Het geschiedde die dinsdagmorgen van 15 september; de getrouwe man van de post reikte mij een pakketje aan en ik geraakte meteen in de ban van de inhoud. Ik zeg het preciezer, ik liet de tuinbank die ik aan het opschuren was in de steek en laafde mij aan het onderhavige boek. Het ging om het 448 bladzijden tellende Wat ons niet zal doden van Zweed David Lagercrantz en van uitgeverij Signatuur met als - zeg maar - subtitel ‘Millennium 4’. In ons taalgebied beleefde het vervolg op het trio Millenium van Stieg Larsson meteen herdruk op herdruk.
Op de toonbank van de geliefde en gerenommeerde boekhandel De Gruijter op de hoek van de Veerdam, alhier lag vorige week een hoge stapel edities van de thriller Wat ons niet zal doden. Beheerder Maarten Kooijman vertelde mij dat in no time de boeken als sneeuw voor de zon verdwenen waren net als de warme broodjes van zijn overbuur bakker Vlot. Om u de smaak van het nieuwe deel van de Millenniumtrilogie te pakken laten krijgen geef ik integraal de eerste drie bladzijden ervan. U zult met mij ook onder de bekoring komen van het vertaalwerk door Gert de Boer.
Als voorafje de tekst op de omslag; ‘Mikael Blomkvist en Lisbeth Salander zijn terug! Hij is een charmante man, een kritische journalist van middelbare leeftijd, en uitgever van het beroemde en beruchte tijdschrift ‘Millennium’. Zij is een jonge, gecompliceerde vrouw met piercings en tattoos én ze is een computerhacker van wereldklasse. In Wat ons niet zal doden kruisen Mikaels en Lisbeths wegen opnieuw en gaat hun verhaal van Stieg Larssons Millennium-serie verder. Het tijdschrift ‘Millennium’ heeft nieuwe eigenaren gekregen. Boze tongen beweren dat Mikael Blomkvist zijn beste tijd heeft gehad. Lisbeth Salander is rusteloos. Ze neemt risico's die ze normaal gesproken zou vermijden. Als Blomkvist een telefoontje van ene professor Frans Balder krijgt, hoopt hij met deze informatie de scoop te hebben die hijzelf en ‘Millennium’ zo hard nodig hebben. Balder is een autoriteit op het gebied van kunstmatige intelligentie en zegt zeer gevoelige informatie te hebben over de Amerikaanse inlichtingendiensten. Hij voelt zich bedreigd en heeft haast om zijn verhaal te doen. Ook blijkt hij contact te hebben gehad met Lisbeth …’
De volgende keer zullen wij met elkaar een literaire tocht maken door Wat ons niet zal doden want Lagercrantz zorgt niet alleen voor spanning maar weet die ook te vatten in mooie taal. Bij die gelegenheid zullen wij ook traceren in hoeverre wij de kritiek kunnen delen die David ten deel viel. De man werd aanvankelijk – voor publicatie - grafroof, geldzucht, heiligschennis verweten maar nu zijn de vraaggesprekken bijna niet voor hem bij te houden. In de Volkskrant, Trouw, NRC Handelsblad en AD De Dordtenaar nam ik ze recentelijk tot mij. Nu de entree van deel 1 ‘Het wakende oog’: ‘Begin november’.
‘Frans Balder had zichzelf altijd beschouwd als een slechte vader. Hoewel August al acht was, had Frans nog bijna nooit zelfs maar een poging gedaan om de vaderrol op zich te nemen, en ook nu voelde hij zich bepaald niet op zijn gemak bij die taak. Maar het was zijn plicht, vond hij. De jongen had het slecht bij zijn ex en die vervloekte vent van haar, Lasse Westman. Daarom had Frans Balder zijn baan in Silicon Valley opgezegd en was hij naar Zweden teruggevlogen, en nu stond hij op de luchthaven Arlanda op een taxi te wachten. Bijna in shocktoestand, want het weer was belabberd. De regen en de wind zwiepten hem in het gezicht en hij vroeg zich voor de zoveelste keer af of hij hier nu wel goed aan deed. Van alle egocentrische idioten werd uitgerekend hij fulltime vader; dat was toch belachelijk? Hij kon net zo goed in een dierentuin gaan werken. Hij had geen verstand van kinderen, sowieso niet van het leven trouwens, en het gekste van alles: niemand had het hem gevraagd. Geen moeder of grootmoeder had hem gebeld en gesmeekt om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het was zijn eigen besluit, en nu wilde hij in weerwil van een oud voogdijbesluit en zonder enige vooraankondiging bij zijn ex binnenwandelen en zijn zoon meenemen. Dat zou ongetwijfeld een hoop herrie geven. Hij zou een flink pak slaag krijgen van Lasse Westman, maar hij kon nu niet meer terug. Hij sprong in een taxi bij een vrouwelijke chauffeur die maniakaal kauwgum zat te kauwen en een conversatie op gang probeerde te houden. Ze trof hem echter niet op zijn best. Frans Balder was geen type voor een babbeltje. Hij zat in gedachten verzonken op de achterbank. Hij dacht aan zijn zoon en aan alles wat er de laatste tijd was gebeurd. August was niet de enige en zelfs niet de voornaamste reden waarom hij was gestopt bij Solifon. Zijn hele leven bevond zich in een overgangsfase, en even vroeg hij zich af of hij het wel aan zou kunnen. Terwijl ze naar Vasastan reden was het alsof het bloed uit zijn lichaam vloeide, en hij onderdrukte de neiging om het maar te laten zitten. Hij mocht nu niet terugkrabbelen. In de Torsgata betaalde hij de taxi; hij ging de hal van de flat binnen en liet zijn bagage daar staan. Het enige wat hij meenam de trap op was de lege koffer met een afbeelding van een kleurrijke wereldkaart erop, die hij op San Francisco International had gekocht. Even later stond hij hijgend voor de deur. Hij deed zijn ogen dicht en bereidde zich voor op allerlei ruzie- en woedescenario’s – en wie zou hun dat kwalijk nemen? Je kunt niet zomaar uit het niets opduiken en een kind uit zijn huis weghalen, zeker niet als je een vader bent wiens bemoeienis zich tot nu toe beperkte tot stortingen op een bankrekening. Maar dit was een noodsituatie, hield hij zichzelf voor, dus hij verzamelde al zijn moed en belde aan, al had hij zich liever uit de voeten gemaakt.
