De komende weken wil ik met uw goedvinden in onze media de revival, de renaissance, de wederopstanding, de wedergeboorte bewerkstelligen van een heer van stand die in 1986 zijn vaarwel zei. Na 177 maal via woord en beeld van zich doen spreken bij jong en oud. De aanleiding tot die roep tot een nieuw leven was de geboorte van drie maal drie tekenen van leven van hoofdpersoon Olivier B. Bommel. Het gaat om Nog meer listen van Tom Poes, Krijg de teter! en Eh…dinges van Marten Toonder en De Bezige Bij. Het eerste deel van mijn opschrift kent het woorddeel ‘saga’ en inderdaad gaat het om heldenverhalen, in deze casus van een stripfiguur die met zijn maat Tom Poes in 1941 zijn opwachting maakte in kranten en weekbladen. Als hommage aan hun schepper Toonder en om ons als lezers en kijkers te gerieven startte uitgeverij De Bezige Bij in 2008 met een ambitieus project: het uitgeven van alle Bommelverhalen in zestig delen. In oblongformaat, dus langgerekt met dezelfde vorm en afmeting als waarin ze in de krant verschenen.
Het colofon in het deel dat ik nu in de schijnwerpers wil zetten, Krijg de teter! zegt het zo: Krijg de teter! kwam tot stand onder auspiciën van de Stichting Het Toonder Auteursrecht, in samenwerking met Uitgeverij De Bezige Bij en NRC Handelsblad. Deze uitgave maakt deel uit van in totaal 60 banden. Met deze uitgave krijgen de verhalen hun definitieve vorm. Alle illustraties zijn gedigitaliseerd en waar nodig gerestaureerd, en de teksten zijn gecorrigeerd op inconsequenties en taalfouten. De basis voor de teksten vormt de laatste Bezige Bij-uitgave waar Marten Toonder als auteur nog bij betrokken is geweest.’ In Krijg de teter! passeren drie avonturen van Olivier B. en de zijnen onder de titels van Heer Bommel en de grauwe razer, Tom Poes en het kukel, Heer Bommel en de wilde wagen.
De eerste story start met een inleiding en is geschreven door Toonder-biograaf Wim Hazeu. Ik citeer: Heer Bommel en de grauwe razer - Het is begin jaren zestig en probleemjongeren en hun opvoeding worden breeduit maatschappelijk bediscussieerd. Om dat thema te verbeelden heeft Toonder met plotbedenker Lo Hartog van Banda en striptekenaar Dick Matena een gooi- en smijtverhaal gemaakt dat z’n weerga niet kent. Toonder leeft zich in bijzondere krachttermen, zoals ‘opgelapt krothuis’, ‘doorgeblazen dolgat’, ‘krotenkoker’ of ‘puingruwel’, en als iemand het er niet mee eens is kan hij ‘de teter krijgen’. De razer, slachtoffer van een moeilijke jeugd, gaat zich naast ongepast taalgebruik ook aan drank te buiten. Maar dan is er Tom Poes die pedagogisch ingrijpt: grof taalgebruik en handelen zijn aangeleerd en kunnen ook worden afgeleerd. Een dergelijke behandelwijze is vandaag de dag helaas minder in zwang. Zelfs Zielknijper lijkt niet met zijn ‘neuro-psychologische kliniek’ al vooruit te blikken op de hedendaagse mode om psychiatrische fenomenen vanuit de neurobiologie te bezien. Het is het enige verhaal waarin de heer O. Zielknijper van de weeromstuit tot doctor is gepromoveerd.’
Het welgeteld 1001ste avontuur van de heer Bommel en Tom Poes loopt over de stroken met de nummers 4739 tot 4758 en 4763 tot 4818. Het verscheen voor het eerst in NRC Handelsblad in 1962 en 1963. De eerste locatie van De heer Bommel en de grauwe razer bevindt zich tussen de vlakte van Lammermoer en het slot Bommelstein: het land van de Zwarte Bergen. Een gebied dat in een kwade reuk staat want in de diepe kloven en ravijnen huist een woest roversvolk,de spelonken worden bevolkt door allerlei levensvormen en de bergtoppen worden bekroond door bouwsels, die als verblijfplaats voor onzalige gedrochten dienen. Met het vehikel Oude Schicht trippen Bommel en Tom Poes voor een uitje op een vroege morgen in de herfst, maar als blijkt dat Bommel de verkeerde kaart heeft meegenomen raken zij de weg kwijt en voordat zij het weten, zijn zij omringd door de donkere formaties van de Zwarte Bergen, die een onheilspellende aanblik bieden. In het onherbergzame gebied belanden zij in de herberg ‘In de Grauwe Razer’ waar de waard hun vertelt van het monster de grauwe razer die boven de Knekelloof woont. Ondanks waarschuwingen wil Bommel toch naar het slot van de razer.
Uiteraard vertel ik u de plot van Heer Bommel en de grauwe grazer niet, maar wel wil ik u de vaste Bommel-personages voorstellen die ook in dit verhaal vol wederwaardigheden acte de présence geven. Naast beer Olivier B. Bommel, heer van stand, zijn dat kat Tom Poes, vriend en eeuwige redder, hond Joost, trouwe bediende, haan markies De Canteclaer, buurman en adellijke ijdeltuit, mens professor Prlwytzkofski, chaotische wetenschapper met Duitse tongval, lama doctor Zielknijper, psy-kundige, hond commissaris Bulle Bas, norse man van politie. Aan het slot van het avontuur zitten deze figuren op slot Bommelstein aan de traditionele voedzame maaltijd.
