde in zijn leven door een groot deel van Europa, waaronder in ieder geval Spanje, Londen, ,de Nederlanden, Pruisen,   Rusland, Zwitserland en Napels. Hij nam daarbij een zelf verzonnen achternaam aan. Zoals veel beroemde mannen in die tijd, inbegrepen Mozart en George Washington, was Casanova een vrijmetselaar. Niet alleen werd hij geboeid door de geheime rituelen, maar de vrijmetselarij was voor hem ook een goede manier om belangrijke contacten te leggen. Hij werd eveneens aangetrokken door de Rozenkruiserbeweging. Hij vergaarde en verloor fortuinen en ontmoette veel beroemde persoonlijkheden, zoals paus Clemens XIII (1760), Voltaire (1760), Rousseau en Mozart (1787). De ontmoeting met de laatstgenoemde wordt niet in de herinneringen beschreven, maar is wel gedocumenteerd.

Casanova zou in Praag volgens J. Rives Childs mogelijk aan Lorenzo da Ponte suggesties hebben gegeven voor zijn libretto van Don Giovanni voor Mozarts opera. Paus Clemens XIII was zo gecharmeerd van de jonge avonturier dat hij Casanova tot Ridder in de Orde van het Gulden Spoor verhief. Sindsdien nam hij de titel 'chevalier' aan in 1760. De Inquisitie in Venetië beschuldigde hem eens van hekserij en het bezit van occulte, dus verboden boeken. In 1755 werd hij wegens libertinisme,atheïsme, occultisme en vrijmetselarij gevangengezet, over de nu bij toeristen ook bekende Brug der Zuchten heen, in "I piombi", een beroemde gevangenis met een loden dak, die deel uitmaakt van het Dogepaleis. Hij ontsnapte na 15 maanden over die daken en ging naar Frankrijk, waar zijn avonturen een sensatie werden dankzij zijn pamflet ‘Histoire de ma fuite des plombs de Venise’ (Verhaal van mijn ontsnapping uit de loden gevangenis van Venetië). In Parijs gebruikte hij de naam ‘Jacques Casanova’, stileerde zichzelf na een bezoek aan Sankt Gallen als de "Chevalier de Seingalt", en werd een bijzonder rijk man door een koninklijke staatsloterij te beginnen. Casanova was een begaafd mathematicus. Hij publiceerde boeken over wiskunde en kon dankzij zijn inzicht in de kansrekening niet alleen een loterij opzetten maar ook uitstekend spelen aan de goktafels in heel Europa. Dit succes met de loterij duurde echter niet lang, en hij reisde verder naar andere landen en avonturen. Uiteindelijk moest hij straatarm het reizen in 1785 opgeven en werd hij bibliothecaris van de hertog van Waldstei in het kasteel van Dux in de Bohemen (nu Duchrov  in Tsjechië), waar hij zijn memoires schreef en op 4 juni 1798 overleed.’
 

CASANOVA

MONDRIAAN

 

Het derde boek dat ik meeneem op onze vakantie is een lust voor het oog en een streling van het gemoed. Het kijk- en leesalbum heft een loflied aan op de kunstschilder en kunsttheoreticus die zijn weerga niet kent. Het fenomeen zag het licht van 1872 tot 1944 en op de eerste bladzijde van de ode staat dan ook de zin: ‘Zonder zijn werk en zijn ideeën kunnen we ons geen twintigste-eeuwse kunst voorstellen.’  Ik leg voor u op de toontafel de 246 bladzijden tellende hardcover Mondriaan van kunsthistoricus Marcel van Ool en uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Uit de natuur’. Het omslagbeeld zet meteen de toon want daarop van Piet Mondriaan ‘De rode wolk’ uit 1907.