Eerst gebeurde er niets, maar toen werd de deur opengerukt, en daar stond Lasse Westman met zijn felle blauwe ogen, zijn brede borst en zijn enorme klauwen, die wel gemáákt leken om mensen kwaad te doen, waardoor hij in films zo vaak de slechterik had gespeeld, al was Frans Balder ervan overtuigd dat geen van die rollen zo slecht was als de rol die hij in het echte leven speelde. ‘Nee maar,’ zei Lasse Westman. ‘Kijk nou! Het genie zelf komt op bezoek.’ ‘Ik kom August halen,’ zei Frans. ‘Wát?’ ‘Ik wil hem meenemen, Lasse.’ ‘Dat meen je niet.’ ‘Ik ben nog nooit zo serieus geweest,’ probeerde Frans, en toen kwam zijn ex-vrouw Hanna tevoorschijn uit een kamer schuin links. Ze was nog net zo mooi als vroeger. Dat had al tot veel ongeluk geleid en waarschijnlijk ook tot een te hoge sigaretten- en drankconsumptie. Toch voelde hij een onverwachte tederheid voor haar, vooral toen hij een blauwe plek in haar hals zag. Ze leek iets vriendelijks te willen zeggen, maar ze kreeg niet eens de tijd om haar mond open te doen. ‘Waarom maak jij je ineens druk om hem?’ vroeg Lasse. ‘Omdat het nu genoeg is. August heeft een veilige omgeving nodig.’ ‘En die denk jij hem te kunnen geven, Willie Wortel? Sinds wanneer doe jij iets anders dan naar een computer turen?’ ‘Ik ben veranderd,’ zei Frans, en het klonk zielig, vond hij, niet alleen omdat hij betwijfelde of hij ook werkelijk was veranderd, maar ook omdat Lasse met zijn geweldige lijf en zijn ingehouden woede dichter naar hem toe kwam. Het was verpletterend duidelijk dat hij niets in te brengen zou hebben als die gek hem te lijf ging en dat het hele idee volkomen gestoord was. Maar merkwaardig genoeg kwam er geen uitbarsting, geen scène, enkel een grimmige grijns, en toen: ‘Nou, maar dat is uitstekend!’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Gewoon, dat het weleens tijd werd, hè Hanna? Eindelijk krijgt meneer Drukdrukdruk een beetje verantwoordelijkheidsgevoel. Bravo, bravo!’ vervolgde Lasse, en hij klapte theatraal in zijn handen. Achteraf vond Frans Balder dat eigenlijk nog het meest angstaanjagend: hoe gemakkelijk ze het kind lieten gaan. Zonder of na hooguit enig symbolisch protest lieten ze hem de jongen meenemen. Misschien beschouwden ze August slechts als een last. Dat was niet helemaal duidelijk. Hanna wierp Frans nog een paar moeilijk te interpreteren blikken toe, haar handen trilden en haar kaken waren gespannen. Maar ze stelde te weinig vragen. Ze had hem natuurlijk aan een kruisverhoor moeten onderwerpen, hem duizend-en-een eisen en vermaningen moeten meegeven en ongerust moeten zijn dat het kind uit zijn gewone doen zou raken. Maar ze zei alleen: ‘Weet je het zeker? Kun je het aan?’ ‘Ik weet het zeker,’ zei hij, en ze gingen naar de kamer van August, waar Frans hem voor het eerst sinds enkele jaren zag. Hij schaamde zich. Hoe kon hij zo’n jochie in de steek hebben gelaten? Hij was zo wonderbaarlijk mooi met zijn weelderige haar en zijn tengere lichaam, met die ernstige blauwe ogen, die volkomen gefocust waren op een reusachtige puzzel van een zeilschip.
Zijn hele houding leek er een van ‘val me niet lastig’ en Frans liep heel langzaam naar hem toe, alsof hij een vreemd, onberekenbaar wezen naderde. Toch lukte het hem de jongen af te leiden, zijn hand te pakken en hem mee te nemen de gang in. Dit zou hij nooit vergeten. Wat dacht August? Wat verwachtte hij? Hij keek hem en zijn moeder niet aan en negeerde al het gezwaai en alle afscheidswoorden. Hij stapte gewoon met Frans in de lift. Zo simpel was het.’
Een mensonterende, frustrerende, scheurende, schrijnende tocht door het nabije verleden en het ons omringende heden wil ik met u maken aan de hand van een metalen schrikmiddel dat in de vaktaal puntdraad genoemd wordt. Niet alleen een historische sensatie maar ook een huidige roep wil ik u aanreiken. Ik heb het over 270 bladzijden tellende, passend geïllustreerde Prikkeldraad van Dick Wittenberg en van Atlas Contact met de splijtende ondertitel van ‘Een geschiedenis van goed en kwaad’. Op onze zolder huizen fysieke herinneringen aan de trip die wij als gezin in 1990 mochten maken. Stukjes beton, knipsels prikkeldraad, nachtkijkers, vopo-baretten liggen daar als restanten van de historische happening van jewelste: de val van de Berlijnse muur op 9 november 1989. De zomer daarna verkeerden wij op de Postdammerplatz om het concert te beleven van de Engelse popgroep Pink Floyd. Voor, tijdens en na de klanken van de rockband beseften wij steeds de geschiedenis op heterdaad te betrappen. In mijn kinderjaren vormde prikkeldraad een te nemen hindernis op de landerijen om mijn dorp van geboorte, Kralingseveer. Zo het draad dat boer Van der Helm spande om zijn veld met hoogstaande koren om dorpelingen te weren. In de jaren tachtig vertoefden wij met grote regelmaat op de paardenhoeve van de familie Tip in het Drentse Veenoord. Onze gastheer Harm Tip spande het geniepige draad om de bak van zijn manege om dier en mens op het erf te houden. Het draad met prikkels was in Kralingseveer en Veenoord een vrij gemakkelijk te nemen barrière, want plat op de buik was er een doorkomen aan. Zo niet de muur in Berlijn als deel van het IJzeren Gordijn dat ons continent bijna een halve eeuw in tweeën scheurde, in het kapitalistische West-Europa en het socialistische Oost-Europa. Een lint van beton en staal, afgebiesd met prikkeldraad scheidde de twee delen, dat na veel kommer en kwel scheuren vertoonde en op den duur afknapte.