In de overige acht opnieuw uitgegeven verhalen gaan wij met elkaar op zoek naar de overige vaste Bommel-creaties van Marten Toonder, als daar mogelijk zijn gans Wammes Waggel, altijd vrolijke levensgenieter, buldog Bul Super, zakenman en gewetenloze boef, nijlpaard burgemeester Dickerdack, opportunistisch bestuurder, mens Terpen Tijn, onaangepaste schilder, hamster Dorknoper, onkreukbare ambtenaar der eerste klasse, kat juffrouw Doddel, heimelijke liefde van Bommel en mens Zwarte Zwadderneel, zwartgallig persoon. De laatste persoon, ook wel Zwadke Kornelisz of Cornelis Zwadder komt uitgebreid aan het woord in het 348 bladzijden tellende, ruimhartig geïllustreerd Bommel en Bijbel van Klaas Driebergen en uitgeverij Aspekt met de ondertitel ‘Bijbel en christendom in de verhalen van Marten Toonder. Op de cover staat de in zwart gehulde roman met opgestoken paraplu tegen droppels die alleen op hem vallen en niet op heer Bommel die gezeten in zijn fauteuil de Statenvertaling in de handen heeft. De volgende keer maken wij halt en front voor dit gevierde boek van neerlandicus en Bommelkenner Driebergen die ook met het stuk Leven in duistere tijden met de Zwarte Zwadderneel zijn opwachting maakt in de 130 bladzijden tellende, gul verluchte glossy Bommel. In het glanzende tijdschrift is uiteraard ook ruimte vrij voor de door mij reeds genoemde Bommel-biograaf Wim Hazeu. Diens ‘Marten Toonder’ met ondertitel ‘Biografie’ telt 736 bladzijden en bevat twee katernen foto’s. Als u met mij mee wilt lezen: Bommel en Bijbel, Bommel glossy en Marten Toonder zijn de boeken die deze weken er toe doen!
In 1986 nam Toonder, na 45 jaar commentaar op onze maatschappij, afscheid. Voor die gelegenheid keken in het weekblad Vrij Nederland zeventien bekende landgenoten in de spiegel die Marten hun heeft voorgehouden. O.a. Adriaan van Dis, Bram Peper, Emma Brunt, Charlotte Mutsaers deden dat heel vakmatig Heer Bommel, resp. analyserend heer Bommel, burgemeester Dickerdack, juffrouw Doddel en schilder Terpen Tijn. Dertig jaar geleden schreven zij hun kijk op Bommel en nu nog zijn hun verhalen informatief. Ook dat ga ik aantonen!
Voor mijn gevoel druk doende in de achtertuin - waarin de door de rups getarte buxus - reikte de man van de post een lijvig boek dat mij meteen in de ban had. Ik zette mij aan de schrijftafel en raakte niet uitgelezen (en uitgekeken) in het werk, dat van meet tot finish een saluut brengt aan literaire geschriften die volgens de samenstellers er echt toe doen. Het gaat om het 478 bladzijden tellende, gul en relevant geïllustreerde De leeslijst onder redactie van Nina Geerdink, Jos Joosten, Johan Oosterman en van uitgeverij Vantilt met de ondertitel ‘222 werken uit de Nederlandstalige literatuur’. Ik zei ‘saluut’ en ik kwam op dat hartelijke woord door de omslag, want daarop een afbeelding van de Duitse illustrator Quint Buchholz : Der Gruss uit 1990. Een man neemt respectvol zijn hoed af voor een lekker dik boek. Zo is ook de attitude van Nina Geerdink en de haren (allen in verleden of heden verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen), Zij gaan immers vol ontzag en waardering om met werken uit de Nederlandse en Vlaamse letterkunde. Anders gezegd; zij vinden het gewoon leuk de pet af te nemen voor naar hun idee boeken van gewicht. De subtitel is arbitrair want de selectie van ‘de 222’ door de zeg maar professionele lezers had ook kunnen uitkomen op ‘de 111’ of ‘de 333’. Het gaat in De leeslijst niet om de canon waarin de meest klassieke literaire werken uit het Nederlands taalgebied figureren, maar om een longlist die samengesteld is op basis van voorkeuren en prioriteiten van meer dan twintig Nijmeegse docenten en onderzoekers. Al grasduinend in hun toegankelijke en tintelende coming out denk ik dat zij zich vooral lieten leiden door invalshoeken als ‘spannend’, ‘verrassend’ en ‘divers’. De keuzeheren struinden door meer dan tien eeuwen literatuur en selecteerden naar hartenlust. Zo kwamen zij bij Wachtendonckse psalmen, De reis van Sint-Brandaan, Lyriek van Hendrik van Veldeke, Ferguut en Karel ende Elegast van toen tot werken van Joost de Vries, Jeroen Mettes, Arnon Grunberg, Martin Michael Driessen en Gerjon Gijsbers van nu. Met als uitsmijter no. 222 hun eigen De leeslijst waarin zij klip en klaar het hoe en waarom van hun uitverkiezing uit de doeken doen.
