22-05-2018

Vanuit hier zie je alles

Ik ga u illustreren hoe de lovende slogans op de omslag van een roman geheel op de juiste plaats zijn. De proloog is meteen het bewijs ervan. Ik heb het over de 304 bladzijden tellende paperback Vanuit hier zie je allesvan de Duitse Mariana Leky en uitgeverij Nieuw Amsterdam met het aan de sterkste mam van de wereld 2003 Hugo Girard ontleende motto ‘It’s not the weight of the stone. It’s the reason why you lift it’. Op de omslag staat ‘Dit boek maakt je gelukkig’ en ‘Betoverende bestseller voor liefhebbers van de film ‘Amelie’. Ik reik u de proloog aan en laat die voorafgaan door de tekst van de uitgever op achterzijde omslag. De volgende vraag zit er dik in: mag ik van u weten of Vanuit hier zie je allesnaar thema en taal een schot in de roos is?

Nieuw Amsterdam: “Wanneer Selma over een okapi droomt, weet iedereen in het dorp hoe laat het is: binnen 24 uur zal er iemand sterven. Halsoverkop worden hartenwensen uitgesproken en geheimen opgebiecht. Maar er valt niet te ontkomen aan het lot: de beste vriend van Selma's kleindochter Louise verongelukt op dramatische wijze. Jaren later wordt Louise verliefd op Frederik, een boeddhistische monnik die in Japan woont. Hun relatie beperkt zich tot het schrijven van brieven, maar als Selma sterft, staat hij weer voor haar neus. Met veel gevoel zet Mariana Leky een onvergetelijke liefde neer. De kleurrijke dorpsbewoners met hun gewoontes en hun (on)hebbelijkheden scheppen in Vanuit hier zie je alles een wereld waarvan je maar heel moeilijk afscheid kunt nemen.      
               
Mariana Leky: ‘Proloog - Als je lang naar iets kijkt wat goed verlicht is en daarna je ogen sluit, zie je voor je geestesoog hetzelfde nog eens, als een onbewogen nabeeld, waarop wat eigenlijk licht was donker is, en wat eigenlijk donker was licht lijkt. Als je bijvoorbeeld een man nakijkt die de straat uit loopt en zich telkens omdraait om een laatste, een allerlaatste, een aller-allerlaatste keer naar je te zwaaien en daarna je ogen sluit, zie je achter je oogleden de stilgezette beweging van de aller-allerlaatste zwaai, de stilgezette glimlach, en het donkere haar van de man is dan licht, en zijn lichte ogenzijn dan heel donker. Als hetgeen waar je lang naar hebt gekeken iets belangrijks was, zei Selma, iets wat het hele uitgestrekte leven in een enkele beweging omkeert, dan duikt dat nabeeld telkens op. Ook tientallen jaren later is het er plotseling weer, ongeacht waar je eigen- lijk naar keek voordat je je ogen sloot. Het nabeeld van de mandie voor de aller-allerlaatste keer zwaait, duikt plotseling op als er bijvoorbeeld bij het schoonmaken van de dakgoot een mugje in je oog vliegt. Het duikt op als je je ogen even wilt laten rusten omdat je lang naar een eindafrekening hebt zitten turen die je niet begrijpt. Als je ’s avonds aan het bed van een kind zit om een verhaaltje voor het slapengaan te vertellen en de naam van de prinses of de goede afloop je niet te binnen wil schieten omdat je zelf al zo moe bent. Als je je ogen sluit omdat je iemand kust. Als je op bosgrond ligt, op een onderzoekstafel, in een vreemd bed of dat van jezelf. Als je je ogen sluit omdat je iets heel zwaars optilt. Als je de hele dag rondloopt en alleen stilstaat om een losgeraakte veter te strikken, en je je dan pas met je hoofd om- laag realiseert dat je de hele dag nog niet hebt stilgestaan. Het duikt op als iemand ‘Doe je ogen eens dicht’ zegt omdat je verrast moet worden. Als je tegen de wand van een pashokje leunt omdat ook de laatste in aanmerking komende broek niet past. Als je je ogen sluit vlak voor je eindelijk iets belangrijks opbiecht, voor je bijvoorbeeld zegt ‘Ik hou van je’ of ‘Maar ik niet van jou’. Als je ’s nachts aardappelen staat te bakken. Als je je ogen sluit omdat er iemand voor de deur staat die je absoluut niet binnen wilt laten. Als je je ogen sluit omdat er net een grote last van je schouders is gevallen, je iemand of iets hebt teruggevonden, een brief, een vast vertrouwen, een oorbel, een weggelopen hond, je tong of een kind dat zich te goed verstopt had. Telkens duikt plotseling dat ene specifieke nabeeld op, het duikt op als een screensaver van het leven en vaak op het moment dat je er helemaal niet op rekent.’