In de rubriek van Elias van der Plicht ‘Vandaar dit boek’ in Trouw van voorbije 3 juni las ik de intro onder de titel ‘Een Mondriaan raakt je, zoals de natuur je kan raken’ van de Marcel van Ool en die ga ik integraal aan u doorgeven. Maar eerst komt de uitgever aan het woord met de tekst op de wikkel.
Athenaeum – Polak & Van Gennep: ‘Mondriaan werd in 1872 geboren in Amersfoort. Toen hij in 1944 in New York stierf, was hij een van de beroemdste kunstenaars van de westerse wereld. Hij schonk ons schitterende beelden van het Nederlandse platteland. Hij werkte in Winterswijk, langs het Gein en de Amstel, in Domburg en in Laren en hij trok naar Brabant, Twente en Arnhem. Ook toen hij de natuur en de zichtbare werkelijkheid niet meer afbeeldde, bleef hij zich vernieuwen. Waardering voor de abstracte Mondriaan ontstond in Nederland moeizaam. Maar toen dat eenmaal gebeurde, was hij van ons. Zijn werk is net zo Hollands als de polder.

Kunsthistoricus Marcel van Ool, in dienst bij Staatsbosbeheer, neemt ons mee langs de plekken waar Mondriaan werkte. Hij ontdekte zijn spiritualiteit én de humor. Hij zocht ook naar de invloed van Mondriaan op het nieuwe Nederland: na de Tweede Wereldoorlog werd zeventig procent van ons land heringericht. Critici hadden het over de ‘Mondrianisering van het landschap’. Wat betekent dat? En is dat terecht? Van Ool komt tot verrassende conclusies. En hij toont zijn gelijk aan de hand van vele prachtige werken van de grote schilder.’
Van Ool in Trouw: ‘Sinds zijn tienertijd is kunsthistoricus Marcel van Ool (1970) gefascineerd door de houding van Mondriaan tot de natuur. Probeer zelf maar eens om met horizontale en verticale strepen iets op papier te zetten dat een spanning in zich heeft en toch in evenwicht is. En dan moet je daar ook nog eens kleurvlakken in aanbrengen. Het is zo waanzinnig lastig: de lijnen en kleuren vallen of dood of er is geen verband. Thuis heb ik eindeloos geoefend, maar bakte er helemaal niets van. Ik kreeg nog meer bewondering voor Mondriaan. Hij was er een meester in om vanuit zijn intuïtie harmonie op het doek te krijgen. Je voelt het, een kriebel.

Er zijn mensen die veel meer kennis hebben van Mondriaan dan ik. Voor die collega’s heb ik veel respect, maar hun studies zijn niet zelden moeilijk en heel dik. Ik ben pretentieus genoeg om te zeggen dat mijn boek geen kluif is en toch diep tot de materie doordringt.
Ik schrijf over de houding van Mondriaan tot de natuur. Sinds mijn tienertijd houdt dat me bezig. Destijds las ik dat hij de natuur en de kleur groen halverwege zijn leven begon te haten. Ik vond dat zo merkwaardig. Pak hem beet de eerste dertig jaar van zijn kunstenaarschap was natuurschoon juist een inspiratiebron voor Mondriaan: de velden rond Winterswijk, het Brabantse platteland, het riviertje de Gein, Domburg met z’n zee en het strand.

Vanaf 1915 liet Mondriaan de natuur en de zichtbare realiteit steeds verder los. Wanneer hij een bloem schilderde, frustreerde het hem dat hij er niet in slaagde het leven van die bloem te verbeelden. Daarom wilde hij niet langer de werkelijkheid kopiëren. Realisme in de kunst leidde volgens Mondriaan slechts tot illusies. Ik ben het daar niet mee eens, geniet ontzettend van een goed geschilderd landschap. Tegelijkertijd kan ik me wel indenken dat je als kunstenaar denkt: houd nou eens op met weer iets nabootsen. In plaats daarvan wilde Mondriaan iets zuivers uit zichzelf creëren, scheppen.