Decennia terug turfde ik als leraar Nederlands aan Scholengemeenschap De Lage Waard in Papendrecht welke boeken op de 255 lijsten van examenkandidaten havo en atheneum zoal gelezen werden. Het ging steeds om notities van vijftien werken geschreven na 1880 die de jongelui tot zich genomen hadden en waarover ik op een tentamen de nodige vragen mocht stellen. De werken van voor 1880 waren al eerder klassikaal en schriftelijk aan de orde geweest. Nu moest individueel en mondeling het brevet van vermogen afgegeven worden. De top-20 werd ingenomen door Ward Ruyslinck, W. F. Hermans, Marga Minco, Jos Vandeloo, F. Bordewijk, Herman Heijermans, Willem Elsschot, Maarten ’t Hart, A. den Doolaard, Frederik van Eeden, Jeroen Brouwers, Harry Mulisch, Jan Wolkers, Hubert Lampo, Belcampo, Arthur van Schendel, Anton Koolhaas. Uit dit voor mij althans illustere rijtje zijn in De leeslijst alleen Hermans, Bordewijk, Heijermans, Elsschot, Van Eeden, Brouwers, Mulisch, Wolkers, Belcampo, Van Schendel tot hogere heerlijkheid verheven. Maar doorgaans vanwege andere werken dan door mij aanbevolen en door de leerlingen gelezen. Zo niet De donkere kamer van Damocles en Het behouden huis maar Ik heb altijd gelijk van Hermans, niet Op hoop van zegen maar Schetsen van Samuel Falkland van Heijermans, niet Kaas maar De verlossing van Elsschot, niet Twee vrouwen en De aanslag maar Het theater, de brief en de waarheid van Mulisch, niet Kort Amerikaans maar De hond met de blauwe tong van Wolkers, niet Het fregatschip Johanna Maria maar De waterman van Van Schendel. Voor mij was het nu intrigerend te traceren waarom de samenstellers voor deze werken gingen.
En daar blijft het niet bij want van de 222 uitverkoren werken zijn er vele voor mij gloednieuw of vielen bij mij niet in de prijzen. Om bij de publicaties tussen 1880 en 1950 te blijven: Uit de suiker in de tabak van P.A. Daum, Een koning van Ary Prins, Wrakken van Emmanuel de Bom, Nieuwe gedichten van Augusta Peaux, Germania van Bert Decorte, Van stamelaar tot redenaar van P.H. Ritter jr., Gelaat der dichters van Henri Bruning zijn genomineerd. Waarom deze auteurs wel en bijvoorbeeld niet Slauerhoff, ’t Hart en Siebelink? Zo ben ik gearriveerd bij een van de vele verdiensten van De leeslijst; de scribenten wijzen op werken die er volgens hen echt toe doen en zeggen daarbij ook wat de pluspunten ervan zijn. Zij willen ons leesplezier bezorgen. Zij gaan daarbij zelfs zo ver dat er twee wel heel bijzondere boeken een plaats door hun toedoen hebben veroverd: Madoc en Aan gort. Het eerste werk is niet bewaard gebleven en wordt alleen vermeld in Van den vos Reynaerde en het tweede moet nog afgemaakt worden! Ik las een paar keer voor mijn studie en vele malen met mijn leerlingen de beginregels van ‘Reynaerde’, ‘Willem die Madocke maecte/Daer hi dicken omme waecte’ en ze bleven al die tijd in raadselen gehuld. Met het verhaal van Johan Oosterman in De leeslijst kan ik overigens goed leven, hoewel de mist om Madoc maar deels opgetrokken is. Maar typerend voor de overige 220 geloofsbelijdenissen zijn beide artikelen wel want aangeboden in twee bladzijden met kort bericht over leven en werk auteur, uitvoerig verhaal over het onderhavige boek, bondige literatuuropgave en illustratie. Een ander pre van De leeslijst is dat het literaire vademecum in het vergeetboek geraakte verhalen en zelfs juwelen van proza en poëzie opgedolven heeft. Een zo’n parel dook voor mij op toen ik op het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht als kandidaat deel uitmaakte van een werkgroep. Onder de bezielende leiding van mevr. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen hielden zo’n vijftien studenten zich bezig met het bestuderen ‘De Roemster van den Aemstel’. Ik raakte in de ban van het stroomdicht uit de 17de eeuw.
De inhoudsopgave voorin De leeslijst etaleert dat de lui uit Nijmegen goud hebben gevonden. Ik pluk voor de vuist weg uit hun goudvoorraad van voor 1880: Rutghera van Eck met ‘Album amicorum’, Jan Vos met ‘Aran en Titus’, Matthijs van der Merwede met ‘Roomse min-triomfen’, Titia Brongersma met ‘De bron-swaan’, Joachim Oudaan met ‘Haagsche broeder-moord’, Jan de Marre met ‘Jacoba van Beieren’, Jan Holland met ‘Darwinia’. Tot mijn schande moet ik zeggen dat deze werken mij niets deden, domweg omdat ik ze niet kende. Deze gids door het literaire land zal mij de weg wijzen naar het el dorado. Om u in de opzet van uitgeverij Vantilt te doen geraken geef ik u haar tekst op de omslag achterzijde; De leeslijst is er om iedere literatuurliefhebber (hernieuwd) kennis te laten maken met vergeten, onderschatte, of juist stukgelezen en vaakbekroonde werken uit de Nederlandse en Vlaamse letterkunde van alle eeuwen. Niet omdat het moet, maar omdat het leuk is. De auteurs van dit boek, allen letterkundespecialisten die verbonden zijn of waren aan de Radboud Universiteit Nijmegen, presenteren hun keuze van belangwekkende, urgente, relevante, interessante of gewoon mooie boeken uit de Nederlandstalige literatuur. En zo divers als de titels zijn, zo verschillend zijn ook de aspecten die aan bod komen: ze zijn eerder exemplarisch dan representatief. Op de leeslijst staan bekende titels, maar ook verborgen pareltjes. Het boek presenteert resultaten van langdurig onderzoek, maar ook terloopse vondsten. De leeslijst is een staalkaart van verwachte en onverwachte, onterechte en terechte hoogtepunten uit tien eeuwen schriftelijke cultuur in de Lage Landen. Van ‘Gysbregt van Aemstel’ tot ‘Het verdriet van België’, van de ‘Wachtendonckse psalmen’ tot ‘Vader van God’’.
