11-09-2017

WIJ VAN DE HBS

Een meeslepend, gedegen, betrokken, historisch relaas leg ik voor u op de schoolbank uit mijn jonge jaren. Een informatief, horizonverleggend, oprakelend, opbeurend boek daar gaat het om. Niet dat ik vol nostalgie terugverlang naar het thema ervan, maar gewoon verheugd ben dat ik ooit deel heb mogen uitmaken van de school die de revue passeert. Ik heb het over de 272 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde hardcover Wij van de hbs van Roelof Bouwman en Henk Steenhuis van uitgeverij Meulenhoff met de ondertitel ‘Terug naar de beste school van Nederland’.
Ik haast mij te zeggen dat ik vanwege gebrek aan kennis die ondertitel niet meteen kan onderschrijven maar wel weet ik dat het instituut van de hogere burgerschool de basis legde voor een verdere studie aan Kweekschool, Nutstacademie en Rijksuniversiteit. Ik had in de vijf schooljaren in 1c, 2c, 3c, A4 en A5 zo gedegen les in vele vakken genoten dat ik over het nodige gereedschap beschikte om het vervolgonderwijs aan te kunnen. Mijn cijfers aan de Eerste Christelijke Hogere Burgerschool aan Henegouwerplein 16 in Rotterdam varieerden van 5 (1c - algebra) en 5 (2c – meetkunde) tot 9 ( 1c - geschiedenis) en 9 (2c – Duits), De rapporten op de vliering van ons huis bevestigen dat.

Mijn eerste schooljaren bracht ik door op de Christelijke Lagere School aan de IJsselmondselaan in Kralingseveer alwaar het hoofd der school meester De Kruik mij op zijn vrije woensdagmiddagen oefeningen voorlegde uit de zogenoemde Toetsnaald om mij voor te bereiden het toelatingsexamen op de tien kilometer westwaarts gelegen HBS. De cijfers voor taal en rekenen waren niet om naar huis te schrijven maar ik werd toch begin jaren vijftig op de school toegelaten. De klassenfoto genomen voor de ingang van het imponerende en imposante gebouw waar ook MMS en Marnix Gymnasium zetelden tonen een dertigtal scholieren van het manlijke geslacht uit 1c onder wie Andries Mak, Nico van den Berg, Andries Alderliesten, Piet de Lange, Wim Unger, Wim van Akelei, Roel Vennink  en Ad Beun. De leraren Weeda (godsdienst), Luykenaar Francken (Nederlands), Sol (Frans), Engels ( De Jong), Verseput (aardrijkskunde), Kouwenhoven (geschiedenis), Noordzij (wiskunde), Mac Lean (natuurkunde), Hogervorst (handtekenen) en Van Oosterom (lichamelijke oefening).

Het boek Wij van de hbs haalde herinneringen aan hen bij mij naar boven en zo kom ik tot de meerwaarde van dit krachtige werk. Bladerend en lezend in het zeg maar gedenkboek – want vijftig jaar geleden werd het onderwijsinstituut door minister Cals en de zijnen om zeep geholpen -  gleden de HBS jaren niet alleen voorbij maar riepen ze ook gedachten aan vroeger in mij op. Toen ik met klasgenoten ging aanschouwen de gevolgen van de Watersnoodramp, toen wij schaatswedstrijden hielden op Tennispark Kralingen, toen wij in gezelschap van leraar handelswetenschappen Bakker een benefietwedstrijd in de Kuip bezochten, toen ik op het politiebureau in een heuse cel moest zitten omdat ik het gewaagd had een balletje terug te vragen die agenten voor school ons hadden afgenomen, toen wij in de aula luisterden naar de weekopeningen van directeur Kruyswijk of onderdirecteur Van Alkemade, toen in het bijzijn van mijn ouders ik het einddiploma uit handen van de voorzitter van het bestuur Landwehr mocht ontvangen, toen ik in de avonduren mijn eerste schoolfuif mocht beleven, toen ik de liefde voor literatuur aangereikt kreeg door leraar De Groot, toen staathuishoudkunde en staatsinrichting mij door toedoen van leraar Van Kampen mij zeer gingen gerieven, toen ik op afstand verliefd werd op een meisje uit 1a. Die school van toen heeft mij gevormd.

In door mij altijd bewaarde en opnieuw beminde cahiers uit die jaren diep ik de stukken op. Opstellen schreef ik in A4 en A5 onder titels van ‘De T.V.’, ‘Bijgeloof’, ‘De goede oude tijd’, ‘De mens en het dier’, ‘Helden en heldenverering’ en opnieuw ben ik onder de indruk met welke nauwgezetheid leraar De Groot de epistels nakeek en beoordeelde. De man schreef een opstel bij een opstel. Mijn Engels resumeerschrift voor mij zegt nog eens dat ik voor het examen o.a. las ‘Goodbye Mr.Chips van James Hilton, ‘A Christmas Carol’ van Charles Dickens, ‘The Invisible Man’ van H.G. Wells, ‘The Pearl’ van John Steinbeck. ‘Every man a penny’ van Bruce Marshall en ‘Hamlet’ van William Shakespeare. Ook bewaarde ik de eindexamenopgaven 1957.  Ik ging voor de opsteltitel ‘De jeugdherberg’, ik schreef een brief naar een ambassade, ik vertaalde het stuk ‘The Conquest of Happiness’, ‘Alte Und Neue Gespenster’, ‘Le Retour’,  maakte de opgaven in het kader van het vak Handelswetenschappen. Ik traceerde opnieuw hoeveel kennis en kunde de leraren ons bijgebracht hadden. U verstaat dat ik die HBS zeer schatplichtig ben. Dit in tegenstelling tot Neelie Kroes die een jaar later dan ik de school binnentrad. Zij antwoordt op blz. 104 in het jubileumboek op de vraag ‘Wanneer was u het gelukkigst?’: ‘Ik heb geen fijne herinneringen aan deze school, ik vond het er niet warm, niet leuk, veel te kil.’