Het is zo knap dat iemand dit kan bedenken en vervolgens ook weet te realiseren. Als je zijn werk in het museum bekijkt, ontdek je dat het geen dode materie is, maar dat het leeft. Een Mondriaan raakt je. Het is hetzelfde gevoel als dat wat je in de bossen of de duinen kan overkomen, maar wat je maar zelden ondervindt bij het kijken naar afgebeelde natuur. Ik hoop dat ik dat heb kunnen overbrengen zonder daarin zweverig te worden. Na het schrijven van dit boek snap ik beter wat ik als jongen las over Mondriaans aversie tegen de natuur: ze kan soms zo overweldigend zijn dat het afleidt als je iets uit jezelf wilt scheppen. Het grappige is dat hij op een humoristische manier koketteerde met die weerzin. Bij een belangrijke verzamelaar die in hartje New York aan een groenstrook woonde, keek hij uit het raam en zei: Ik had geen idee dat je zo op het platteland woonde. Wat ik heel bijzonder vind, is dat Mondriaan niet dacht: nu heb ik het gevonden en blijf ik dit de rest van mijn leven doen, maar steeds een stapje verder ging. Hij is niet binnen de kaders van zijn eigen theorie gebleven. Je kunt in zijn eerste non-figuratieve kunst nog de natuur zien, maar op een gegeven moment houdt dat op. Zijn paalhoofden in zee bij Domburg werkte hij om tot plussen en minnen: alle natuur is verdwenen en er is alleen nog een intuïtief spel tussen verticale en horizontale lijnen.

Bij Mondriaan voel je dat alles raak en spatzuiver is. Het werk van zijn ‘nabootsers’ is te bedacht. Dan kun je nog wel zeggen dat het mooi is, maar dat is cadeaupapier of behang ook.
Mondriaan van Marcel van Ool kent drie fotokaternen waarin maar liefst 48 afbeeldingen. Indien wilt traceren hoe Mondriaan uit de natuur trad, dan zijn daar Mondriaans van 1898 tot 1944. Van ‘Dorpskerk’, ‘Bos met beek’, ‘Op de Lappenbrink in Winterswijk’ en ‘Korenschoven in het veld’ via ‘Boerderij Geinrust met jonge bomen’, ‘Het wilgenbosje’, ‘Bocht in het Gein met elf populieren’ en ‘Groot landschap’ tot ‘Vuurtoren bij Westkapelle in roze’, ‘Tableau 1 met rood, zwart, blauw en geel’ ‘Compositie met gele lijnen’ en ‘Victory Boogie Woogie’. Ik zeg het u naar eer en geweten: als u Marcel van Ool laat gidsen langs deze werken gaat u ze echt zien en beleven. Wij wandelen een volgende keer door zijn elf chapiters in Mondriaan.

MONDRIAAN

TITELS VOOR TINTELENDE VAKANTIEDAGEN EN LANG DAARNA

De komende weken zullen voor velen van ons in het teken staan van lekker lui liggen lezen. Waar wij ook ons ophouden het is bijster boeiend een boek tot ons te nemen. Ik reik u nu via de tekst op de omslag de thema’s van werken aan die minstens een ding gemeen hebben: ze blijven boeien ook na het tintelende leesfestijn in uw vrijaf. Ik verzoek u mij te berichten welke boeken u tot u genomen hebt en welke u het meest aangesproken hebben. Na de vakantie wisselen wij hier met elkaar onze leeservaringen met elkaar uit. Nu na titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever de omschrijving van het thema. Goede leesdagen! 