De komende weken wil ik met uw goedvinden edelmetalen gaan zoeken in De leeslijst. Ik start dan met het opnieuw ontdekken van goud, zilver en brons in Karel ende Elegast. Van den vos Reynaerde, Beatrijs, Lanseloet van Denemerken, Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen. Deze werken uit de middeleeuwen - met ieder het eigen genre - gaan naar mijn idee een revival bij mij en u beleven. De eerste kennismaking met dit caleidoscopische werk bracht mij tot deze overtuiging. Overigens, wat let u dit kostelijke werk voor uzelf of voor uw kids aan te schaffen? En: over een geweldig cadeau gesproken!
Die zonovergoten middag van de 21ste augustus beleefde ik een presentatie van jewelste van een boek dat naar vorm en naar inhoud een hoogstandje is. In het sfeervolle Grand Café de Biesbosch van verpleeghuis ‘Waerthove’ Kerkbuurt 200 in Sliedrecht waren vele bewoners bijeen om een subliem uitgevoerd uit het leven geplukt relaas met een warm saluut te verwelkomen. Het ging om het 290 bladzijden tellende, gul geïllustreerde Liefdeslied van Leni Immink en Karianne Verdonk en uitgeverij Fagus met als ondertitel ‘Levensverhaal van een muzikaal oorlogskind’. Op de harde cover ziet u een blij kijkende jonge vrouw, omringd door veelkleurige bloemen, vol verwachting het leven begroeten. De authentieke foto is van hoofdpersonage Leni - met geboortejaar 1931 - die op verzoek van haar hechte vriendin en auteur van het boek Karianne onlangs haar loop door de decennia daarna uit de doeken deed. Het resultaat van de biecht over haar geleefde leven is zo treffend en tintelend in woord en beeld vervat dat wij als lezers en kijkers ons gelukkig mogen prijzen met dit fenomenale Liefdeslied.
In al die jaren dat ik boeken die er echt toe doen bij u mocht introduceren heb ik meerdere malen verslag gedaan van de doop van een boreling. Steeds presenteerden zich uitgevers met auteurs die doorgaans vol lof waren over hun jongste publicatie en daarover de trompet staken. Maar bij het artistieke duo uit Dordrecht was het andere koek, want op het podium liet Karianne welgekozen passages uit Liefdeslied de zaal in vlinderen terwijl Leni die met twinkelende tonen uit haar piano omlijstte. Zo toverde Leni wel tegen de twintig melodieën uit het slag-, toets- en snaarinstrument voor haar, die titel en ondertitel van haar biografie onderstreepten. ‘Wilhelmus van Nassouwe’, ‘Non je ne regrette rien’, ‘We‘ll meet again’, ‘Les feuilles mortes’ en andere gecomponeerde liederen etaleerden dat Leni Immink ondanks of wellicht beter: dankzij een handicap een virtuoos talent is. Mozart en Beethoven, die op die vrijdagmiddag virtueel ook aanwezig waren via hun composities, zouden verheugd geweest zijn over Leni’s vertolking! Op een scherm boven de voorlezende Karianne en de pianospelende Leni begeleidden foto’s uit Liefdeslied de presentatie. Platen uit het album van de familie Günther-Immink verbeeldden de levensloop, met alle ups en downs, van de vrolijke vrouw op de omslag die haar verhaal eindigt met de woorden ‘Met het vertrek van Ruud wil ik mijn verhaal afsluiten. Zelf hoop ik nog een poosje door te gaan; ik geniet van het leven en ben dankbaar voor iedere dag die ik krijg. Ik beloof mezelf: tot aan mijn dood zal ik niet oud worden.’
De ‘Ruud’ uit het citaat is Ruud Günther, die in 1947 als kostganger arriveert bij de ouders van Leni die hun domicilie aan de Amsterdamseweg in Arnhem hebben. Op de acht jaar oudere student aan de Landbouwschool in Deventer wordt Leni smoorverliefd maar haar droom valt in duigen als Ruud verwacht dat zij als echtgenote hem zal volgen naar Indië waar hij geboren is. Twintig jaar later achterhaalt Ruud onze Leni toch, treden ze in het huwelijk en worden verblijd met zoon Ruud. Ruud senior wordt echter gekweld door een trauma uit de Tweede Wereldoorlog, zijn moeder Herta zou geheuld hebben met de Duitsers en zelfs een verhouding gehad hebben met een rechter van de S.D., Otto Bark. Tot aan zijn dood in 2010 bleven mistige, tegenstrijdige, beschamende, ambivalente gedachten aan zijn moeder hem achtervolgen. Adembenemend en overrompelend was het om bij de presentatie met Karianne Verdonk en Leni Immink in het spoor van Ruud Günther te treden. De ondertitel ‘Levensverhaal van een muzikaal oorlogskind’ krijgt deels gestalte in Ruud maar vooral in Leni. Kreeg zij negen jaar jong in de lente van 1940 van haar ouders een zwarte, glimmende piano, de vreugde werd al gauw verstoord door het geweld van de oorlog. Episoden uit die rampspoed las Karianne heel gedreven, ingetogen, vol respect en liefde voor en in de zaal traceerde ik lof voor Leni, omdat zij zo precies het verleden in haar boek op weet te roepen. Zij is een kind uit de oorlog, dat veel in haar geheugen heeft opgeslagen.