Vanuit hier zie je alles

Olga

Een paar dagen terug kreeg ik een roman aangereikt die mij toegezonden was door de door u en mij zo geliefde uitgeverij. Als er toeval bestaat dan gebeurde dit de dag voor de zending: ik las op internet de blog uit januari van Allard van Gent over dit werk. Ik geef u de tekst van de man door en laat die voorafgaan door de tekst van de uitgever. Het gaat om de 302 bladzijden tellende hardcover Olga van Bernhard Schlink en Cossee. Wij komen met elkaar nog te spreken over deze Duitse verteller pur sang die in 1944 de roots heeft. Ik wil dan sowieso zeker van u vernemen of u geheel eens bent met Van Gent.

Cossee: ‘Een dorpje rond 1900 in het oosten van het Duitse Rijk. Olga is een weeskind, Herbert de zoon van de plaatselijke landheer. Ze vallen voor elkaar, maar het eeuwenoude lied van het klassenverschil speelt hen parten, Olga is volgens Herberts ouders geen partij voor hun zoon. Maar de twee verliefden weten elkaar altijd weer te vinden, ook als Olga als onderwijzeres naar een klein stadje verhuist en Herbert zijn romantische ideeën over Rusland, Afrika en Amerika volgt en op reis gaat. Hij droomt van koloniale macht en wil net als Amundsen de poolgebieden veroveren. Maar Olga heeft haar twijfels, hij is geen doorzetter en geen gewiekste planner. De expeditie start veel te laat in het jaar en Olga hoort niets meer van haar lief. Omdat ze met hem verbonden wil blijven, schrijft ze hem 'Poste Restante, Tromsø, Noorwegen'. Iedere week een brief. In een beeldend tableau schetst de verteller in Olga het portret van een vrouw die moet meemaken hoe niet alleen haar geliefde, maar een heel volk zicht op de realiteit verliest.

Doof geworden door het oorlogslawaai en gevlucht voor de Russen, begint Olga in een klein Duits stadje een nieuw leven. Uit de oude uniformen naait zij nieuwe kleren, en zo leert de jonge verteller Ferdinand haar kennen. Hij is gefascineerd door deze raadselachtige vrouw met haar rechtlijnige opvattingen. Wat zij te vertellen heeft, is anders dan alles wat hij tot nu toe over het leven meende te weten. Na Olga's overlijden gaat hij op zoek naar haar liefdesbrieven in Noorwegen, vindt ze bij een antiquaar en betaalt er veel te veel voor. Maar de inhoud van de brieven is nog fascinerender dan alles wat zij hem heeft verteld.

Allard van Gent: ‘Afgelopen vrijdag verscheen Olga, de nieuwe roman van Bernhard Schlink. Het Duitse weekblad ‘Der Spiegel’ publiceerde op de dag van verschijnen een recensie over de met spanning verwachte en geheide bestseller van dit voorjaar.
Een meisje dat in een armoedig milieu wordt geboren, dat niet voor problemen zorgt, het liefst staat en kijkt in plaats van met andere kinderen te spelen. Een meisje dat vroeg haar ouders verliest, omdat ze aan de pest sterven en dan door haar barse grootmoeder in een dorpje in Pommern wordt opgevoed. Dat begaafd is, voortdurend leert om later lerares te worden.
Met bovenstaande beschrijving gaat de recensie van start. Vervolgens schrijft recensente Franziska Wolffheim dat het hier gaat om een vrouwenleven van de late 19e eeuw tot de jaren 70 van de 20e eeuw.