In het hoofdstuk ‘Hall of Fame’ staan bekende hbs’ers op een rij. Ik pluk voor de vuist weg enkele politici: Hedy d’ Ancona, Marcus Bakker, Roger van Boxtel, Jaap Burger, Willem Drees, Pim Fortuyn, Marga Klompé, Meindert Leerling, Jan Marijnissen, Bram Peper, Ed van Thijn, Henk Vredeling, Gerrit Zalm. Als oud-wethouder speel ik met de gedachte dat het politieke doen en laten zijn basis vond op een van de hbs’ en die vijf decennia gedoemd waren te veranderen in atheneum en havo. De ondertitel ‘Terug naar de beste school van Nederland’ onderschrijf ik maar ten dele, want het niveau van de lessen wordt bepaald door de mannen en vrouwen voor de klas. In mijn eigen schooljaren in de klas waren het doorgaans hoog gekwalificeerde figuren die vakkennis paarden met pedagogisch vernuft. In mijn voorbije schooljaren voor de klas op scholengemeenschap De Lage Waard in Papendrecht mocht ik traceren dat veel collega’s in de voetsporen van hun voorgangers traden.
Voordat ik tekst van uitgeverij Meulenhoff op de omslag aanreik nog dit. Een van de oud-hbs’ers die aan het woord komen in Wij van de hbs is Maarten ’t Hart. Op blz. 31 zegt de gevierde auteur op de vraag ‘Beste leraar?’ o.a. de leraar natuurkunde Jansen was uniek. ’t Hart heeft het over mijn vroegere rector L.B. Jansen (Leo)! Deze man is nog steeds onder ons. En nog dit: de volgende keer wanneer wij een tocht maken door het sowieso voor mij enerverende boek starten wij bij het hoofdstuk ‘Kroniek van een school in oorlogstijd (1940-1945 - De Eerste Christelijke Hogere Burgerschool in Rotterdam’. Geschiedenis is een goudappel!

De uitgever: ‘Het eerste echte geschiedenisboek van de hbs, voor de lezers van ‘Gouden jaren’ en ‘De meisjes van Schoevers’. Enkele honderdduizenden scholieren gingen tussen 1864 en 1974 naar de hbs, de hogere burgerschool. Ze hadden geluk, want de hbs is de parel uit de Nederlandse onderwijsgeschiedenis. De hbs was in tegenstelling tot het gymnasium gericht op praktisch toepasbare vakken. Hbs’ers werden voorbereid op belangrijke posities in een moderne maatschappij. Zij moesten, zowas het plan, van Nederland weer een welvarende en moderne samenleving maken. En dat lukte… Veel bekende ondernemers, politici, kunstenaars en Nobelprijswinnaars zijn oud-hbs’ers. Wij van de hbs is het eerste geschiedenisboek van deze school. Het staat vol met nieuwe feiten en inzichten, prachtig beeldmateriaal en bevat onvergetelijke verhalen van Jan Mulder, Freek de Jonge, Neelie Kroes, Maarten ’t Hart, Willeke van Ammelrooy, Gerrit Zalm, Herman Koch, Maarten Spanjer, Frits Spits, Hedy d’Ancona en vele anderen. ‘Wij van de hbs’ zal oud-hbs’ers doen terugverlangen naar hun school. Niet-hbs’ers zullen zich verbazen over hoe een schooltype de toekomst van Nederland bepaalde.’

WIJ VAN DE HBS

STADSNATUUR MAKEN

Een kostelijk, inspirerend, praktisch en prachtig handboek leg ik voor u op de toonbank, dat ook nog een lust voor het oog en een streling van het gemoed is. Het kijk- en leesalbum maakt in woord en beeld evident hoe wij burgers in een stad kunnen wonen waarin de natuur een riante rol van betekenis krijgt. Ik heb het over de 320 kloeke bladzijden tellende, van meet tot finish kleurrijk geïllustreerde paperback Stadsnatuur maken van Jacques Vink, Piet Vollaard, Niels de Zwarte en van NAI  010 Uitgevers. Om maar meteen de toon te zetten: als oud- Rotterdammer koester ik de woonstede aan de Maas steeds meer, mede omdat de natuur daar heden ten dage de toon aangeeft. Ik noem de locaties die in Stadsnatuur maken een apart item vormen en u krijgt van mij mee dat die niet de dienst in Rotterdam uitmaken maar wel een glanzende bijrol vervullen.

Vistrap Wolvenvallei in de Kralingse Plas, Bijenlint in Rotterdam -Noord, Flora en Fauna op diverse locaties, Essenburgpark, Getijdenpark onder de Van Brienenoordbrug, Slangenmuur aan de zuidrand van een bedrijventerrein langs de snelweg, Rietveldpark in Nesselande. Ze maken manifest hoe de natuur haar deel toebedeeld krijgt. Een favoriet tv-programma is voor ons De Baardmannetjes waarin Hans Dorrestijn en Nico de Haan ons via informatie over de natuur, gedichten, bijpassende verhalen en humor ons lekker willen maken voor flora en fauna. De laatste aflevering was gewijd aan Rotterdam en recentelijk waren de steden Zwolle, ’s Hertogenbosch, Utrecht, Groningen en Haarlem aan de beurt om te illustreren welk een significante rol de natuur in die woonsteden opeist of toebedeeld krijgt. Zo vlogen huismus, gierzwaluw,zwarte roodstaart, scholekster, spreeuw, kauw, boerenzwaluw, merel, houtduif, fuut, meerkoet, waterhoen, wilde eend, kokmeeuw, slechtvalk, bosuil langs over huizen, door parken en over water heen. U zult het thema van Stadsnatuur nu bij de kladden hebben. Ooit mocht ik het met u hebben over het bezoek dat wij als gemeenteraad van Papendrecht mochten maken aan het ecokathedraalproject van Louis le Roy in Heerenveen. Wij lieten ons inspireren door zijn idee dat wij de natuur niet moeten beheersen maar dat wij ermee moeten samenwerken. Het tweetalige Stadsnatuur maken etaleert ons hoe dat in de praktijk kan. Heel transparant zegt de uitgever het op de site.