Ik roep u op zelf in Liefdeslied de persoonlijke berichten uit de rampspoed van de jaren 40-45 te lezen en te zien. Om u de verhaalkunst van Karianne de demonstreren geef ik echter een eigen citaat. Dat over het leed onze Joodse burgers aangedaan, in de Holocaust en dat ook over een ‘oorlogskind’ gaat; Vera Hirschall. Maar eerst dit nog, want tijdens de seance van Leni en Karianne ontmoette ik nog een kind uit de oorlog, Ralph van Daalhelm. Ik zat op de achterste rij in Waerthove en de man uit Heemstede kwam naast mij zitten. Het toeval (?) wil dat ook de sympathieke markante man van net in de tachtig in Levenslied een rol van Leni en Karianne toebedeeld heeft gekregen. Ook Ralph is een kind van de oorlog en zijn story staat in chapiter 29 ‘Groeispurt’. Hij vernam van het boek, nam contact met de hoofdpersoon op en… Nog een persoonlijke notitie; ik zag van verre de galant geklede dames Immink en Verdonk, liet de woorden en klanken op mij afkomen en onderging het gezegde van Leni dat zij verliefd is op de liefde. Vandaar de titel van haar pregnante relaas waarin niet alleen zij maar ook Ruud, Vera en Ralph oorlogskinderen zijn. Overigens, Karianne schrijft als de beste, traceert u maar!
Uit ‘Op de grens van twee werelden’: ‘Nou, kijk dan, dáár, de Joden. Ze brengen de Joden weg.’ We zagen een grote groep mensen lopen, ze hadden een gele ster op hun jas. Ze kwamen uit de Brantsenstraat en liepen in de richting van het station. Er liepen Duitsers met geweren en blaffende honden met hen mee. Plots zag ik Vera lopen, zij woonde vlakbij ons. ‘Patje, daar loopt Vera Hirschall met haar broertjes en moeder en vader. Waar gaan ze naartoe?’ Pat haalde haar schouders op: ‘Hoe moet ik dat nou weten?’ Opeens zag ik een man zich losmaken uit de menigte. Hij ging op het grasveldje naast de weg zitten. Hij boog zijn hoofd en zat met opgetrokken knieën. Een Duitser schreeuwde iets en porde hem met een geweer, maar hij verroerde zich niet. Meteen kwamen er ook andere Duitsers op af, een daarvan gooide een emmer water over het hoofd van de man. Wij schaterden het uit, wat een vertoning. Hij was kletsnat, het water liep tot in zijn schoenen. Toen stond de man toch op en liep al druipend met de anderen mee. Opeens kreeg ik het akelige gevoel dat het eigenlijk toch niet zo grappig was. En kreet van een oude vrouw overstemde het rumoer, zij was gevallen. Haar tas stond open en losse kledingstukken lagen verspreid op de grond. Een Duitser schopte en sloeg de oude vrouw. ‘Aufstehen, schnell schnell.’ Hij hield een grote, grommende hond aan de lijn. De oude vrouw werd door een man overeind geholpen, maar de Duitser bleef schreeuwen en de hond bleef maar blaffen. Kleine kinderen raakten in paniek en begonnen te huilen. De mensen werden het perron opgejaagd, geslagen en de trein ingeduwd. Ik werd misselijk als ik ernaar keek, maar kon mijn hoofd niet afwenden. De oude vrouw zag ik weer lopen. Zij had bloed op haar gezicht. Ze werd de trein in gesleurd door een Duitser. De trein zette zich in beweging, toen werd alles stil. Op het perron waren een heleboel spullen achtergebleven. Ik zag jassen en een paar koffers. Overal lagen kleren op de grond en ook nog een pop en een beertje.’
Om u helemaal in the picture te brengen de tekst van uitgever Fagus op de cover van Liefdeslied:‘Leni Immink, geboren in 1931, is door een spasme van de spieren rond haar ogen gedwongen om vanaf zeer jonge leeftijd alles in één keer in zich op te nemen. Waar andere kinderen worden ondersteund door lezen en schrijven, moet zij het vooral hebben van haar geheugen; immers, lang turen op papier kon zij niet. Ondanks deze beperking blijkt Leni een zeer getalenteerd kind te zijn. Vanaf het moment dat haar vader een piano in huis haalt, in januari 1940, is zij niet meer weg te slaan bij het instrument en leert zij zichzelf pianospelen. Leni is dan negen jaar oud.
Het verhaal baant zich een weg door de tweede wereldoorlog en de evacuatie van Arnhem, een periode die een onuitwisbare indruk op Leni heeft achtergelaten. Haar steun en toeverlaat vindt zij bij haar ouders en zus, maar zodra de muziek zich weer aandient, komt ze pas daadwerkelijk tot bloei. Als zij op haar zestiende de sonate façile van Mozart ten gehore brengt tijdens een bezoekje aan haar tante, gaan er veel dingen veranderen. Ondanks het sobere inkomen van haar ouders, krijgt zij toestemming om een opleiding te volgen aan het Muzieklyceum in Arnhem. Dit is het moment waarop Leni’s carrière een vlucht neemt. In de jaren zestig geniet zij bekendheid met haar composities voor o.a. Willeke Alberti en Tony Ronald. Pas als zij zesendertig jaar oud is, trouwt Leni met de liefde van haar leven; de man die vlak na de oorlog een poos bij hen in huis heeft gewoond en na negentien jaar weer terugkeert. Leni gaat echter geen gelukkig leven tegemoet met deze man. Door haar optimistische levensinstelling, de hulp van vele vrienden en natuurlijk door de muziek, weet zij zich toch staande te houden. Zelf zegt zij: ‘Ik ben een gelouterd mens en geniet van elke dag. Ik zal tot aan mijn dood toe niet oud worden.’ Haar oogaandoening ligt vermoedelijk ten grondslag aan Leni’s gedetailleerd herinneringsvermogen. Dit heeft ervoor gezorgd dat zij haar hele leven kan navertellen tot in de kleine details. Het geheel heeft geresulteerd in een caleidoscoop van herinnerde gebeurtenissen.’