Olga is volgens haar niet alleen de biografie van een wilskrachtige vrouw, maar ook een liefdesverhaal en een stuk hedendaagse geschiedenis. “We komen iets te weten over Bismarck, de Weimarrepubliek en nazitijd, twee wereldoorlogen, naoorlogs Duitsland en de jaren die volgen. Meermaals laat Schlink Olga over de fatale Duitse neiging prakkeseren om ‘alles te groot’ te willen, een levensgevaarlijke grootheidswaanzin waardoor uiteindelijk twee wereldoorlogen ontstaan.” Vervolgens schrijft de recensente al meteen haar mening: “Schlink heeft zijn roman, die altijd weer sterke passages bevat, veel te volgestopt.” Volgens haar worden veel handelingen te snel verteld, ‘als een camera in fast forward modus’. Ze doelt daarmee vooral op Olga’s vriend Herbert die steeds onderweg is, op reis, oorlog voert, op expeditie is of op de vlucht. Als lezer weet je volgens haar niet meer wie waar is en waarom. “Het beste even terugbladeren naar pagina…ja, welke ook alweer? De heldere indeling van de roman in drie delen helpt hierbij ook niet.” Het is uiteindelijk Herberts onrust en gedrevenheid die de liefde tussen hem en Olga kapotmaakt. Een liefde die van begin af aan al tot een ongelukkige gedoemd was, want Herbert is de zoon van een rijke landheer. Zijn ouders wijzen Olga af. Herbert moet het landgoed van de familie overnemen, maar wel met een vrouw volgens zijn stand aan zijn zijde. Hij en Olga ontmoeten elkaar in het geheim, genieten van elkaars nabijheid, maar de toekomstplannen blijven vaag, aldus het stuk in ‘Der Spiegel’. De recensente schrijft dat Herbert vrijwillig als een vurige patriot naar Duits West-Afrika vertrekt om aan militaire operaties deel te nemen. Volgens haar is zijn vertrek ook een vlucht, een manier van weglopen voor de beslissing vóór of tegen Olga, een beslissing die hij niet wil nemen. Later gaat hij zonder grote voorbereiding en met de nodige grootheidswaan op expeditie naar de Noordpool. Hierdoor wordt Olga nog meer op de proef gesteld. Ze is bang en blijft hopen, maanden lang, jarenlang, totdat ze hem uiteindelijk als verloren moet beschouwen. “Schlink grijpt hier overigens terug op een realistisch voorbeeld: de noordpoolonderzoeker Herbert Schröder-Stranz die niet terugkeerde van een expeditie naar de Noordpool”, aldus Franziska Wolffheim.

Het is volgens de recensente de eenzaamheid die de twee soms zo verschillende hoofdpersonen met elkaar verbindt. Herbert is de Einzelgänger die geen toegang tot zijn gevoelens heeft. Olga komt door de dood van Herbert wederom in de eenzaamheid terecht. Als ze in 1945 richting het westen moet vluchten – ze woont ondertussen in een Silezisch dorp – is ze doof, kan geen les meer geven en wordt nog eenzamer. Uiteindelijk belandt ze in de Neckar regio en verdient wat bij als naaister. Ze naait ook in het gezin van een predikant. De kleine zoon Ferdinand geeft haar warmte en ligt haar tot Olga’s dood na aan het hart. De recensente merkt op dat we deze situatie kennen uit Schlinks roman Der Vorleser, alleen zit volgens haar de bestseller uit 1995 vol spanning en erotiek. “Ferdinand blijft een vage persoon – ‘een goede jongen…, maar hij is een beetje saai’, aldus de karakterschets van Olga”. Het bericht in ‘Spiegel’ sluit af met de vermelding van het derde deel van de roman. Dit bestaat uit brieven die Olga naar Herbert in de Noordpool stuurt. De lezer komt hierdoor meer te weten over Olga’s gevoelens, hoe verscheurd ze is tussen hoop en angst, liefde en woede op de geliefde die haar voor een dwaze expeditie heeft verlaten. Ook als Olga ervan uit kan gaan dat Herbert al lang dood is, blijft ze brieven schrijven. “Dat dit deel van het boek stilistisch soms wat holle frasen vertoont, anders dan de voor de rest helder en strak gehouden roman, kun je de schrijver vergeven,” aldus de afsluitende zin.’