Dat prikkeldraad niet alleen in het verleden een trieste rol opgelegd kreeg maar ook in het hier en nu alomtegenwoordig etaleert Wittenberg in zijn hoofdstuk 14 met de titel ‘Fietsend door Nederland’. De erudiete en bereisde auteur neemt ons daarin mee op een tocht door de omgeving van zijn domicilie Dordrecht. Een wirwar van omheiningen ontwaart hij op zijn weg naar de Hollandse Biesbosch. Prikkeldraad creëerde ook daar een labyrint. Om doorgaands op onschuldige wijze functies als wijk, plantsoen of bedrijf te scheiden. De volgende keer wil ik met u een huiveringwekkende tocht maken door Prikkkeldraad, want zo bv. de ‘dodendraad’ tussen Nederland en België in de Eerste Wereldoorlog en zo het concentratiekamp Auschwitz van de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Nu geef ik u de tekst van de uitgever op de omslag en integraal het eerste hoofdstuk ‘Een wonder van eenvoud – Hoe prikkeldraad de moeder van alle moderne omheiningen wordt’. Inderdaad: een vrij simpel attribuut is het symbool geworden van hoe slecht (en gelukkig ook goed) de mensheid kan zijn.
De uitgever: ‘Dick Wittenberg leidt de lezer door anderhalve eeuw wereldgeschiedenis aan de hand van een origineel en verbijsterend perspectief: prikkeldraad. Hoe is het mogelijk dat zo'n onooglijk product al zo lang grote invloed heeft op de wereld? Wittenberg duikt in de menselijke verhalen achter het kille ijzer. Zijn vertelling begint in het Wilde Westen en leidt via loopgraven, 'Dodendraad' en IJzeren Gordijn naar het niemandsland tussen India en Bangladesh. Hij reist naar de zwaarbewaakte hekwerkwijken van Johannesburg en richt z'n blik op onze eigen omgeving, want ook hier zie je overal prikkeldraad. Vlijmscherp toont hij hoe prikkeldraad ons verdeelt: in hen die binnen mogen en hen die buiten moeten blijven.’
De geloofsbrief van Wittenberg: ‘Over prikkeldraad valt van alles te zeggen. Dat het schrik aanjaagt. Met die gemene, scherpe punten die de kleding scheuren en de huid tot bloedens toe verwonden. Dat het een lust is voor het oog. Met zijn twee draden die elkaar eindeloos omarmen. Met zijn prikkels die naar hemel en aarde wijzen en elkaar opvolgen in een vast ritme op steeds gelijke afstand van elkaar. Maar indrukwekkend kun je prikkeldraad moeilijk noemen. Daarvoor is het te simpel, te voor de hand liggend. Moest de mensheid daar tot 1874 op wachten? Waarom is het niet eerder bedacht? Eenvoud is het kenmerk van alle grote vindingen. Van de eerste stenen werktuigen. Van het wiel. Van de hefboom. Hun primitieve uiterlijk is misleidend. Zonder hen zou de moderne samenleving niet bestaan. Al zolang de mens bestaat, vindt hij uit. Hij bedenkt of ontwerpt of maakt iets wat daarvoor niet bestond. Wij zijn omringd door vernuftige vondsten uit het verleden. Verworvenheden die we als vanzelfsprekend beschouwen, die we voor geen goud willen missen, die bijdragen aan onze kwaliteit van leven, maar die ooit niet hebben bestaan. Riolering, koelkast, lucifer. Paperclip en tampon. Elk moment van de dag wordt er wel ergens ter wereld iets uitgevonden. Het Europees Octrooibureau, met zijn hoofdkantoor in München, kreeg in 2013 een recordaantal van 266000 octrooiaanvragen, 725 per dag. De indiener stelt zijn commerciële rechten veilig. Voorwaarde is dat zijn vondst als nieuw en industrieel toepasbaar wordt erkend. Het overgrote deel van die vindingen is misschien wel nieuw, maar hooguit marginaal nieuw. Een oplossing voor een minuscuul probleem. Uitsluitend bruikbaar op een heel beperkt terrein. Zoals de automatische kersenontpitter. Nuttig, zeker. Niet baanbrekend. Geen reuzensprong voorwaarts voor de mensheid. Zoals prikkeldraad. Prikkeldraad is een van de ‘1001 uitvindingen die onze wereld veranderd hebben’ in het gelijknamig boek van de Britse wetenschapsjournalist Jack Challoner. Negentig procent van de uitvindingen die Challoner opvoert, drukte nooit een stempel op de wereld. Tussen de uitvindingen die er best mogen wezen en de innovaties die er werkelijk toe doen, gaapt een gigantische kloof. De ganzenveerpen, uitgevonden in Spanje omstreeks 580 na Christus, schreef ooit geschiedenis. Nu kan hij worden bijgezet in het museum van de achterhaalde innovaties. Daar komen ook de ponskaart, het carbonpapier, de videorecorder en de floppydisk terecht. Voorbij, hun tijd is voorgoed voorbij. Dat geldt ook voor veel wapens, zoals het zwaard, de lans, het musket.