Ik citeer: ‘Stadsnatuur maken is een inspiratie- en voorbeeldboek voor natuurinclusief ontwerpen in de Noordwest-Europese stad. Het roept op tot het integreren van natuur in het ontwerp van gebouwen en stedelijke buitenruimten en het geeft daarbij praktische voorbeelden en ontwerphandreikingen. De stad is een rijke biotoop met een grote biodiversiteit. Veel dier- en plantensoorten komen inmiddels meer in de stad voor dan in het buitengebied. De auteurs zien natuur als een integraal onderdeel van het stedelijk organisme en als zodanig van belang voor de leefbaarheid van de stad. Natuurinclusief ontwerpen is een pionierspraktijk, en pas recent onderdeel van de stadsplanning. Vanuit verschillende invalshoeken; de theorie van ecologie en biodiversiteit, stadsgebonden soorten, stedelijke biotopen en onderhoud van stadsnatuur worden in deze publicatie aan de hand van inspirerende en praktische voorbeelden besproken. De auteurs zijn lid van de stichting De Natuurlijke Stad, een samenwerkingsverband van architecten, biologen en stadsecologen met veel ervaring in de praktijk en theorie van het natuurinclusief ontwerpen in de stad.’

Ik reik u de tekst van Kester Freriks aan die onder de titel “De groene stad’ en ondertitel ‘Uilenkasten, bijenlinten en gevelbegroeiing’ en intro ‘Dat de stad behalve voor mensen ook voor planten en dieren een dynamisch en divers leefgebied is, blijkt uit de eerste publicatie die het ‘natuurinclusief ontwerpen’ in kaart brengt.’ Indien wij Freriks mening eigen gemaakt hebben, beschikken wij over de nodige bagage om een volgende keer een tocht te maken door Stadsnatuur maken Freriks: ‘Een architect, een bioloog en een stadsecoloog schreven een interessant boek over de alternatieve inrichting van steden. Het had alleen wel wat beter geschreven kunnen worden. Ga de stad in en kijk tussen de stoeptegels of naar de gevels van de huizen: daar groeit en bloeit het volop. Rozen en vlinderstruiken kleuren de geveltuinen, gierzwaluwen nestelen onder de dakpannen en onkruid prijkt tussen de tegels. ‘De stad is een dynamisch en divers leefgebied, niet alleen voor mensen, maar ook voor planten en dieren.’ Dit schrijven Jacques Vink, Piet Vollaard en Niels de Zwarte in hun boek Stadsnatuur maken / Making Urban Nature, dat een inspirerende handleiding is voor de ontwikkeling van meer groen in de stad. De auteurs zijn respectievelijk werkzaam als architect, bioloog en stadsecoloog in Rotterdam. Door de toenemende verstedelijking woont binnenkort het grootste deel van de mensheid in de stad. Dit stelt aan de stedelijke omgeving hoge eisen. In de stad wonen betekent ook in de stad recreëren, stilte en groen zoeken en de natuur vinden. Inventieve en natuur minnende bewoners leggen zelf geveltuinen en dakterrassen aan, en zorgen op die manier voor meer groen. Maar dat is niet voldoende, stellen de auteurs. Het begin van alle groen in de stad ligt bij stedebouwkundigen en architecten. Het zou standaard moeten zijn om ‘natuurinclusief’ te bouwen. Het is, na milieuvriendelijk en duurzaamheid, een nieuw begrip. Mooi is het woord niet, wel treffend.

Dit boek is de eerste publicatie die het natuurinclusief ontwerpen in kaart brengt. Helaas is het taalgebruik, zeker in het begin, opsommerig en ontoegankelijk vanwege het jargon. Bovendien staan er onjuistheden in. Dat de ‘merel een trekvogel is die vooral in de herfst in groepen is te zien’ is foutief; de merel is een standvogel. Dynamiek is het sleutelwoord in de stadsecologie: het betekent in het kort de samenhang tussen alles wat leeft. Het kost moeite thuis te raken in het boek, door zinnen als deze over het maken van stadsnatuur: ‘Deze vragen, als een vorm van cocreatie van natuurlijke en menselijke baathouders, zijn het onderwerp van natuurinclusief ontwerpen.’ Wie eenmaal de moeite neemt, komt belangwekkende waarnemingen en richtlijnen tegen. De stad biedt de natuur (planten, dieren, insecten, amfibieën) ideale leefomstandigheden, meer dan het buitengebied dat in Nederland steeds meer een ‘ecologische woestijn’ is, aldus de auteurs. Deze conclusie is even belangrijk als schokkend: ‘De stad zou zelfs kunnen worden gezien als een refugium voor soorten die door de agrarische industrie verdreven zijn uit het buitengebied.’

Dus is alle hoop gericht op de stad. Sinds 1970 is de stedelijke omgeving een hot item in de natuurontwikkeling. Grote steden hebben stadsecologen in dienst. Aanvankelijk kwamen deze pas in actie nadat de stedenbouwers en aannemers hun bouwactiviteiten hadden ontplooid. In het nieuwe natuurinclusieve bouwen gaan architecten en ecologen een eensgezinde samenwerking aan om de stad om te toveren tot een natuurparadijs. Bij elke stap in het proces van nieuwbouw of renovatie is de bouwer in steen even belangrijk als de bouwer van groen.
Met ingrepen als boombeplanting, vleermuizen- en uilenkasten, mussennesten, waterpartijen, bijenlinten, gevelbegroeiing en ruigtes in de stad waar anders een stenen plein zou zijn, is de groene stad betrekkelijk makkelijk te realiseren. Stadsnatuur aanleggen is ook spannend. Het begint met pioniersoorten, zoals de rugstreeppad die overal opduikt waar een poeltje is, en daarna breidt de natuur zich uit.