Olga

Musch

Een heerlijk vuistdik boek leg ik voor u op de leestafel dat nog officieel aan het daglicht toevertrouwd gaat worden op 26 mei op een kasteel in de regio. De postman reikte mij het werk vanmorgen aan en nu al wil ik u van het bestaan ervan kond doen. Om de plezierige reden dat u en ik het genre van de historische roman beminnen en dat u al voor kunt gaan sorteren in de verwachte lange rij van kooplustigen. Ik heb het over de 512 bladzijden tellende paperback Musch van Jean-Marc van Tol en uitgeverij Catullus  met de ondertitel ‘Johan de Witt trilogie I’. Ik laat u warm lopen voor dit bij voorbaat illustere boek door integraal de begeleidende prospectus te citeren. In juni ontmoeten wij elkaar nog over dit memorabele boek. Als vooraf geef ik de tekst op de site van de uitgever.

‘Het is 1650. Achter de pracht en praal van de Gouden Eeuw zijn ontluisterende intriges rond stadhouder Willem II gaande. Spin in het web is Cornelis Musch, griffier der Staten-Generaal, een ambtenaar die er heimelijk in is geslaagd de machtigste man van de Republiek te worden. Na de verrassingsaanval van Willem II op Amsterdam in de zomer van dat jaar en de arrestatie van zes Hollandse Statenleden, die in Slot Loevestein gevangen worden gezet, komt Musch meer en meer alleen te staan. De onthulling van alles wat hij over zijn vijanden weet is zijn ultieme wraak.’

Uitgeverij Catullus: ‘ Twee jongemannen aan het begin van hun carrière. Johan de Witt in 1650. De vierentwintigjarige Johan de Witt leidt een overzichtelijk leventje in Den Haag. Naast zijn werkzaamheden als advocaat aan het Hof van Holland heeft hij genoeg tijd voor zijn liefhebberijen. Wanneer zijn oudere broer Cornelis, de jongste schepen van Dordrecht, gaat trouwen en daarmee in de voetsporen treedt van hun vader, beseft Johan hoezeer hij zich gelukkig mag prijzen met de vrijheid die hem ten deel is gevallen. Hij kan kermissen bezoeken, vioolspelen en zich verliezen in de Descartiaanse meetkunde. Op dat vlak is Johan briljant. Het liefst zou hij zijn leven willen slijten als wiskundige. In de zomer van 1650, als Johan op het punt staat dit aan zijn vader te vertellen, vindt er in de Republiek echter een ingrijpende gebeurtenis plaats die zijn leven voorgoed zal veranderen… de staatsgreep van prins Willem II.

Prins Willem II van Oranje – de eveneens vierentwintigjarige stadhouder – besluit, op advies van griffier Musch, de macht in de Republiek naar zich toe te trekken. Hij pleegt een verrassingsaanval op Amsterdam en neemt zes Hollandse regenten gevangen, onder wie burgemeester De Witt: Johans vader. De gevangenen worden naar slot Loevestein gevoerd. Het wordt niemand toegestaan om met hen te praten. Een verdorven griffier der Staten-Generaal. Cornelis Musch. Cornelis Musch is de volledig corrupte griffier der Staten-Generaal. Ondanks een karig traktement is het hem, door afpersing, oplichting en omkoperij, gelukt de rijkste inwoner van Den Haag te worden. Als geheimraad van de onervaren prins en schoonzoon van de zwakke raadpensionaris Jacob Cats, lijkt zijn positie in de Republiek onaantastbaar. Welke geheimen verbergt Musch, de corrupte griffier der Staten-Generaal?
Een trilogie. Musch is het eerste deel van een trilogie over het leven van Johan de Witt (1625-1672). Het is een caleidoscopisch boek waarin vanuit verschillende personages en perspectieven de gebeurtenissen van het bijzondere jaar 1650 worden beschreven. Veel van de bronnen,  zoals de brieven van Johan de Witt, de berijmde memoires van Jacob Cats, de dagboekfragmenten van de Loevesteinse gevangenen en de getuigenissen van betrokkenen, zijn authentiek. Leemten in de bronnen – veel stukken zijn vanwege compromitterende inhoud vernietigd – zijn door de auteur aangevuld. Het eerste exemplaar van Musch wordt in ontvangst genomen door Herman Pleij tijdens het festijn Letteren op Loevestein, zaterdagavond 26 mei 2018.