Er zijn ook hordes overbodige vindingen. Nutteloos of vrijwel nutteloos. Elektrische stoel, ecstasy, jacuzzi, wie zou ze missen als ze er niet waren? Hele volksstammen die het zonder doen en toch niet zielig zijn. Veel vindingen die als baanbrekend worden bestempeld, behoren tot een en dezelfde familie. Zoals de familie der boren. Of de familie der sloten. De eerste van de reeks, de moeder aller boren, bracht een revolutie teweeg. Nazaten volgden braaf in haar voetspoor. Ze evolueerden van beter via best tot vernieuwd en nu nog beter. Zo ging het bij het slot. Combinatieslot werd via klavierslot en veiligheidsslot tot yaleslot. Dat is vooruitgang. Nieuwe horizonten openden ze niet. Echt grote uitvindingen doen dat wel. Ze voorzien in een prangende behoefte. Ze zorgen voor een technische of maatschappelijke doorbraak. Ze zijn breed en universeel toepasbaar. Ze hebben enorme sociale en economische gevolgen. Ze leggen het fundament voor een reeks andere vindingen. Ze bewijzen nog elke dag hun nut. Prikkeldraad doet dat allemaal. Prikkeldraad is een van de belangrijkste uitvindingen van de laatste honderdvijftig jaar. Dat zie je er niet meteen aan af. Dat zag ik er ook nooit aan af. Tot me op een dag opviel hoe vaak prikkeldraad voorbijkwam in televisiebeelden uit crisisgebieden. Geen rel en oorlog of dat ijzerwaar dook op. Waar migranten en vermeende terroristen verschenen, verdwenen ze achter hekken behangen met prikkeldraad. Overal waar mensenmassa’s botsten, hielden vlijmscherpe versperringen ze uit elkaar. En toen ik me in de geschiedenis van prikkeldraad verdiepte, kwam ik erachter dat het vanaf het begin zo was geweest. Dat die simpele uitvinding zich in de moderne historie keer op keer manifesteert als hulpje van de scherprechter en werktuig van de macht. Die rol van gewillige handlanger heeft prikkeldraad nog steeds. Prikkeldraad maakte een einde aan het Wilde Westen. Het stelde landverhuizers in staat om hun grond te begrenzen. Het verdreef zowel cowboys als indianen en effende het pad voor de intensieve veehouderij.
Binnen een kwarteeuw vond prikkeldraad zijn weg naar andere continenten, naar al die andere streken die afrastering nodig hadden om tot ontwikkeling te komen. Naar de pampa’s in Argentinië, naar de velden in Zuid-Afrika, naar de steppen van Australië. Prikkeldraad was zo makkelijk aan te brengen en te onderhouden. En het was licht en goedkoop. Ook legerleiders ontdekten de voordelen van prikkeldraad. Je kon er de opmars van de vijand mee stremmen. Je kon er de vijandige bevolking mee omheinen op een kleine lap grond. Ook nu nog trekt geen leger ten strijde zonder de agressievere variant van prikkeldraad: scheermesdraad. Even leek de zegetocht van prikkeldaad gestuit. Dat was bij de val van het IJzeren Gordijn in 1989, dat voor een groot deel uit prikkeldraad bestond. Waren muren en hekken en al die andere afscheidingen in een globaliserende wereld niet potsierlijk en volstrekt achterhaald? Sinds de terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september 2001 rukt prikkeldraad weer op. Het schittert vervaarlijk op grenshekken en grensmuren die rijke landen moeten beschermen tegen armere buren. Het siert de hekwerkwijken waar welgestelden zich verschansen in landen waar ongelijkheid het grootst is. Het voorziet in een groeiende behoefte aan veiligheid in een chaotische wereld. Prikkeldraad is overal. Een wereldwijd web van prikkeldraad verstrikt ons. Toepassing beperkt zich niet meer tot landbouwgebieden en het slagveld. Afrasteringen dringen woonbuurten en industrieterreinen binnen als onderdeel van geavanceerde beveiligingssystemen. Prikkeldraad is hét symbool van de verdeelde wereldmaatschappij. Het scheidt de mensheid in zij die binnen mogen en zij die buiten staan. Om dat verhaal van ongelijkheid te kunnen vertellen en om te achterhalen wat prikkeldraad met mensen doet, trok ik van België naar Bangladesh, van de Verenigde Staten naar Marokko, van Zuid-Afrika naar Westerbork. Ik fietste ook door Nederland. Waar ik maar kwam, waar ik ook keek, altijd stuitte mijn blik op prikkeldraad. Lezer, wees gewaarschuwd. Wie mij volgt op deze verkenningstocht door de tijd en over de wereld, ziet voortaan overal prikkeldraad. Onze reis op het scherpst van de snede start hier.’
Een bundel schone gedichten in een sublieme verpakking heb ik voor u, die een groot schrijver van literair proza en poëzie postuum in de kijker zet. Het gaat om het 224 bladzijden tellende Nu is de moen gevangen bezorgd door Dick de Boer en Klaas Driebergen en uitgegeven door Personalia met de ondertitel ‘Alle poëmen van Marten Toonder’. Op het voorplat prijkt een tekening van Markies de Canteclaer van Barneveldt, peinzend bij een wassende maan terwijl hij zijn ganzenveer reeds in de aanslag houdt. In de Bommellexicon lees ik onder het lemma moen; ‘Moenen is naam van de duivel in het Middelnederlandse epos Marieken van Nimweghen. Hier; naam van het zwarte schaap dat door de bewoners van Ooikooi is uitgestoten. Zijn dreigende oogopslag draagt ertoe bij dat hij beschouwd wordt als zondebok voor alle ellende die anderen overkomt. ‘Nu gaar ik kwas. Nu werp ik stras. Nu is de moen gevangen!’ De Bommelverhalen ‘Het boze oog’ en ‘De vuursalamander’ herbergen deze versregel in een gedicht van markies de Cantelaer’. In hun unieke en ultieme bundel hebben De Boer en Driebergen een plaats ingeruimd voor dit titelvers; twee versies van het nonsensgedicht ‘Barlemanje’. In hun ‘Verantwoording’ achterin vertellen zij de ins en outs van dit oorspronkelijk in ‘De Groene Amsterdammer’ 25 oktober 1947 gepubliceerde gedicht. In de essays ‘Varzen zijn dwalmen’, ‘Nu maar eens mijn eigen weg gaan’ en ‘Waar woorden ontbinden tot flijnen’ zetten de samenstellers ‘Barlemanje’ in hun context.