1Hoe ik een bos begon in mijn badkamer – Maartje Smits – Gedichten – De Harmonie
Met de bundel Als je een meisje bent debuteerde schrijver en videomaker Maartje Smits als dichter. Haar werk werd door de pers ontvangen als ‘zeer geslaagd’ (Literair Nederland) en ‘overtuigend’(De Poëziekrant) met ‘originele associaties (…) verrassende verbintenissen’ (Awater), en De Groene Amsterdammer karakteriseerde haar gedichten als ‘lichtvoetig en geestig’. Waar zij in haar debuut het proces van volwassen worden probeert te vangen, maakt Smits in haar nieuwe bundel de ongemakkelijke houding van de mens ten opzichte van de natuur tot thema van haar poëzie. Nu klimaatverandering niet langer te ontkennen valt, moeten we ons opnieuw verhouden tot de natuur. Deze blijft namelijk niet netjes binnen de lijntjes, maar stormt onze dorpen en steden binnen. Walvissen nemen de verkeerde afslag en stranden bij Texel, bijen worden te vroeg wakker uit hun winterslaap, bergen smelten en het water stijgt. In tekst en beeld voert Smits ons langs ecoducten, weeralarmen, de hemelwaterzorgplicht, het Protocol Stranding Grote Levende Walvis-achtigen, zalmkanonnen en oestermeisjes.

2) De verrader – Nikolaus Hein – Novelle – Walburg Pers
De Belgische Opstand van 1830 tegen het Nederlandse bewind heeft ook zijn weerslag op de positie van het door koning Willem I geregeerde Groothertogdom Luxemburg. De meeste inwoners van Luxemburg zijn de Oranje-overheersing moe en willen zich bij België aansluiten. Daarom durven maar weinigen openlijk voor de Nederlandse zaak op te komen. Onder hen is de Oranjegezinde gemeentebode Matthäus Conter uit het Moezeldorp Ürdingen. Hij weigert hardnekkig de Belgische autoriteit te erkennen en wordt door zijn dorpsgenoten als een verrader beschouwd. Al snel slaat de aanvankelijke wrok om in haat en geweld. Om zijn familie te beschermen moet Matthäus Conter het land ontvluchten en laat hij zijn gezin noodgedwongen achter. Vanaf de Duitse oever van de Moezel is hij toeschouwer van de tragedie die zich nu voltrekt. Heins fictief-historische tijdsbeeld, dat gebaseerd is op ware gebeurtenissen, werd in 1947 bekroond met de Prix de Luxembourg littérature. In 1989, ter gelegenheid van de 150ste verjaardag van de onafhankelijkheid van Luxemburg, werd het boek door Marc Olinger verfilmd onder de titel De falschen Hond.

3) De dug-out – Cor van der Meer en Arthur van den Boogaard –  Een ode aan verdwijnend Nederlands cultuurgoed
Het is de minst geliefde plek op een voetbalveld: de reservebank, een openbare maatstaf van kwaliteit. Gewogen, te licht bevonden en dus een plaatsje in de dug-out. Toch wordt bij menig voetbalclub met veel liefde en aandacht zo'n dugout gebouwd. Of beter gezegd: werd gebouwd. De authentieke dug-out is aan het verdwijnen. Zoals echt gras wordt vervangen door kunstgras, zo lijkt ook de prefab-reservebank aan de winnende hand. Al ruim 10 jaar lang reist Cor van der Meer door Nederland om de dug-outs van voetbalclubs te fotograferen. Bij alle mogelijke amateurverenigingen zoekt hij de met clubliefde en niet noodzakelijk met vakmanschap in elkaar geknutselde dugouts: geen bouwpakketten, maar originele voetbalrelikwieën. Samen met schrijver Arthur van den Boogaard maakte Van der Meer het boek De dug-out. Met hun foto's en verhalen brengen ze een ode aan verdwijnend Nederlands cultuurgoed.

4) Happening – Johan Swinnen – De aanslag in de Inno – Vrijdag
Maandag 22 mei 1967: een aanslag met drie brandbommen tijdens de Amerikaanse veertiendaagse in de Brusselse À l'Innovation kent 323 doden en honderden gewonden. Bij deze apocalyptische brand verliest de dertienjarige Hervé zijn beide ouders. De ramp verandert voorgoed zijn leven en verbindt zijn lot aan Delphine, een militante actievoerster uit het hart van de Brusselse Commune Ché. Ze heeft haar wortels in de studentenprotesten en woont op libertijnse wijze samen met geradicaliseerde actievoerders. Happening is een sleutelroman die het fascinerende verhaal vertelt van een groep bezielde jongeren die uit verontwaardiging over de steun van het Westen jegens de oorlog in Vietnam en de onrechtvaardigheden van de kapitalistische samenleving tot geweld overgingen en met bommen de strijd aanbonden tegen de Belgische staat. Ze noemden hun vorm van actievoeren 'ein großes Happening'.
 