Drie gerenommeerde sprekers laten kort hun licht schijnen over de gebeurtenissen in 1650: de Witt-biograaf Luc Panhuysen, graaf Willem Frederik-kenner Luuc Kooijmans en historica Ineke Huysmans zullen onder leiding van schrijver Bert Natter toespraken houden. Tijdens Letteren op Loevestein zijn er ook optredens van gevierde Nederlandse auteurs als Adriaan van Dis, Ted van Lieshout en Connie Palmen. Voor meer informatie en kaartverkoop: www.letterenoploevestein.nl

Musch

Ons gaat het in ieder geval nog goed

De Tweede Wereldoorlog met al haar weeën en naweeën loopt in al  die jaren als een rode draad door mijn introducties bij u. Vooral de boodschappen uit die jaren blijven in mij naklinken, vooral wanneer die op non-fictie berusten en in toegankelijke, literaire stijl vervat zijn. Aan deze items voldoet het boek van de week. Ik leg voor u op de toontafel de 416 bladzijden tellende, authentiek geillustreerde paperback Ons gaat het in ieder geval nog goed van Ingrid Hoogendijk en uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Een Nederlandse familie in Oost-Pruisen 1920-1946’. Ik ga met u de komende weken een verkennende tour maken door dit boek dat mij van meet af aan in de ban had, omdat de roots van de beschreven familie in mijn eigen streek van geboorte en jeugd liggen: Kralingseveer tussen Capelle a/d IJssel en Kralingen in. U bent van mij gewoon dat ik de tekst op de omslag bij een eerste kennismaking doorgeef, maar de proloog van Ingrid Hoogendijk is verstrekkender. Die citeer ik en ook de eerste bladzijden.

Ingrid Hoogendijk: ‘Proloog - Ondanks haar tachtig jaar was zij nog steeds een mooie vrouw. Ze had een innemende glimlach en opvallend blauwe ogen, maar als je goed keek, dan zag je dat haar blik bedroefd was en doorleefd. Aan het einde van haar leven woonde ze in een verzorgingshuis in Driebergen, niet ver bij mij vandaan. In haar kamer hingen aquarellen van het landgoed Schakenhof, kostbare herinneringen aan haar jeugd. Zij was de laatste van de zeven kinderen Hoogendijk. Met haar overlijden werd een bewogen geschiedenis afgesloten, de geschiedenis van een Nederlandse familie in Oost-Pruisen. Cobi was geboren in Oost-Pruisen, een gebied dat, gelegen aan de Oostzee tussen Polen en Litouwen, tot 1945 bij Duitsland hoorde. Daar groeide zij op in Schakenhof, een oud Rittergut dat haar vader, de Nederlander Michiel Hoogendijk, in 1922 had verworven. Ze had intens gehouden van het leven op het platteland, het weidse landschap met zijn mooie luchten. Ze was een echt natuurkind. Ze genoot ervan met haar paard over de uitgestrekte velden te rijden of met de jachthond door de diepe sneeuw te banjeren. In het voorjaar begroette ze de ooievaars en bewonderde ze de grote verscheidenheid aan bloemen in het park. Als de nood aan de man kwam, hielp ze mee op het land bij het binnenhalen van de oogst en het verzorgen van de dieren. Cobi was het jongste zusje van Pieter, mijn vader. Ook hij had een groot gedeelte van zijn jeugd in Schakenhof doorgebracht. Toen het nationaalsocialisme het dagelijks leven in Duitsland steeds meer in zijn greep kreeg, moedigde Michiel zijn oudste zoon aan terug te keren naar Nederland. Pieter kwam daar begin 1937 aan. Hij stierf in 1973.