Ik wil met uw goedvinden een paar maal poëzie uit Nu is de moen gevangen oppikken. Nu wil ik verwijlen bij het vertelpersonage Zwarte Zwadderneel, waarover ik zo bijgepraat werd door Bommel en Bijbel van Klaas Driebergen en Aspekt met ondertitel ‘Bijbel en christendom in de verhalen van Marten Toonder’. Ik wees u op de cover: in zwart gehulde man met opgestoken paraplu tegen droppels die alleen op hem vallen en niet op heer Bommel, die gezeten in zijn fauteuil de Statenvertaling in de handen heeft. Heel symbolisch voor de inhoud. Als bagage voor Bommel en Bijbel reikte ik u de tekst van de uitgever op de site aan en de intro van ‘Leven in duistere tijden met De Zwarte Zwadderneel’ uit de ‘Bommel glossy’. ‘In 2012 wordt gevierd dat het honderd jaar geleden is dat de schrijver en striptekenaar Marten Toonder werd geboren. In zijn verhalen over Olivier B. Bommel en Tom Poes portretteerde hij met een grote knipoog de Nederlandse samenleving. Het is daarom niet verbazend dat hij zich daarin ook bezig heeft gehouden met het calvinisme, dat immers als een belangrijk bestanddeel van de Nederlandse volksaard wordt gezien. Op een fraaie manier verbeeldde hij dit bijvoorbeeld in de Zwarte Zwadderneel. Deze boeteprediker tegen hovaardij en winderigheid bedient zich van een prachtige variant op de ‘tale Kanaäns’. Want Toonder was ook een liefhebber van archaïsch woordgebruik, dat hij in het bijzonder aantrof in de taal van de oude Statenbijbel. Er zijn nog meer redenen waarom Toonder interesse had in de Bijbel, waarmee hij in zijn jeugd al kennismaakte. Het was voor hem een bron van boeiende verhaalmotieven, waaruit hij meer dan eens putte. Het verhaal De zelfkant is bijvoorbeeld gebaseerd op de geschiedenis van Job.
Daarnaast werd hij geïntrigeerd door de Bijbelse ideeën over God, schepping en mens, die hij tegelijk ook bekritiseerde en met zijn eigen levensbeschouwelijke opvattingen confronteerde. Ook dit vindt zijn weerslag in sommige van zijn verhalen, zoals De Grote Onthaler en De andere wereld. Neerlandicus en Bommelkenner Klaas Driebergen (1979) gaat in zijn boek Bommel en Bijbel uitgebreid op dit alles in. Een aantal verhalen waarin de Bijbel en het christendom een belangrijke rol spelen, worden diepgaand door hem geanalyseerd. Een boek dat dieper ingaat op de inhoud en de achterliggende ideeën van de Bommelverhalen.’De glossy: ‘Leven in duistere tijden met de Zwarte Zwaddermeel Hij gaat in het zwart gekleed, draagt een zwarte, breedgerande hoed en meestal klettert er een plaatselijk regenbuitje op zijn zwarte paraplu. Met een geheven wijsvinger en een zwaarmoedige blik predikt hij bekering van ‘hoovaardij’ en ‘winderigheid’. De Zwarte Zwadderneel kwam in 1957 de Bommelverhalen binnengeslopen, en is een van de meest opmerkelijke personages die Marten Toonder creëerde. In dit mannetje, een va de weinige mensachtige figuren in de Bommeliaanse dierenwereld portretteerde satiricus Toonder een belangrijk onderdeel van de Nederlandse volksaard: het calvinisme.’
In de bundel Nu is de moen gevangen maakt de Zwarte Zwadderneel ook zijn opwachting. Ik citeer voor de vuist weg:
1.De wind is in de bomen
De regen op 't struweel.
Nu zal hij weldra komen:
De Zwarte Zwadderneel!
Het schuifelt in de blad’ren
Het ritselt in ’t struweel
Nu is hij aan het nad’ren
De Zwarte Zwadderneel.
Het zwerk is zwart en duister,
De bliksemflits is geel.
Er klinkt een hol gefluister:
De Zwarte Zwadderneel
2. De klop van Zwadderneel
Er knirpt een knerp door ’t kreupelhout
De regen fezelt, de wind knoert koud
en over de heuv’len, door het nat struweel
naart sloom, de Zwarte Zwadderneel.
Als de lucht vergramt en regen zachtjes nederdaalt,
Wanneer de bloemen flensen en de wind verachraalt
en ’t leven kommert in benarrenis en smarte,
dan blijkt het klaar, dat hij passeert De Zwarte!
Hoede zich, wie hoeden kan!
Hier komt alleen maar weedom van.
Schuld en boete kan men slecht ontlopen,
Sluit de deur en laat geen venster open-
Het huis is klam en vol van opgekropte stilte.
Er klinkt een klop – dan knapt een deel –
en plots is daar een tocht vol doodse kilte…
Het was de klop van Zwadderneel!
3. Daar knistert een knerp door ’t kreupelhout.
De regen fezelt, de wind knoert koud.
En over bolle heuv’len, door het nat struweel,
Sluipt sloom de Zwarte Zwadderneel!