Een naar vorm en inhoud verrassend, vermakelijk, horizonverleggend, in de historie gedrenkt dichtwerk leg ik voor u neer opdat u eruit kunt proeven en de smaak te pakken krijgt. Het gaat om het 206 bladzijden tellende, gaaf geïllustreerde Doctor Syntax op zoek naar het pittoreske van William Combe en van uitgeverij Ad. Donker met de ondertitel ‘Een gedicht’. Op het titelblad staat ook vermeld dat de aquatinten van Thomas Rowlandson zijn en dat Martin Hulsenboom voor de vertaling van het uit 1812 stammende The Tour of Doctor Syntax, in Search of the Picturesque. A Poem tekende. Op de wikkel van de gebonden uitgave – weer een hoogstandje van de Rotterdamse uitgever! –staat een aquatint, variant op de traditionele ets waarbij geen lijnen maar egale vlakken ontstaan, met daarop het hoofdpersonage Doctor Syntax al tekenend op het meer. De geleerde man is predikant- schoolmeester, heeft als eega een pronte vrouw op haar retour, kent als knecht de flegmatieke Ralph en maakt een tocht door het Engelse land op zijn knol Grijsje. In Canto I maakt hij zijn opwachting en in de volgende 25 heldenliederen lezen wij over zijn tour.
Ik zei zojuist dat ik u doe proeven en om die belofte na te komen geef ik de eerste versregels van de ouverture door. Dit om u de geestigheid, de karaktertekening, de woordenrijkdom van Combe aan te reiken, die een inkijk geeft in het wel en wee van het weleer van de maatschappij, en dat in virtuoze woorden weet te vatten. Om het citaat te plaatsen geef ik u de tekst van Donker op de wikkels door met de toezegging dat wij in volgende afleveringen van onze rubriek Doctor Syntax op de voet gaan volgen. Maar eerst dit nog. Het ‘pittoreske’ uit de subtitel plaatst Huldenboom in zijn toegankelijk en informatief Voorwoord ‘De Boekverkopers zullen met u dwepen’ Een zekere William Gilpin was in de dagen van Combe de theoreticus van het pittoreske: landschappen, voorwerpen en levende wezens moeten in een kunstwerk onderhevig zijn aan dramatische lichtcontrasten, gevarieerde compositie, overweldigende woestheid en labyrintische perspectieven. Gulpin wilde doelbewust afwijken van de werkelijkheid. Combe dreef de spot met Gilpin. Wij zullen later zien hoe!
De uitgever op de bol com site: ‘In 1814 schreef Jane Austen in een brief, dat ze in Londen nog niemand had gezien 'met zo'n kinnebak als Doctor Syntax'. De argeloze hoofdpersoon van het komische gedicht ‘Doctor Syntax op zoek naar het pittoreske’ (1812) was in korte tijd een begrip geworden. Het verhaal over de antiheld die naam hoopt te maken met een geïllustreerd verslag van zijn reis door Engeland, biedt de lezer een bonte mengeling van kolderieke avonturen, geestige dialogen, vileine kritiek en milde mijmeringen. Bovendien kan het werk bogen op een uiterst curieuze ontstaansgeschiedenis. De flamboyante veelschrijver William Combe zat in 1809 wegens onbetaalde schulden in de Londense King's Bench Prison, toen de uitgever Rudolph Ackermann hem verzocht de tekst te schrijven voor een lichtvoetige variant op de luxe topografische publicaties die indertijd in trek waren. Thomas Rowlandson, een van de grootste karikaturisten van zijn tijd, had zich al bereid verklaard de prenten te vervaardigen en had een thema gesuggereerd: een satire op het fenomeen van de schetsende reiziger.
In een voorwoord bij de eerste uitgave deed Combe uit de doeken hoe het scheppingsproces was verlopen: 'Iedere maand werd mij een Ets of Tekening toegestuurd en ik schreef een bepaald aantal pagina's op rijm, waarin als vanzelfsprekend het onderwerp van de afbeelding verwerkt was. Toen mij de eerste prent werd toegestuurd, wist ik niet wat het onderwerp van de tweede zou zijn en op deze manier, met grote regelmaat, ging de Kunstenaar door met tekenen en ik met schrijven (...) totdat een werk van bijna tienduizend regels was opgeleverd, zonder dat de Kunstenaar en de Schrijver persoonlijk contact met elkaar hadden of iets van elkaar wisten.'
Al improviserend schiepen Rowlandson en Combe een meesterwerk: de een in karikaturen, de ander in luchtige verzen. 'De Boekverkopers zullen met u dwepen,' zo krijgt Doctor Syntax te horen. Deze woorden bleken profetisch. Honderd jaar lang verscheen in Engeland de ene na de andere herdruk. Middels deze eerste volledige Nederlandse vertaling kunnen ook wij eindelijk kennismaken met die hier nagenoeg onbekende parel. Martin Hulsenboom (1958) is actief als freelance vertaler.’