Over het leven in Schakenhof en over het lot van zijn ouders heeft mijn vader ons, zijn kinderen, niet veel verteld. Toen wij opgroeiden lag de oorlog met al zijn verschrikkingen nog te vers in het geheugen. In Nederland wilde men van Duitsland nog niets weten; over een verleden in Oost-Pruisen kon je maar beter zwijgen. Men wilde liever vergeten wat er was gebeurd en wij kinderen hebben er niet naar gevraagd. Hoewel Pieter uit zichzelf niet over Schakenhof en zijn familie sprak, heeft hij de vele brieven die zijn ouders, broer en zusjes hem gedurende de oorlog vanuit Duitsland toezonden, als een kostbare schat bewaard. Na Cobi’s dood kreeg ik dit archief in handen. De bewaard gebleven brieven beslaan een tijdsspanne van acht jaar, van 1938 tot 1946. Waar de familieleden aanvankelijk verslag doen van het traditionele dagelijkse leven op het platteland, wordt al snel duidelijk dat de oorlog ook Schakenhof in zijn greep krijgt.

De brieven beschrijven een ogenschijnlijk idyllische wereld, zoals wij die niet meer kennen. Ze vertellen het verhaal van een landgoed in Oost-Pruisen, dat eigendom was van en geleid werd door mijn grootvader Michiel. Met zijn gezin had hij zich begin jaren twintig gevestigd in het verre oosten van Duitsland. Hij had de opkomst van de nazi’s meegemaakt. Als Nederlander waande hij zich neutraal in Hitlers Rijk. Hij kon niet voorzien wat hem en zijn gezin nog te wachten stond. Wat had mijn grootvader doen besluiten zijn leven in Rotterdam achter zich te laten en met zijn vrouw en kinderen naar Duitsland te verhuizen? Zou hij zich gerealiseerd hebben dat dit vertrek uit Nederland ook een grote stempel op het leven van zijn kinderen zou drukken? Had het leven in Oost-Pruisen hem gebracht wat hij verwacht had er te zullen vinden? De brieven vertelden veel, maar riepen ook talloze vragen op. Na een lange zoektocht had ik honderden puzzelstukjes in handen, puzzelstukjes van een bewogen leven in een turbulente tijd. De vele brieven, foto’s en documenten grijpen in elkaar, zij vormen een geheel, de rode draad in dit boek. Samen schetsen zij een authentiek beeld van het leven van een Nederlandse familie in Oost-Pruisen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog en het lot dat deze familie ondergaat.’

Het begin gaat als: ‘De weg naar Oost-Pruisen, 1920-1933 -Michiel Arie Hoogendijk werd op 26 september 1884 geboren in Capelle aan den IJssel als tweede kind en oudste zoon van Jan Hoogendijk en Geertruida Sigmond. In totaal zouden Jan en Geertruida veertien kinderen krijgen, waarvan er drie al op jonge leeftijd stierven. Jan woonde met het grote gezin in een kleine woning aan de Bermweg. Deze aanvankelijk onverharde weg liep van Nieuwerkerk aan den IJssel via Capelle naar Rotterdam. Al vanaf 1500 woonden vele generaties Hoogendijk in Capelle aan den IJssel of in de naastgelegen dorpen, niet ver van Rotterdam. Michiel groeide op in een somber, zwaar christelijk milieu. Zijn militaire dienstplicht vervulde hij als scherpschutter bij het 4de regiment infanterie te Leiden. Op een fraai geënsceneerde groepsfoto uit 1906 zit korporaal Hoogendijk in uniform ontspannen buiten op een stoel, met om hem heen een vijftiental soldaten, nagenoeg allen met een dikke sigaar of een borrelglas in de hand. Van oorlogsdreiging was geen sprake. Vader Jan was oorspronkelijk smid van beroep, maar nadat hij door een ongeluk het licht in één oog had verloren, werd hij lappenkoopman. Met een hondenkar ging hij de boerderijen langs om lappen en fournituren te verkopen. In die tijd bestonden er nog nauwelijks winkels, het was gebruikelijk dat de kooplieden met hun volgeladen karren langs de deur kwamen. Ook Michiel werd lappenkoopman. Hij verstond zijn vak goed; Ons gaat het in ieder geval nog goed; de hondenkar werd al snel vervangen door paard-en-wagen en hij ontwikkelde zich verder tot handelsagent.  Michiel trouwde op 23 november 1910 met Johanna Cornelia van Linschoten. Zij kwam uit Rotterdam Kralingen, waar ze op 22 augustus 1885 werd geboren. Het echtpaar ging ‘op stand’ wonen in Rotterdam aan de Jericholaan. Daar werden vijf van hun zeven kinderen geboren, Truus in 1911, Teuntje in 1912, Jo in 1914, Pieter in 1916 en Ali in 1918. Moeder Johanna kreeg bij de verzorging van de inmiddels uitgebreide kinderschaar assistentie van Michiels jongste zusje Maria. Zij woonde in bij het gezin.