Het huis is hol en vol met duist/te gruwel!
De binten piep’ren, luiken slaan met knars en struwel.
En de deur wacht zwaar eb steunend in ’t scharnier.
Met krakend hout en donkerbruin papier.
Terwijl het vuurwerk raat’lend slagen slaat
Op de Zwabberneelse klop die komen gaat.
Het dreunt, het boldert op het dor paneel,
De tik, de klop, de beknarde bonk van Zwabberneel…
4. De klop van Zwadderneel
Er knirt een knerp door ’t kreupelhout.
De regen fezelt, de wind knoert koud.
En over de heuv’len door het nat struweel,
Sluipt sloom, de Zwarte Zwadderneel.
Het huis is hol en vol van duist’re gruwel.
De luiken bonken dof…
U zult het met mij eens zijn; Marten Toonder creëerde ook verzen die er echt toedoen. Ik daag u uit de poëtische vruchten naar vorm en inhoud te plukken en die in mijn e-mail te stoppen. Voorlopig tot slot; uitgeverij De Bezige Bij verblijdde mij met twee ‘oudjes’ uit de zo beminde reeks Alle verhalen van Olivier B. Bommel en Tom Poes: ‘De avonturen van Tom Poes’ uit 1941/2014 en ‘Kommer en kwel’ uit 1960/2014. Zullen wij samen gaan traceren hoe de literator Toonder in de loop de jaren ‘gelaagdheid’ als motief is gaan gebruiken? Of anders: hoe ‘flat character’ Tom Poes stuivertje wisselde met ‘round character’ Bommel? Tot dan dus!
Een geweldige gids door het el dorado der mondiale letteren heb ik voor u, die des ondanks een trieste komaf heeft. Het betreft een bundel van 52 verzamelde columns die recent in NRC Handelsblad het licht hebben gezien. Ik heb het over het 224 bladzijden tellende, passend en treffend geïllustreerde Lezen met ALS van Pieter Steinz en van Nieuw Amsterdam Met de ondertitel ‘Literatuur als levensbehoefte’ en met de opdracht ‘Voor Claartje, klankbord, tolk, mantelzorger en vóór alles geliefde’.
Op 22 maart vorig jaar startte Pieter Steinz (1963) zijn serie in de krant met de woorden: ‘De diagnose kwam negen maanden geleden. De stemproblemen, de slechte tijden bij het hardlopen, mijn ongearticuleerde praten – het bleek allemaal het gevolg van ALS, amyotrofe laterale sclerose, afsterving van de zenuwcellen die de spieren voeden. Een verlammende spierziekte die niet alleen progressief en dodelijk is maar ook nog eens zeldzaam.’ U kunt de opdracht nu plaatsen: de echtgenote van Steinz is voor hem een rots in de branding van het bestaan. Zijn ‘Inleiding’ besluit Pieter Steinz met ‘Voor mij waren de columns in de eerste plaats een goede reden om nog eens een aantal van mijn favoriete boeken te herlezen. Daarnaast was het schrijven een geweldige manier om met een zekere afstand te kijken naar mijn lichamelijk verval en de daarbij behorende gang door de medische instituties. Het boek dat eruit voortkwam geeft misschien geen definitief antwoord op de vraag of literatuur troost kan bieden in moeilijke situaties; het bewijst voor mij in elk geval dat schrijven over literatuur heel vertroostend kan zijn.’ Titel en ondertitel zullen u nu ook duidelijk zijn: om de fatale ziekte enigszins het (moede) hoofd te bieden kan het lezen van boeken een nooduitgang bieden. Wellicht is het woord troost te hoog gegrepen maar het woord vertroostend komt wellicht wat in de buurt. Het tot je nemen van literaire werken in de diepte van je bestaan op aarde kan een handreiking zijn. De 52 tekeningen van Hajo de Reijger bij elke column in Lezen met ALS geven heel passend en treffend die helse strijd tussen boek en lezer weer.
In 2014 bij de introductie van dat (ook fenomenale) Made in Europe van Pieter Steinz zei ik: ‘Grootvader P.W.J. Steinz gidste als leraar aan Koningin Wilhelmina Kweekschool mij in Museum Boijmans door de wonderwereld der beeldende kunst; zijn kleinzoon doet dat dunnetjes over door het land der letteren.’ In 2015 herhaalde ik deze woorden, toen bij gelegenheid van mijn introductie van dat (wederom fenomenale) Steinz – Gids voor de wereldliteratuur. Voorin Lezen met ALS staat de rij publicaties die Pieter Steinz in het voorbije verzorgde. Ik pluk daaruit de edities die mij vooral geriefden. Naast de twee zojuist door mij genoemde boeken zijn dat Lezen &cetera, Lezen op locaties, De duivelskunstenaar. De reis van doctor Faust door 500 jaar cultuurgeschiedenis’, ‘Macbeth heeft echt geleefd. Een reis door Europa in de voetsporen van 16 literaire helden’ en ‘Waanzin in de wereldliteratuur’. Ik zeg het maar ronduit; Pieter Steinz heeft mijn leven verrijkt. Pieter Steinz gidst ons door boeken die all over the world geschreven zijn. Ik zal u daar een specimen van geven: ‘Afscheid van het honderddingenleven’ over de roman ‘Oblomov’ van Ivan Gontsjarov uit 1859. Onze eigen literatuur is bij Steintz niet in het vergeetboek geraakt, getuige de columns waarin Voskuil, Bloem, Biegel, Biesheuvel, Reve, Tellegen, Nescio, Van het Reve, Bernlef het voor het zeggen hebben. Steinz zoekt bij hen geen medische hulp maar vindt bij hen wel vertroosting.