Terecht stelt Stadsnatuur maken dat het scheppen van een wilde, groene stad veel gezonder is dan een stad van strakke stenen en spiegelend glas. Het meest toegankelijke deel van het boek is de indrukwekkende lijst van wereldwijde voorbeelden van stadsnatuur. Neem de schitterend ontworpen vijftig meter hoge ‘Toren van de biodiversiteit’ in Parijs: gevels, balkons en zelfs dragende pilaren zijn begroeid met planten en struiken uit de omliggende bossen. Of de ‘High Line’ in New York: een oude spoorlijn is rijkelijk beplant. Dichter bij huis, tussen Heerenveen en Mildam, getuigt de ‘Ecokathedraal’ van ontwerper en ‘wilde’ tuinman Louis Le Roy van een grootse visie, toen al, in 1965: hij creëerde in Friesland met behulp van bouwpuin en stenen een berglandschap waar de natuur ongehinderd tot weelderige bloei kan komen.’

STADSNATUUR MAKEN

SAPIENS

Een mondiale, machtige, horizonverleggende, provocerende, adembenemende, toegankelijke paperback leg ik voor u neer die ook in de nationale top tien al wekenlang hoogtij viert. Het is een tintelend boek dat op elke bladzijde boeiende informatie aanreikt. Zo op de eerste pagina van hoofdstuk 1 ‘Een weinig belangwekkende diersoort’, waar de verschillen tussen scheikunde, biologie en geschiedenis aan de orde komen. Het verhaal van de atomen, moleculen en hun onderlinge reacties noemen we scheikunde. Het verhaal van organismen noemen we biologie. De ontwikkeling van de menselijke culturen noemen we geschiedenis met de drie belangrijke cognitieve, agrarische en wetenschappelijke revoluties. Ik las dat in de 464 bladzijden tellende, gedoseerd geïllustreerde bestseller Sapiens van Yuval Noah Harari en van uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Een kleine geschiedenis van de mensheid’. Ik haast mij te zeggen dat ‘kleine’ uit de subtitel ook vervangen mag worden door ‘grootse’. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik Sapiens nog maar een paar dagen in huis heb en dat ik in het voorbije weekeinde de eerste twee stukken van deel 1 ‘De cognitieve revolutie’ met de titels ‘Een weinig belangwekkende diersoort’ en ‘Een dag uit het leven van Adam en Eva’ tot mij genomen heb. Toch wil ik u nu al Sapiens invoeren door de tekst van de uitgever op zijn site te citeren en integraal de recensie van Charlie Temple zoals hij die publiceerde op de site ‘Visdief‘ recent zette. Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit! In ieder geval weet ik dat u met mij sowieso dat ‘adembenemende’ uit de eerste zin onderstreept.

De uitgever: ‘Honderdduizend jaar geleden liepen er nog verschillende mensensoorten rond op aarde. En niet lang daarna was er nog maar eentje over: sapiens. Evenals die andere soorten een onbeduidende soort. Biologisch gezien dan. Kwam hij een leeuw tegen, dan moest hij vrezen voor zijn leven. Maar kwam sapiens een broeder of zuster tegen, Yuval Noah Harari bedoelt dan een Neanderthaler of zo, dan had die wat te vrezen. Sapiens was een geduchte tegenstander die zich op een of andere manier wist te organiseren. En dat bleek zijn kracht. Neanderthalers waren groter en sterker, maar ontbeerden waarschijnlijk dit organiserend vermogen. Of, anders gezegd, en de rode draad door Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid’: sapiens had het vermogen ontwikkeld om imaginaire ordes te creëren. En nog later wist sapiens die imaginaire ordes vast te leggen door de uitvinding van het schrift. Toen was de mensenwagen al eeuwenlang aan het rijden en was er geen stoppen meer aan. Sapiens koerste af op de wereldheerschappij. En nu hij die heeft staat hij klaar om een god te worden, klaar om niet alleen de eeuwige jeugd te verwerven, maar ook met het goddelijke vermogen om te scheppen en te vernietigen.’

Charlie Temple: ‘De veertiende druk in 2017. Dat is niet veel boeken weggelegd. Maar deze grootse beschrijving over de geschiedenis van de mensheid wel. Over het ontstaan van sapiens tot zijn nakende einde. Ik ben zeer onder de indruk gekomen van Sapiens. ‘Een kleine geschiedenis van de mensheid’ van Yuval Noah Harari. Wat ik het verfrissende aan de benadering van Yuval Noah Harari vindt is zijn radicale benadering van sapiens. Sapiens is voor hem niet meer dan alle andere wezens om hem heen: een dier. Een biologisch wezen. Maar wel een wezen met die ene plus: het vermogen om imaginaire ordes te scheppen. Wat bedoelt Yuval Noah Harari daarmee? Hij bedoelt daarmee dat de mens verhalen kon bedenken. Verhalen over zijn geschiedenis, over de goden, over hoe je met elkaar moet samenleven, over ongelijkheid van man en vrouw, ja over alles. Alles wat het biologische wezen dat sapiens is overstijgt, behoort tot het niveau van de imaginaire orde. Cultuur, religie, economische en politieke systemen, alles is imaginair. De grens tussen Nederland en België is imaginair. Het idee dat de overheid haar onderdanen moet beschermen. De landheer die in Middeleeuwen meende dat zijn horigen hem belasting verschuldigd waren. Betalen met geld. Allemaal voorbeelden van imaginaire ordes. Die sapiens in de loop van zijn geschiedenis vloek en zegen hebben gebracht.

Stapsgewijs bouwt Yuval Noah Harari zijn geschiedenis op. Ontzettend knap geconstrueerd. En op overtuigende wijze. Nu moet je wel weten dat ik religieus ben. Nog altijd lid van een kerk. Enige afstand tot het radicaal seculaire denken van Yuval Noah Harari mag je veronderstellen. Maar ik liet me tijdens het lezen in de eerste plaats vooral uitdagen door de feitelijke en consistente manier van denken. Hoewel ik Yuval Noah Harari daarmee wel onrecht doe, want, zo schrijft hij: ‘Wanklanken in onze gedachten, ideeën en waarden dwingen ons tot nadenken, herevaluatie en kritiek, als twee dissonante muzieknoten die een compositie vaart geven. Consistentie is de speeltuin van dorre geesten.’ Wat mij vooral zo aanspreekt in Sapiens.