5) Babybijbel – Corien Oranje en Marieke ten Berge – Verhalen – Nederlands Bijbelgenootschap
In deze Babybijbel vind je de mooiste verhalen voor je baby. De verhalen worden zo verteld dat ook je kindje ze kan ervaren. Samen voel je de zon op je wangen, hobbel je mee met Abraham op de kameel en maak je muziek voor de Heer. Zo komen de verhalen uit de Bijbel tot leven in woorden en beelden die passen bij baby's. Bij elk verhaal vind je een kinderliedje op een bekende melodie, lieve en grappige Bijbelliedjes die je graag voor je baby zult zingen. Voorlezen is van groot belang voor baby's en kleine kinderen. De Babybijbel helpt je om al in het eerste jaar de meest waardevolle verhalen uit de Bijbel met je kindje te kunnen lezen. De zwart-wit-illustraties zijn speciaal gemaakt voor jonge baby's, omdat ze deze al goed kunnen onderscheiden. Ook je oudere kindje zal in de Babybijbel veel kunnen ontdekken.

6) Bitterdagen – Peter Lenssen – Roman – In de Knipscheer
'Waarom ging je eigenlijk geschiedenis studeren?' vraagt Sjors. 'Omdat jij me vertelde dat het heden vooral ook verleden is.' Gekke Sjef van de honden, zo noemen buurtbewoners hem, een dwaze ouwe man. Sjef Sonneschein leeft in een in zichzelf gekeerde wereld, waartoe alleen Mounia, een verslaafde prostituee toegang heeft. Hij wordt belaagd door boze dromen uit het verleden. De voettocht in 1933 als zesjarig kind van Heerlen naar keizerstad Aken. Zijn vader, door de nazi's vermoord. Verwarrende herinneringen aan zijn dode jeugdvrienden Matti en Hans. Zijn grote liefde Jeanne die hij illegaal begroef in het bos, met het gezicht naar het oosten, zodat ze altijd de zonsopgang zou zien. Het vreselijke lot van zijn joodse oom Jochum en tante Grete. Sjors die vlak na de oorlog getraumatiseerd uit het jappenkamp naar Zuid-Limburg kwam en zwemmend op weg naar Engeland in de Noordzee verdronk. Te vaak keek hij weg of deed uit lafheid een stap opzij. Spil in het kwaad dat hem parten speelde is buurman Klavermans, een oud-NSB'er, waarmee het uiteindelijk tot een harde confrontatie komt.

7) Fameuze dames – Cato van Aa – Roman – Stichting Historisch Genootschap
Laat je meevoeren naar het Amsterdam en Londen van eind achttiende eeuw. In die tijd reist de Amsterdamse uitgeefster Catharina Dóll met haar dochter Caatje naar Londen om Mary Wollstonecraft te ontmoeten, de schrijfster van het wereldberoemde pleidooi voor gelijke rechten voor vrouwen. Terwijl haar dochter Mary Wollstonecraft beter leert kennen, raakt Catharina in de ban van de charmes van Willem Bilderdijk. Ze droomt weg bij de gedichten die hij haar voordraagt op Bedford Square en in de tuinen van Hampton Court Palace, de residentie van de verbannen stadhouder Willem V. Na een romantische avond in het lusthof Vauxhall Gardens wordt Catharina’s veerkracht echter steeds meer op de proef gesteld. Cato van Aa vertelt in soepel proza een spannend verhaal over de lotgevallen van moeder en dochter Dóll. Over hun vriendschap met Betje Wolff en Aagje Deken. Over de uitgeverswereld in die tijd. Tegelijkertijd roept deze roman actuele vragen op: hoe zit het in onze samenleving met de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw? Hoeveel vrijheid heb je in verbondenheid? En wat heb je nodig om je droom te verwezenlijken?