Pieter Steinz: ‘Van alle beroemde personages uit de wereldliteratuur heb ik me altijd het minst kunnen verplaatsen in Oblomov. Het eeuwige twijfelen van Hamlet, het naïeve idealisme van Don Quichot, de nietsontziende ambitie van doctor Faust – ik kon me er van alles bij voorstellen; maar de verpletterende lethargie van de titelheld van Gontsjarovs Grote Russische Roman (1859) was ver van mijn bed. Hoewel ongelovig, ben ik een calvinist in hart en nieren: ledigheid is des duivels oorkussen, slaap is een noodzakelijk kwaad, alles wat je doet moet ergens nuttig voor zijn; neem altijd iets te lezen mee voor het geval je moet wachten, kijk nooit zappend naar de televisie, slaap niet uit tijdens je vakantie, ga niet op terrasjes zitten maar bezoek een museum, plan je dag van minuut tot minuut. Vergelijk dat met het leven van Ilja Iljitsj Oblomov, de Russische edelman die alleen met de grootst mogelijke moeite tot actie te bewegen is, en die gedurende eenderde van Gontsjarovs roman in bed blijft liggen, verzorgd door zijn mopperende, viezige, luie en onvergetelijke bediende Zachar. Op aandringen van een energieke vriend maakt hij plannen om orde op zaken te stellen op zijn landgoed, ver van zijn woonplaats Sint Petersburg, en maakt hij de mooie Olga het hof. Tevergeefs, zoals alles in zijn leven tevergeefs is. Het deert hem nauwelijks: mooier dan zijn beschermde jeugdjaren op het platteland, waaraan hij met superieure nostalgie terugdenkt, had zijn leven toch nooit kunnen worden. Ongelukkig is Oblomov bepaald niet; vooral omdat hij zich niet al te druk maakt: ‘Alle bezorgdheid loste zich ten slotte op in een zucht, verdween in apathie of sluimer’. Hij heeft ook oprecht medelijden met vrienden en kennissen die het druk-druk-druk hebben; bijvoorbeeld met Volkov, die in hoofdstuk twee zijn nieuwe rijkostuum komt laten zien en afscheid neemt met de woorden „ik heb nog honderd dingen te doen”.
Tot verbijstering van Oblomov: ‘Honderd dingen op één dag, de arme kerel! En dat heet leven! Wat blijft er zo van de mens over? Waartoe verspilt en versnippert hij zijn krachten?’ Waarna Oblomov zich weer op zijn rug legt, ‘met het plezierige gevoel dat hij er niet van die ijdele wensen en gedachten op nahield en niet langs ’s Heren wegen zwierf, maar dat hij hier lag en zijn menselijke waardigheid en kalmte wist te bewaren’. In de ogen van Oblomov heb ik mijn waardigheid en kalmte de afgelopen maanden aardig bijgespijkerd. De ALS heeft binnen een half jaar mijn honderddingenleven tot een harde kern teruggebracht; niet omdat de spieren in mijn benen en armen het hebben begeven, zoals bij veel ALS-patiënten gebeurt, maar omdat mijn middenrif niet meer doet wat het moet doen: adem naar binnen halen en lucht met afvalstoffen (kooldioxide) weer naar buiten werken. Mijn uithoudingsvermogen is weggesmolten, samen met het spierweefsel dat ik in jaren van marathonlopen had aangekweekt. Maakte ik vroeger werkdagen van twaalf uur en weken van zestig, nu mag ik blij zijn met een paar uur productiviteit per etmaal. Kon ik na een dertigkilometerloop en een paar uur lezen nog makkelijk naar de film en daarna uit eten, nu is het óf-óf, en ben ik na een kilometer wandelen buiten adem. Sprak ik op een willekeurige dag tientallen mensen, voor mijn werk en privé, nu zit ik met één uur spaarzame conversatie aan mijn taks – waarbij zij opgemerkt dat ik af en toe zelfs voor mijn vrouw en kinderen nauwelijks verstaanbaar ben.
Keuzes maken, daar draait het om. Ga ik vandaag een stukje schrijven of een boek lezen? Beantwoord ik mijn mails of probeer ik de achterstand in het bijwerken van de fotoboeken in te lopen? Maak ik een wandelingetje of ga ik naar de film? Ga ik één of twee keer overdag een uur aan de beademing? Of plof ik neer op de houten ligstoel in de tuin en doe ik zo min mogelijk, in de hoop de benauwdheid en de vermoeidheid tot een minimum te beperken? Dat laatste wordt mij dit voorjaar wel erg makkelijk gemaakt. Hoeveel dagen zijn er niet geweest dat je buiten onder een parasol kon zitten, te midden van de uitkomende flora en bloeiende fruitbomen? Een beetje lezen, kijken naar de vlinders en de bijen, luisteren naar tientallen verschillende vogels (zonder moeite te doen om er een te herkennen), de geur opsnuiven van de choisya en de bloeiende rozemarijn, een briesje over je gezicht voelen gaan. Het hoogtepunt was Eerste Paasdag, toen ik me voelde als de hedendaagse Oblomov die in het Kinks-liedje Sunny Afternoon gelaten alle ellende in zijn leven van zich af laat glijden terwijl hij lekker luiert op een zonnige namiddag. Ik moest er vijftig voor worden, maar eindelijk snap ik ook wat Japi, de uitvreter uit Nescio’s gelijknamige novelle, bezielt als hij zegt: ‘Ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog veel te veel. Ik ben bezig te versterven.’ Onaandoenlijk worden voor het ‘getting and spending’ om je heen, dat is het streven. Rustig onder de pereboom het leven overdenken. Maar niet te diep, want alle bezorgdheid moet zich kunnen oplossen in apathie of sluimer. Oblomov zou trots op me zijn.