Een kleine geschiedenis van de mensheid’, is dat Yuval Noah Harari enerzijds verhalend en feitelijk analyseert en anderzijds arrogante krachten ontmanteld. Hoezo is het kapitalisme superieur? Hoezo moeten we het liberalisme dat heden ten dage heilig is en als een alomtegenwoordige en immer geldende natuurkracht wordt beschouwd als het hoogste goed beschouwen? Hebben kapitalisme en liberalisme de mensheid werkelijk gelukkiger gemaakt? Dat zijn vragen die hij in een van de laatste hoofdstukken beantwoordt. Nee, betoogt hij. De Middeleeuwse horige, de jager-verzamelaar van weet-ik-veel-hoeveel-duizenden-jaren-geleden was waarschijnlijk veel gelukkiger. En de wetenschap dan? Die ons zoveel goeds heeft gebracht. Is die werkelijk zo objectief als zij pretendeert te zijn? Wordt zij niet gestuurd door politiek en vooral door mensen die belang hebben bij bepaald onderzoek? Steeds weer die imaginaire orde die alle zekerheden, seculier en religieus, onderuit haalt. Het zijn geen natuurwetten, het zijn verhalen, aannamen, beelden. Sterk genoeg om de mensheid te verenigen. Sterker nog: de verklaring voor het raadsel waarom die onbeduidende sapiens in tijd van een aantal millennia transformeerde tot een soort van god.
Van cognitieve revolutie naar agrarische revolutie naar de eenwording van de mensheid. Onder invloed van religies bijvoorbeeld, werden massa’s mensen tot één groep gesmeed. Maar er zijn meer krachten die de mensheid verenigen kunnen. Imperialisme bijvoorbeeld.

Overwinningsdrang en de wens om een groter deel van de wereld te overheersen. Rassentheorieën, nog zo’n voorbeeld. Een huiveringwekkend voorbeeld, want wie denkt dan niet gelijk aan Hitler en zijn ideeën. Geheel terecht, maar wat veel huiveringwekkender is: die ideeën waren gemeengoed in zowat de hele westerse wereld. Het was het resultaat van zuiver wetenschappelijk denken. Ook in Frankrijk, Engeland en Amerika dacht men op grond van de biologie dat het ene mensenras inferieur was aan het andere en dat de inferieure rassen verdelgd moesten worden omdat ze het superieure ras bedreigden. In onze tijd hebben we de biologie vervangen door de cultuur en heet het dat de ene cultuur superieur is aan de andere en dat die inferieure of achterlijke cultuur verdwijnen moet. Allemaal het resultaat van imaginaire ordes. Even krachtig als dodelijk. Zo leefde er bijvoorbeeld op Tasmanië duizenden en duizenden jaren achtereen een volk dat niet wist van al die andere volken op de aarde. Ze leefden zoals ze wensten en hadden het waarschijnlijk best goed. Totdat de Britten het eiland in het Gemenebest opnamen en hun missionarissen opdracht gaven de oorspronkelijke bevolking te bekeren tot de ene ware God. Binnen no time stierven de Tasmaniërs uit, al dan niet in wat je niet anders kun noemen dan een concentratiekamp. Meer naar het einde rijst dus de vraag: heeft die hele geschiedenis van de mensheid sapiens ook gelukkiger gemaakt? Het antwoord is waarschijnlijk ‘nee’. Zelfs zodra de mens heeft ontdekt hoe het verouderingsproces te stoppen, zal hij niet gelukkiger worden. Hij zal eens te meer als de dood zijn om zijn geliefden te verliezen. En ondertussen richt sapiens de ene na de andere ramp aan onder collega-dieren en het ecosysteem waarin hij leeft. Terwijl hij weinig meer najaagt dan zijn eigen comfort en amusement zonder ooit ergens content mee te zijn. Bestaat er iets gevaarlijker dan ontevreden, onverantwoordelijke goden die niet weten wat ze willen? Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid’ van Yuval Noah Harari leest als de beste Griekse tragedie. Ik ben er zeer van onder de indruk.’

SAPIENS

DIANA

De renaissance van een kwart eeuw oude biografie kondig ik u aan in een tijdsgewricht dat het twee decennia terug is dat het hoofdpersonage op de leeftijd van 36 het leven door een rampzalig auto-ongeluk moest verlaten. Ik weet – en met mij vele anderen- plaats en tijdstip waarop ik het heengaan van de grande dame vernam: in eigen woning zaterdagochtend 31 augustus 1997. Het klinkt als een cliché maar het geschiedde voorwaar: de tijd stond om 8.00 uur een wijle stil. Op het moment suprême is daar nu een volledig herziene editie van de 344 bladzijden tellende, van twee fotokaternen voorziene hardcover Diana van royalty watcher Andrew Morton en uitgeverij Pepper Books met de ondertitel ‘Haar eigen verhaal’. In de onlangs verschenen tv-serie Lady Di & Dionne werd aan het eind ervan het trieste levenseinde van de Prinses van Wales nog eens verhaald en getoond. Diana overleed op 31 augustus 1997 om 04.00 uur in het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Omstreeks 00.22 uur die dag was zij als passagiere betrokken bij een auto-ongeluk in de Pont de l'Almatunnel in Parijs, samen met haar vriend Dodi Al-Fayed, de bestuurder van de auto Henri Paul en bodyguard Trevor Rees-Jones. Rees-Jones was de enige overlevende. De auto, een Mercedes S280, was - op de vlucht voor paparazzi - op weg naar het appartement van Al-Fayed. Met een snelheid van 104 km/u reed de auto tegen de dertiende pilaar in de tunnel. Paul en Al-Fayed waren op slag dood. Niemand van de passagiers droeg een autogordel. In  2006 bracht de Britse politie een rapport naar buiten, waarin stond dat haar dood een ongeluk betrof. Een Britse rechtbankjury bevestigde dit oordeel april 2008. Als schuldige werd de chauffeur aangewezen, die een hoger alcoholpromillage had dan wettelijk was toegestaan, en daarbij onvoorzichtig en te hard had gereden. In Diana van Andrew Morton blijf ik kijken naar de fotokaternen die gesplitst zijn in Diana Spencer voor en na haar huwelijk met prins Charles. Het bleue van Diana in haar kindjaren en het zelfverzekerde van haar jaren na de scheiding. Ik mocht ooit bij u Diana introduceren en om niet in herhaling te vervallen geef ik u het voorwoord bij de Nederlandse editie van Susan Smit en de tekst van Pepper Books op de omslag.