8) Jantjes van Leiden – Rudie Kagie –  Historisch relaas - Ginkgo
Dominee Abraham Rutgers van der Loeff was zijn tijd ver vooruit toen hij in 1855 het plan voor een Kweekschool voor Zeevaart in Leiden lanceerde, bedoeld om ‘vagebonderende straatjongens’ in Leiden zicht op een betere toekomst te bieden. Anno 2017 wordt de zee nog steeds aangeprezen als opvoedingsinstituut bij uitstek, tegenwoordig voor ‘randgroepjongeren’ die dreigen te ontsporen. De zeevaartschool werd een succes, maar veranderde voortdurend van karakter. Toen de overheid er in 1914 een kaderopleiding voor hoger marinepersoneel van maakte, was het idee om kansarme jongeren te helpen volkomen verwaterd. Aan de uitgave van dit boek gaat een bijzondere geschiedenis vooraf. In 1986 publiceerde Kagie al over de Kweekschool voor Zeevaart in Leiden. Toen hem dertig jaar later door het Leids zeemanskoor Rumor di Mare werd gevraagd om in het kader van hun internationale Sea Folk en Shanty Festival ‘Naar zee, Naar Zee!’ een praatje te houden over de historie van de school, ontstond het idee om het boek van destijds opnieuw uit te geven. ‘Ik ging me opnieuw in de materie verdiepen en werd ik gegrepen door de dominee en zijn motieven’, vertelt Kagie. ‘Die zeevaartschool groeide uit tot een ware fascinatie. Ik wilde dit tot op de bodem uitzoeken, kreeg inzage in de dagboeken van Rutgers van der Loeff en stuitte op allerlei bronnen die niet eerder voor publicaties werden gebruikt. Al schrijvend viel ik van de ene verbazing in de andere. De geschiedenis van de Kweekschool voor Zeevaart is veel boeiender dan ik me dertig jaar geleden realiseerde.’

9) Hilda van Suylenburg – Cécile de Jong van Beek en Donk – Roman – Astoria
‘Hilda van Suylenburg’ (1897) van Cécile de Jong van Beek en Donk was een enorme bestseller en wordt beschouwd als de eerste volwaardige Nederlandse feministische roman. Desondanks is het tegenwoordig vrijwel verdwenen uit het collectieve literaire geheugen. In het verhaal over de strijdlustige Hilda die weinig gelegen laat aan haar patriarchale omgeving worden vrijwel alle belangrijke kwesties uit het dan nog jonge feminisme gethematiseerd. Tegelijkertijd is het nog steeds meer dan lezenswaardig als grote roman in de traditie van Tolstoj, Henry James en Louis Couperus. ‘Hoewel Hilda van Suylenburg een soort anti-Eline Vere is heeft het een opvallend tekstueel verband met Couperus' werk. Als geen andere roman beschrijft het die Haagse Couperiaanse wereld nauwgezet en van binnenuit. Daarnaast zou De Jong van Beek en Donk deels model hebben gestaan voor een van Couperus' klassieke vrouwelijke personages: Cornélie de Retz van Loo uit Langs lijnen van geleidelijkheid (1899). Reden genoeg om deze bijzondere roman 120 jaar na verschijnen weer beschikbaar te maken, voor het eerst in gemoderniseerde spelling. Hilda van Suylenburg is verplichte literaire kost voor zowel wie geïnteresseerd is in het Nederlandse feminisme als voor de liefhebbers van klassieke negentiende-eeuwse romans. Hilda van Suylenburg is het tweede deel in de reeks Rondom Couperus, waarin door Couperus bewonderde, beïnvloede of anderszins verwante literaire teksten van rond 1900 zullen worden uitgegeven. De reeks wordt verzorgd door fin de siècle-kenner Sander Bink van rond 1900.