De entree van het eerste canto:
‘De school was uit, het werk gedaan,
Van Grieks, Latijn en meer van dat gedoe,
De brave Syntax, diep in zijn fauteuil,
Verpoosde in een mijmerende bui.
Zijn eega was niet thuis, ze was op stap,
Nieuwsgierig naar de laatste achterklap.
Ten langen leste zou nu niets voorkomen
Dat hij een uurtje heerlijk weg kon dromen.
Zo werd zijn geest, zoals je mocht verwachten,
Belegerd door een stormloop van gedachten.
Zijn hoop op een promotie in de Kerk
Was reeds verkeken en zijn gangbaar werk
– Ronduit parochiesleur moet u bedenken –
Moest hem nog járenlang voldoening schenken.
Op zondag, nimmer bleef hij in gebreke,
Doorkruiste hij de hem bekende streken
En placht te bidden, donderen en preken,
Het gros te prijzen, zondaars te beleren
En, als het lukte, ergens re dineren.
Een uitvaartje hier, een doopfeestje daar,
En smoorverliefde paartjes die elkaar
Het ja-woord gaven zonder dat ze wisten
Van ontluisterende huw’lijkstwisten.
Dus zo verliepen Syntax’ zondagsritten,
In winterbuien en in zomerhitte,
Doch zijn verdiensten, alles bij mekaar,
Bedroegen amper dertig pond per jaar.
Ook steeg de druk van financiële lasten,
Die stilaan noopten tot verbeten vasten:
Aan rund- en schapenvlees, aan brood en ale
Betaalde Syntax zich gewoonweg scheel.’
Volgends mij moet u de smaak van Doctor Syntax te pakken hebben!
Hedenmorgen ontving ik ter recensie voor u van amice Henk ter Borg uit het Amsterdamse een in lieflijke kleuren gehuld boek en over het bestaan ervan wil ik nu al berichten. Omdat het een smakelijk vademecum is over onsmakelijke historische figuren. Het gaat om het 174 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Dineren met dictators van de historica Victoria Clark en Melissa Scott en van Nieuw Amsterdam Uitgevers met de ondertitel ’26 tirannen en hun lievelingsgerechten’. In het voorwoord zeggen de twee auteurs wat zij verstaan onder een dictator: iemand noemen zij zo als hij door middel van een staatsgreep aan de macht is gekomen of de grondwet heeft genegeerd om aan de macht te blijven. De subtitel heeft het over 26 tirannen en dat geeft aan dat de alleenheerser het voor het zeggen heeft via toepassing van geweld en wreedheden. Deze nare personages presenteerden zich in alle tijden en over de hele wereld. Clark en Scott hielden het op de vorige eeuw en kwamen zo tot hun selectie van slechte figuren met hun favoriete happen. In Europa haalden acht dictators het boek met authentieke foto’s, korte biografieën, treffende anekdotes en appetijtelijke recepten: Stalin, Mussolini, Hitler, Salazar, Franco, Tito, Honecker en Ceausescu. Van Rusland tot Roemenië gingen,van Italië tot DDR, van Duitsland tot Joegoslavië, van Portugal tot Spanje ging dit brute achttal niet alleen te keer in de politiek en de maatschappij maar ook in het culinaire leven. Van ciambellone en casselerrib tot stasivi en coliva.
Met een knipoog naar uw wellicht nog vrije leesweken geef ik nu al de tekst van de uitgever op de site door en het door de recensent Olaf Tempelman onder het kopje ‘Niet zo smakelijk eten’ gezegde in de Volkskrant. Opdat u de smaak te pakken krijgt! Maar eerst een persoonlijke notitie. In onze Cultuurmix signaleerde ik bij mijzelf een voorkeur voor berichten uit de Tweede Wereldoorlog. De dictator van toen, Adolf Hitler 1889-1945, krijgt van Clark en Scott een prima definiëring die uitloopt in het recept voor een gevulde duif. Ik citeer uit Dineren met dictators: ‘Adolf Hitler was een berooide aquarellist uit de Oostenrijkse provinciestad Braunau maar ook een onderscheiden veteraan uit de Eerste Wereldoorlog en dankte zijn opkomst in de kwetsbare Republiek van Weimar aan een fatale combinatie van nationale vernedering en hyperinflatie. Hitler kreeg de Duitsers mee met zijn belofte om de Duitse nederlaag te wreken en de economische en militaire macht van hun land te herstellen.’Heel knap vind ik deze ouverture van Clark en Scott, die na de verdere strategische escapades van de beruchte nazi verwijlt bij diens gerechten van voorkeur. Ook verwijlen zij bij het vermeende vegetarisme van Hitler. Onze schoondochter uit Voorburg, Bonnie, is een keukenprinses en haar ga ik het gerecht van Hitler voorleggen. Wellicht is de bijsmaak niet zo geweldig, maar die is gelukkig virtueel. Hoe de vreselijke geweldenaar van de oosterburen zijn smaakpapillen de kost gaf, hoort u nog van mij!
De site: ‘Adolf Hitler vond duif heerlijk, Saddam Hoessein was als een kind zo blij met gegrilde karper en Kim Jong-il hield enorm van haaienvinnensoep. Met dit krankzinnige kook- en geschiedenisboek tover je met het grootste gemak de favoriete gerechten van de 26 belangrijkste tirannen van de twintigste eeuw op tafel. Naast de recepten van de lievelingsgerechten wordt van elke dictator een levensschets gegeven. Met Dineren met dictators komen we van alles te weten over het comfort food en de eetgewoonten, de tafelmanieren en de spijsvertering van onder meer Stalin (kip met walnoten), Amin (geitenvlees), Mao (varkensbuik) en Castro (schildpaddensoep). Lees, kook en huiver! 'Wat een smakeloos boek!'