Smit: ‘Ik, drieëntwintig en net klaar met mijn studie Nederlands, zat op de bank in mijn moeders huis een boek te lezen toen mijn moeder met een geschokt gezicht binnenkwam. ‘Ze is overleden,’ zei ze vol ongeloof, ‘Lady Di is overleden.’ Ze zette water op voor de thee, iets wat de Britten zelf ook altijd doen in geval van rampspoed in welke vorm en gradatie dan ook, en vertelde iets onsamenhangends over een auto-ongeluk en een tunnel in Parijs. De ontreddering van mijn moeder, een vrouw die niet bepaald snel uit het veld geslagen is, staat me nog steeds bij. Amerikanen van boven de zestig kunnen nog altijd navertellen waar ze zich bevonden en wat ze aan het doen waren toen ze hoorden dat president Kennedy was neergeschoten. Wij, Europeanen van boven de dertig, weten nog waar we waren toen we de dood van prinses Diana vernamen. Diana Frances Spencer maakte iets los in mensen. Er liepen veel mooie, bekende vrouwen in het publieke domein rond – een deel van hen zette zich in voor goede doelen, net als zij, en een ander deel had ook jonge kinderen. Die vrouwen bewonderden we, vonden we sympathiek of boeiend. Diana bracht veel meer teweeg dan dat. Het was niet haar schoonheid of kracht die maakten dat we warme gevoelens voor haar koesterden; het was haar nauwelijks verhulde kwetsbaarheid.

Diana stond voor elegantie en glamour, natuurlijk, maar vooral voor zachtheid. Ze stond nooit met de kin omhoog en de borst vooruit, maar altijd met het hoofd een beetje schuin en de blik schalks omhoog gericht. Alsof ze wilde zeggen: ik weet dat alle ogen op me gericht zijn, en ik doe er alles aan om die blikken waardig te zijn, maar eigenlijk weet ik ook niet precies waarom ik hier met deze tiara op mijn hoofd sta en jullie niet. Daarom was ze een people’s princess; ze was een van ons, een voormalige schooljuf die in dat enge Britse Koningshuis moest zien te overleven. We hadden allemaal het gevoel dat we haar kenden. En ze wílde ook door ons gekend worden, anders zou ze geen serie geheime gesprekken (via een cassetterecorder) hebben gevoerd met Andrew Morton en toestaan dat hij met haar vrienden en familie sprak. Daarvoor is moed en rebelsheid nodig. Tot dan toe heerste er immers een waterdichte discretie en wurgende loyaliteit rond het koningshuis. Er moet een besef bij haar zijn geweest dat ze het instituut alleen kon bedwingen als ze volledige openheid van zaken gaf. In haar woonkamer in Kensington Palace sprak ze over haar eetstoornis, haar zelfmoordpogingen, haar lege huwelijk, haar ondergeschoven positie binnen het Huis van Windsor, de onmacht over haar beperkte vrijheid die ze zelf als ‘gevangenschap’ ervoer, haar onzekerheden, haar desillusies, haar hoop en haar angsten. In een tijd waarin maskers nog ijverig werden opgehouden en er nog geen ‘hang je vuile was buiten om sympathie te winnen’-cultuur was onder prominenten, deed Diana iets wat nog niet eerder op die schaal was gedaan: ze zuiverde haar naam, en behoedde deze voor verdere aanvallen, door zich juist niet sterker en evenwichtiger voor te doen, maar precies zo gebroken, wankel en verraden als ze zich voelde. Je grootste kwetsuren prijsgeven om de controle terug te nemen, om de wapens uit handen te slaan van de vijand die bereid is je als geestesziek te bestempelen om de eigen eer te redden; dat is verrekte slim. Na de publicatie van dit boek dat je hier in handen hebt, gingen we nog meer van haar houden dan we al deden. Want het zijn de wonden, de worstelingen, de onvolkomenheden, de kern die zich naar buiten dringt dwars door de verhullingen heen die iemand beminnelijk maken. Dat begrepen we als eerste door de prinses van Wales.’

Pepper Books op de site: ‘Toen Diana, haar eigen verhaal in 1992 verscheen, had het een enorme impact op de publieke opinie over het Britse koningshuis. De New York Times Best Seller groeide in korte tijd uit tot een klassieker; niet alleen vanwege de vele onthullingen, maar vooral ook omdat Diana zich persoonlijk had gelieerd aan het boek. Ze was daarmee het eerste lid van het koningshuis dat zich zo open en eerlijk uitliet: over haar ongelukkige huwelijk, haar relatie met de koningin, haar uitzonderlijke leven in het huis Windsor, haar hoop, haar angsten en haar dromen. Diana's biograaf Andrew Morton heeft met de kennis van nu - 25 jaar later en twintig jaar na Diana's tragische dood - de geheime interviews met de prinses opnieuw onderzocht. Hij kwam tot schokkende nieuwe inzichten. In deze volledig herziene editie van Mortons buitengewoon succesvolle biografie (meer dan 200.000 verkochte exemplaren), kijkt hij opnieuw naar Diana's nalatenschap en haar relevantie voor de huidige Koninklijke familie. Diana was al een icoon toen ze nog leefde, en na haar dood zal haar legende miljoenen mensen blijven fascineren. Dichter bij een autobiografie van Diana zullen we nooit komen.’
 