In 1919 werd Michiel lid van de Firma Ongenaert, Cox en M.A. Hoogendijk, Grossiers in Manufacturen. Dit bedrijf handelde in lakens en bukskins, mooie Engelse wollen stoffen voor herenkleding. Het kantoor was gevestigd aan de Gedempte Botersloot in Rotterdam. Na de Eerste Wereldoorlog was in Duitsland een groot gebrek aan grond- en hulpstoffen voor de industrie. Michiel zag hierin een kans en verkocht eind 1919 een treinwagon vol Engelse stoffen aan de textielfabriek Wilhelm Winkler AG te Halbau, een kleine stad niet ver van Dresden. Vanwege de grote geldontwaarding in Duitsland wilde Michiel voor deze levering niet in contanten worden uitbetaald, maar in onroerend goed. Door deze ruiltransactie verwierf hij het Slot Halbau met veertig kamers. En dus mocht de vijfendertigjarige handelaar uit Rotterdam zich plotseling kasteelheer noemen. Thuis in Capelle kon men het zich nauwelijks voorstellen.’

Ons gaat het in ieder geval nog goed

Het houten bestek

Een in prachtig proza ondergebracht uit het leven gegrepen relaas ga ik tot mij nemen. En weer gaat het om het onheil van de Tweede Wereldoorlog, dat gebaseerd is op het oorlogsverhaal van de auteur. Het ‘roman’ op de omslag moeten wij met een korrel zout nemen en dat vind ik als liefhebber van non-fictie prima. Het gaat om de 286 bladzijden tellende paperback Het houten bestek van Tessa IJzermans en uitgeverij De Geus. Op de omslag staat ook een tekening van de titel en die wordt verklaard in de entree. Ik reik u dat gedeelte aan met de vraag aan u of u met mij over twee weken het hele boek van een reactie wil voorzien.
 
Breda, maandagavond 4 december 1967 - Sinds vier maanden ben ik het huis uit. Geen vader of moeder, geen tante of leraar die naliet te zeggen dat nu de weg naar volwassenheid begon. In hun blikken las ik dat ze me benijdden en beklaagden. Mijn studentenkamer ligt in het centrum van Breda. Hier speelt mijn leven zich nu af. Als meisje stond ik altijd aan de rand en dacht veel na. Vooral over mijn vader. Hij was een liefdevolle man die oog had voor anderen. Soms riep hij me bij zich en nam mijn handen in de zijne. ‘Ik zag dat je daarstraks bij het bezoek verlegen was. Was je bang dat je iets fout deed? Niet doen, Muis. Je bent goed zoals je bent, en als je zo jong bent als jij ben je nooit schuldig.’ Misschien dat contact met mensen hem het gelukkigst maakt, of het nu met koster Klundert is, met onze dokter of met de kasteleinse van ’t Pintje. Hij verdiept zich in anderen, veel mensen houden van hem omdat hij hen ziet. Maar zelf laat hij zich niet kennen. Ook ik ken hem niet echt. Dat mijn vader niet de man bleek te zijn die hij in mijn ogen was, ontdekte ik vlak na mijn vijfde verjaardag, in het voorjaar van 1955. Op een zondagochtend sloop mijn broer mijn slaapkamer in. We verveelden ons. Er kwam maar geen geluid uit de kamer van mijn ouders. Daar lagen ook baby Gaston en zieke Truitje, met wie ik een stapelbed deelde. ‘Mathilde, zullen we beneden snoepjes pikken?’ fluisterde Constant. We slopen de trap af, de gang door. De huiskamer zag er raar uit. Alles was gehuld in het bruin van chocolademelk. Toen we de gordijnen openschoven, stroomde het witte ochtendlicht naar binnen en kreeg alles zijn gewone kleur. Constant draaide aan de sleutel van de antieke kast. Hij zette zijn voet op de onderste plank. Zelfs op het puntje van zijn tenen lukte het niet om bij het ingebouwde snoepkastje te komen. We ruimden de middelste plank leeg. Toen al het kristal op de vensterbank stond, kroop mijn broer op de lege plank. Het deurtje zwaaide open. We bekeken de rijke inhoud. Een zilveren schaaltje met gekonfijte vruchten, een trommel met een boeket op het deksel, chocoladerepen, een doosje rumbonen. We propten onze mond vol lekkers. Achter een zakje pinda’s lag een houten schuifdoosje. Er zat geen snoep in maar een houten lepel met bruine tekens op de steel en een blankhouten mes. Wat kon je doen met zo’n mes? Het was niet eens scherp. En waarom lag dat doosje achter slot en grendel? We schrokken van pappa in de deuropening. Hij zei niets, keek ons strak aan. We frommelden het houten bestek terug in de kast en slopen langs hem naar boven.