Een naar vorm kleurrijk en naar inhoud goedvol kijk- en leesalbum heb ik voor u, dat mijn hopelijk toekomstige volgers een lust voor het oog en een streling van het gemoed is. Het gaat om het 154 grote bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Het vrolijke voorleesboek van Kikker van kindervriend Max Velthuijs en van uitgeverij Leopold. De inhoudsopgave voorin zet de zeven verhalen op een rij; ‘Kikker en Haas’, ‘Kikker en Rat’, ‘Kikker is Kikker’, ‘Tellen met Kikker’, ‘Kikker vindt een vriendje’ en ‘Kikker viert feest’. In 1989 verscheen van Max Velthuijs Kikker is verliefd en sindsdien zijn de kids en hun ouders all over the world in de ban van de avonturen van het immer in groen gevatte (maar met roodwitte zwembroek) dier met een kwaakblaas. Onze jongste kleinzoon Guus uit Voorburg telt twee jaar en zijn vader Time kan hem momenteel niet meer plezieren dan met het voorlezen van de belevenissen van Kikker. Voor het slapen gaan van Guus maakt Kikker doogaans zijn opwachting in het slaapvertrek. Maar overdag is hij ook welkom! Het vrolijke voorleesboek van Kikker is van begin tot eind een festijn voor het oog en voor het oor. Van ‘Haas maakt een schilderij van Kikker. Maar Kikker wil niet langer stilstaan’ tot ‘Ze zijn allemaal blij dat de lente is gekomen, Het wordt een prachtig feest, Ze eten en drinken en maken muziek tot de zon ondergaat.’ Op de harde cover zien wij de man om wie alles draait, Kikker; hij staat op een stoel en viert feest met zijn vrienden Eend, Varkentje, Haas en Rat. Kikker is jarig vandaan in het voorwerk tekeningen van taart, cadeau en bloemen.
Om u wellicht opnieuw in the picture te brengen van Kikker en zijn kompanen geef ik u de tekst van uitgever Leopold op de omslag en het door deze uitgeverij op haar site. 'Ben ik vandaag jarig?' zei Kikker verbaasd. 'Dat was ik helemaal vergeten.' 'Maar wij niet!' riepen zijn vrienden in koor. Kikker is een vriend voor alle leeftijden. Een oer-Hollandse held, over de hele wereld geliefd en hij wordt dit jaar 25 jaar jong! Dat viert hij met een dik boek vol verhalen. Lees het voor, beleef het mee, en vier de verjaardag van Kikker!’ De site: ‘Max Velthuijs werd op 22 mei 1923 geboren in Den Haag en overleed 25 januari 2005 in dezelfde stad. Ruim 1 miljoen boeken van hem vonden hun weg naar huiskamers, scholen en bibliotheken over de hele wereld. Kikker was zijn alter ego, een even sympathieke als naïeve optimist. 'Is het leven niet prachtig!' was zijn motto.
Max was de jongste in een gezin waarvan beide ouders onderwijzer waren. Zijn drie oudere zussen hielden zich met zijn opvoeding bezig. Max ging naar de handelsschool en werkte een tijdje in een hoedenwinkel. In de oorlog verhuisde de familie Velthuijs naar Arnhem omdat de Haagse Vogelwijk waarin zij woonden ontruimd werd. In 1944 begon Velthuijs een opleiding tot ontwerper/schilder aan de Arhemse Academie voor de Beeldende Kunsten, maar al snel hielden de lessen op omdat ook Arnhem ontruimd werd (Slag om Arnhem). In 1962 begon Max Velthuijs met het illustreren van kinderboeken. Het eerste was Versjes die wij nooit vergeten. Hierna maakte hij A is een aapje dat op de Frankfurter Buchmesse werd ontdekt door de Zwitserse uitgeverij Nord-Süd Verlag. In samenwerking met deze uitgeverij volgden nog meer prentenboeken waarvoor Max de teksten zelf schreef. Vanaf begin jaren tachtig maakte hij fulltime prentenboeken. Max Velthuijs werkte soms wel een jaar aan een boek. Het was niet ongewoon als hij een tekening vijf keer overdeed. Hij streefde ernaar dat zijn tekeningen 'moeiteloos gemaakt' leken. Velthuijs schreef zijn verhalen vaak in het Engels of Duits. Doordat hij die talen minder goed beheerste dan het Nederlands waren de teksten eenvoudiger en kaler dan als hij ze in het Nederlands had geschreven. Max Velthuijs' werk voor kinderen kreeg al snel internationale erkenning en in 1977 kreeg hij voor de illustraties bij Het goedige monster en de rovers zijn eerste Gouden Penseel. Ook Klein-Mannetje vindt geluk, Kikker in de kou en Kikker is Kikker werden met een Gouden Penseel bekroond (in 1986, 1993 en 1997). Voor Kikker en het vogeltje kreeg hij een Zilveren Penseel en een Gouden Griffel voor de tekst (1992).
Kikker is verliefd en Kikker in de kou werden ook bekroond met een Zilveren Griffel (1990 en 1993). In 2004 is hij bekroond met de Hans Christian Andersen Award, die hem in Zuid-Afrika uitgereikt werd door de IBBY. Deze internationale oeuvreprijs voor kinderliteratuur wordt om de twee jaar uitgereikt. In 2004 begon Max Velthuijs ook na te denken over plotjes voor animaties. Via Telescreen (Hilversum) was een contract gesloten voor 26 animaties, uit te zenden door de KRO. En zo ontstonden er weer nieuwe Kikker verhalen. Het bleef echter bij aantekeningen. Max Velthuijs overleed in 2005. In 2009 zijn de filmpjes af en worden ze vertoond op tv. Ze zijn zeer succesvol. En er start in 2009 ook een derde Kikker musical: ‘Kikker en zijn vriendjes’. Kikker is springlevend!
De boeken over Kikker zijn vertaald in meer dan 35 landen. Vanaf 2008 verschijnen de nieuwe Kikker boeken. In 2008 verschijnt in Nederland: Kikker speelt verstoppertje. In 2009 verschijnen: Kikker en de sneeuwman, Kikker en het slaapfeest, Kikker is ongeduldig, Kikker en de warme dag en Kikker en het nieuwe jaar.