DIANA

VOOR 'T GEWONE LEVEN ONGESCHIKT

Net voor het weekeinde kreeg ik een schitterend uitgegeven boek aangereikt, waarvan ik het bestaan nu al bekend wil maken door de recensie door te geven van Liliane Waanders die zij onlangs onder de titel ‘Een schrijfster van weleer’plaatste op de site ‘Hanta’. Het gaat om de 644 bladzijden tellende, royaal geïllustreerde paperback Voor ’t gewone leven ongeschikt van Petra Teunissen en uitgeverij In Orde Tekst & Advies met de ondertitel ‘Een biografie van Clare Lennart’. Ik citeer Liliane Waanders en mijn mening houdt u tegoed.

‘Clare Lennart werd als Clara Helena Klaver in Hattem geboren. Ze was de dochter van artistieke ouders. Meer dan haar vader had haar moeder het besef een gezin geld kost. Luite Klaver, kunstschilder/lithograaf/postbeamte/kweker/fotograaf/uitvinder, bezorgde zijn kinderen een groene jeugd. Zijn vrouw Da Doyer tekende en schilderde, had een zwakke gezondheid, maakte zijn dromen financieel mogelijk. Luite Klaver en Da Doyer kregen drie kinderen. Clara was de oudste. Zij werd in 1899 geboren. Zus Everlina Hendrika in 1901. Broer Dirk Anton in 1904. Clara teert haar hele leven op het paradijselijk leven waarop haar vader haar trakteerde. Clara zal zich haar hele leven bewust zijn dat aan de bedelstaf raken een reëel risico is. Als Clare Lennart schreef Clara Klaver romans en verhalen, maar ook stukken die direct geld opbrachten. Heel veel meer dan dit wist ik niet toen ik aan Voor ’t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart van Petra Teunissen begon.
Ik kende Clare Lennart uit Hattem, waar ik als bibliothecaris en hoofdredacteur van het tijdschrift van de oudheidkundige vereniging niet om haar heen kon. Vond ik. Ik nam mij voor een artikel aan haar te wijden, begon haar werk te verzamelen en te lezen, verdiepte me in haar leven, maar verloor mij zo in het researchen, dat er niets kwam van mijn voornemen.
Petra Teunissen besloot tien jaar geleden een biografie aan Clare Lennart te wijden. Dit voorjaar promoveerde ze op Voor ’t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart.

In haar ‘kritische interpreterende biografie’ laat Petra Teunissen zich leiden door een drietal onderzoeksvragen. De antwoorden op die vragen moeten helpen verklaren waarom Clare Lennart, die in haar tijd een veelgelezen auteur was en voldoende literair aanzien had om twee keer het Boekenweekgeschenk te mogen schrijven en toe te mogen treden tot uitgesproken letterkundige gezelschappen, niet tot de literaire canon is gaan behoren. De vragen betreffen de manier waarop Clare Lennart erin slaagde van schrijven een betrouwbare bron van inkomsten te maken; hoe Clare Lennart zichzelf als schrijfster presenteerde en de ontvangst van haar werk.
Clare Lennart was aanvankelijk allerminst overtuigd van haar eigen schrijfkwaliteiten. Ze had de nodige duwtjes in de rug nodig om geloof in eigen kunnen te ontwikkelen. Ze klampt zich een tijd aan Frans Coenen vast en maakt dankbaar gebruik van zijn contacten in de literaire wereld – terwijl ze hem ook toelaat in haar privéleven en verzeild raakt in een onevenwichtige relatie. Petra Teunissen die dankzij Dolf Verroen de beschikking kreeg over de achthonderd brieven die Clare Lennart en Frans Coenen wisselden, besteedt uitgebreid en binnen het kader van deze biografie eigenlijk te gedetailleerd aandacht aan deze affaire – maar slaagt er na verloop van tijd in om behalve haar schrijfcapaciteiten ook haar marktwaarde redelijk in te schatten. Ze onderhandelt met uitgevers over voorschotten en royalties, maar overspeelt haar hand ook regelmatig als ze een uitgever een titel toezegt die eigenlijk al aan een ander vergeven is.

Hoewel de meeste van haar boeken meerdere drukken halen, verdient ze er niet genoeg mee om in haar levensonderhoud te voorzien. Journalistieke werk en het werk in opdracht – columns, reportages, boeken, interviews – biedt meer financiële zekerheid. Ze weet vooraf wat ze gaat verdienen. Helemaal rendabel was het schrijven nooit en leven voor het schrijven lukt haar eigenlijk pas nadat ze trouwt met Wim van den Boogaard, die man met wie ze dan al heel lang haar leven deelt, en die haar op verschillende manieren heel erg van dienst is: hij neemt haar werk uit handen in het huishouden en in het pension dat ze drijft om haar inkomen aan te vullen, en vult voorraden aan. Pas als de vrouw van Wim van den Boogaard overlijdt, kan de relatie officieel bekrachtigd worden. Zijn dood betekent het einde van een toch al niet vanuit een innerlijke behoefte gedreven schrijverschap.
Clare Lennart schreef om te leven, ze leefde niet om te schrijven, constateert Petra Teunissen aan het begin van het hoofdstuk ‘Om geld verlegen’ dat de periode 1934-1936 beslaat.. Ze noemt haar een ‘hack writer’, al was die benaming vooral van toepassing op achttiende-eeuwse Britse schrijfsters die de ene na de andere niet bijzonder hoogstaande titel produceerden. Dat kun je van Clare Lennart niet zeggen, maar in het ontbreken van de innerlijke noodzaak tot schrijven, ligt wat mij betreft een belangrijk deel van de verklaring voor het feit dat Clare Lennart niet tot de echt belangrijke schrijvers in de Nederlandse literatuur is gaan behoren. In dat licht kan ook haar uitspraak dat ze min of meer per ongeluk schrijfster is geworden gezien worden. Clare Lennart werd opgeleid als onderwijzeres, maar moest die carrière voortijdig afbreken vanwege haar relatie met de getrouwde Wim van den Boogaard. Ze had geld nodig, en wist inmiddels dat ze verhalen kon vertellen. Dat had ze voor de klas ontdekt. Hoewel recensenten (en collega-schrijvers) zich lovend uitlieten over haar werk, werd het over het algemeen wisselend beoordeeld. Over het vakmanschap van Clare Lennart bestond weinig twijfel en met name haar sfeertekening werd geprezen, maar naarmate er meer titels verschenen, kwam het verwijt dat ze varieerde op haar thema’s. Clare Lennart had duidelijk niet de ambities zichzelf met elke nieuwe roman opnieuw uit te vinden. De antwoorden op de onderzoeksvragen – die hier in een zo kort bestek zijn weergegeven dat ze wel een indruk geven, maar onvoldoende recht doen aan het onderzoek van Petra Teunissen – geven geen definitief antwoord op de vraag waarom Clare Lennart een inmiddels vergeten schrijfster is.