Tempelman: ‘De anekdotes die Clark en Scott opdissen over de eetgewoontes van 26 dictators zijn niet te versmaden. Dat geldt minder voor al hun lievelingsgerechten. Een vraag om over na te denken: waarom vluchtte Mussolini's echtgenote 's nachts vaak naar de kinderkamer? U vermoedt dat de fascistische brultoespraken doorgingen in bed, waardoor de slaapkamer trilde, of dat Il Duce losse handen had? Rachelle Guidi Mussolini maakte jaren na de executie van manlief gewag van een ander soort probleem. De Leider met de breedste kaken van de 20ste eeuw hield van salade van rauwe knoflook, aangemaakt met olijfolie en citroensap. Stond deze lekkernij op tafel, dan verorberde hij steevast de hele schaal, met alle fatale gevolgen voor de lucht rond het echtelijk bed. Er worden meer mysteries ontrafeld in Dineren met dictators. Dat er in de laatste decennia van de 20ste eeuw rond lunchtijd zo vaak vliegtuigen in Kinshasa landden met verse mosselen uit Zeebrugge had te maken met het feit dat Mobutu Sese Seko van het toenmalige Zaïre (Congo) geen genoegen nam met diepvriesversies van zijn lievelingsgerecht.
De leider die een tijdlang gestalte gaf aan het keizerrijk ten noorden van Zaïre, Jean-Bédel Bokassa, had andersoortige culinaire voorkeuren: hij deed voor zijn lievelingsgerecht naar verluidt geen beroep op vliegtuigen maar op oppositieleden. De verhalen dat de Centraal-Afrikaanse keizer genoot van sierlijk geserveerd mensenvlees zijn vermoedelijk niet allemaal apocrief. Een Franse minister die in 1977 Bokassa's kroning bijwoonde, had zijn bord tot zijn spijt al leeg toen de reeds dronken keizer hem inlichtingen over het vlees verschafte. Uitleg over delicatessen kan ten koste gaan van onze eetlust: Josip Broz 'Tito', ruim drie decennia de dictator en het cement van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië, kreeg tijdens een proletarisch diner in de Volksrepubliek China te horen dat hij heerlijke mussen ging eten. Tito, notoir gourmand en playboy, verzon toen een rotsmoes. De mus, zei hij, is 'de proletariër van het vogelrijk', die eet je net zo min op als een Nieuwe Socialistische Mens. Culinaire avonturen van dictators kunnen even onversmadelijk zijn als seksuele. Die laatste zijn aanmerkelijk vaker te boek gesteld. Geen wonder dat de Britse buitenlandjournalisten Victoria Clark en Melissa Scott een gat in de markt zagen. Dineren met dictators - 26 tirannen en hun lievelingsgerecht heet de vers verschenen vertaling van Dictators' Dinners - A Bad Taste Guide to Entertaining Tyrants. Dat dit werk vol foto's en recepten in het Verenigd Koninkrijk even gretig aftrek vond als de zoete ciambellone die de Mussolini's als nagerecht serveerden, mag geen verbazing wekken.
Een prangende vraag is evenwel of er verband is tussen eetgewoonten en dictatoriale neigingen. Verschaffen de vele voedselanekdotes uit Dineren met dictators inzicht in de aard van de dictator? Het antwoord kan niet anders luiden dan: even weinig als de geboekstaafde sekslevens van dictators dat deden. Tirannen bleken net als andere stervelingen voor te komen als casanova's en seksverslaafden, maar ook als asceten en 'saaie' monogamen. Op het culinaire vlak blijkt dat niet anders. Grote leiders als Stalin, Tito, Mobutu en Kim Jong-il mochten zich graag aan lange, vlezige, met drank overgoten maaltijden te buiten gaan, Kim Jong-il dronk in zijn eentje meer whisky dan de andere 25 uit dit boek samen. Idi Amin wist helemaal niet te matigen, zelfs niet met sinaasappels, waaraan hij heilzame libidineuze bijwerkingen toeschreef. Evengoed waren er onder de tirannen van de 20ste eeuw nogal wat matige eters en geheelonthouders. Hitler is het bekendst, maar Salazar uit het culinair hoogstaande Portugal was ook alcoholvrij en had zijn maaltijden graag calvinistisch. Afrika kende met Banda van Malawi en Nkrumah van Ghana zijn eigen ascetische eters. Andere dictators waren op culinair vlak simpelweg doodgewoon. Mao Zedong, Erich Honecker en Nicolae Ceaucescu aten respectievelijk als een typische Chinees, een typische Duitser en een typische Roemeen. Het verschil met landgenoten bestond er vooral in dat zij nooit voor ingrediënten in de rij stonden, laten staan bij Grote Sprongen Voorwaarts van de honger stierven. Clark en Scott serveren bij Mao een heerlijk recept voor zoet varkensvlees uit zijn geboortestreek Hunan: bij de Roerganger lag dat gewoon op het bordje tijdens door hem veroorzaakte hongersnoden. Het hoofdstukje over Pol Pot - over wiens eetgewoontes bijna niets bekend is - sluiten ze af met een recept voor een Cambodjaanse vissalade. Wie zou die met dit kookboek in de hand gaan bereiden? Dineren met dictators is, mag je zeggen, een ideaal boek voor in het kleinste kamertje, niet voor in de keuken.’