Van pikken komt stelen, zei mamma, met een rood hoofd omdat ze op haar knieën mijn veters strikte. Deze keer waarschuwde ze nog, maar de volgende keer zouden we straf krijgen. En van het kristal bleven we voortaan af. Ze knoopte linten om mijn bruine vlechtjes. Pappa ging niet mee naar de kerk. Hij bleef bij Truitje en Gaston en zou later gaan. Hij drukte mamma tegen zich aan en gaf haar een kus. Ik herinner me dat mamma onderweg wat stuurs was. Op mijn vraag van wie dat houten mes en de lepel waren antwoordde ze: ‘Van pappa, uit de oorlog.’ Ze zette de kraag van haar jas op en hield hem aan de voorkant dicht tegen de wind. ‘Waren er toen geen ijzeren lepels en messen?’ ‘Hij kreeg die na de oorlog als aandenken.’ ‘Wat is een aandenken?’ ‘Dat is een herinnering aan zijn gevangenschap in Scheveningen.’ ‘Was pappa een boef?!’ riepen we uit. ‘Nee, pappa was juist voor de goeden.’ De goeden in de gevangenis? ‘Luister, nu jullie dat bestek gevonden hebben zal ik er één keer kort iets over zeggen. Na de gevangenis hebben ze jullie vader naar Duitse werkkampen gestuurd. Hij heeft bombardementen meegemaakt, ziekte en ellende doorstaan en vreselijke dingen gezien. Hij vluchtte en kwam eind april 1945 terug in Nederland. In Brabant waren wij toen al maanden bevrijd. Zijn verhaal is doodnormaal. Ik heb ook geleden, maar nu kijken we vooruit. En jullie vader wil het er absoluut niet over hebben. Dus, hierna is het klaar.’

We wachtten tot de mis begon. In mij begon mamma’s onthulling te klapwieken als een wilde vogel in een kooi. Hoe bestond het dat pappa altijd zong terwijl die oorlog in zijn hoofd zat? Om me dichter bij hem te voelen fluisterde ik zijn droevigste lied: In een rotsspleet van ’t gebergte, steeds maar zoekende naar goud. Woont een delver met zijn dochter nog pas zestien jaren oud. […] Op een mooie zomermorgen bracht zij de schaapjes naar de vliet. Maar de schaapjes keerden weder Clementine echter niet. […] Onder water, uit haar mondje, bubbelden belletjes omhoog. Clementientje kon niet zwemmen, Clementine, zij verzoop. Hoe moest het zijn als je mondje vol water loopt en je weet dat je je vader nooit meer zult zien? Uit angst te gaan huilen kreeg ik het warm. Op dat moment schreed meneer pastoor uit de sacristie. Ik droomde niet weg, zoals anders wanneer de mis begon. Onverwachts had ik niet alleen een andere vader, de moeder die ons vanmorgen toesprak kende ik ook niet. Kan een verhaal waar pappa absoluut niet over praten wil, worden afgedaan als doodnormaal? Daar in die kerk sprak ik met mezelf af dat ik voortaan élk moment van pappa houden moest, zelfs als ik boos op hem was, zelfs als hij mij onterecht strafte. Vanaf die dag ging het houten bestek een eigen leven leiden.’

Het houten bestek