In haar proefschrift beperkt Petra Teunissen zich niet tot de drie hoofdvragen. In haar inleiding benadrukt ze dat ze zich in Voor ’t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart in het bijzonder richt op de keuzes die Clare Lennart aangekomen op een kruispunt in haar leven maakte. Hoewel ik er na het lezen van de biografie niet van overtuigd ben dat Clare Lennart op beslissende momenten altijd bewuste en weloverwogen keuzes maakte - ik zie haar meer als een pragmatica – formuleert Petra Teunissen wel zes essentiële gebeurtenissen die als keerpunten in het leven van Clare Lennart aangemerkt kunnen worden: de verdrijving uit het groene Veluwse paradijs; haar ontslag als onderwijzeres; het eerste verhaal dat geaccepteerd en gepubliceerd wordt; de definitieve keuze voor Wim van den Boogaard als partner; de keuze voor een literaire uitgever na het succes van het Boekenweekgeschenk Twee negerpopjes, en de dood van haar echtgenoot. Eigenlijk kiest Clare Lennart maar een keer echt (toen ze na het verschijnen van Twee negerpopjes literair aanzien kreeg), en werd ze de overige keren voor een voldongen feit geplaatst of deed zich een kans voor. Essentiëler voor hoe er naar de schrijfster Clare Lennart gekeken werd en wordt is wat Petra Teunissen zegt – maar nooit heel stellig, ze is aardig voor haar onderwerp, en wil geen overhaaste conclusies trekken – over de tijd waarin Clare Lennart leefde en over de thematiek in haar werk.

Wat een literaire carrière die ook na haar dood bleef duren in de weg zat, is dat Clare Lennart meer bij de eeuw hoorde waarin ze in 1899 geboren werd dan in de eeuw waarin ze leefde en werkte. Hoewel zij minder bekrompen was dan het imago dat ze heeft wil suggereren, was Clare Lennart geen vrouw die uitbundig met haar tijd meeging. Vooral in haar werk bleef ze vasthouden aan de idyllische tijd die het verleden voor haar was. Clare Lennart overleed in 1972. Net als de maatschappij schrijdt de Nederlandse literatuur tijdens haar leven in een razend tempo voort. Clare Lennart wenst niet mee te surfen op de golven van vernieuwing. Ze houdt vast aan waar ze zelf genoegen aan beleeft. Dat is wel een keuze, al zal Clare Lennart ook zo realistisch geweest zijn om te constateren dat zij niet kon bieden wat de moderne literatuur van haar vroeg. Dit is overigens mijn conclusie, niet die van Petra Teunissen.

Clare Lennart had het literaire tij niet mee. Vrouwelijke auteurs hadden het per definitie moeilijker dan hun mannelijke collega’s. Veel van de net als Clare Lennart in hun eigen tijd tot de verbeelding sprekende schrijfsters haalden de canon niet (veel mannen overigens ook niet: waar is Frans Coenen bijvoorbeeld gebleven?) Wat, denk ik, in haar specifieke geval zeker niet heeft geholpen is dat ze niet zo heel trouw was aan haar uitgevers, waarbij als verzachtende omstandigheid geldt dat haar werk te divers was om bij een uitgever onder te brengen. Dat ze haar kinderverhalen onderbracht bij een daarin gespecialiseerde uitgever spreekt voor zich, maar haar werk voor volwassenen is verspreid geraakt en dat maakt het (opnieuw) onder de aandacht brengen en houden van een oeuvre een stuk ingewikkelder. Misschien heeft ze wel gewoon de schijn tegen en staat zij ten onrechte te boek als conservatief. Maar gebiedt de eerlijkheid niet te zeggen dat Clare Lennart een verdienstelijk schrijfster was, die zich verzekerd wist van een trouwe schare lezers (waaronder ook collega-schrijvers), maar dat ze ook in haar eigen tijd niet tot de absolute top behoorde? Clare Lennart behoorde tot de middle brow-schrijvers: wat ze schreef ontstijgt pulp en lectuur, maar kan niet wedijveren met Literatuur. In dat licht is het niet zo vreemd dat ze de canon niet haalde.

De vraag die mij na het lezen van de biografie – ondanks de titel – nog steeds bezighoudt, is waarom Clare Lennart specifiek schrijfster van fictie wilde zijn? Hoe graag ze ook schreef: een sterke innerlijke drijfveer om schrijver te zijn ontbreekt, en het journalistieke werk – columns, reportages, interviews – lijkt haar beter af te gaan dan het fabuleren. Als geld verdienen een belangrijke drijfveer was, waarom koos ze dan niet voor de financiële zekerheid die opdrachtgevers haar boden. Ze zou in goed gezelschap verkeerd hebben.
Petra Teunissen plaatst het werk van Clare Lennart in een literair-infrastructurele context – het literaire bedrijf van toen vertoont opvallend veel overeenkomsten met de manier van schrijven, produceren en aan de man brengen van literatuur anno nu, maar wie de indruk heeft gekregen dat Voor ’t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart’ alleen maar een gedegen en wetenschappelijk verantwoord verslag van een onderzoek is, komt ‘bedrogen’ uit. Weliswaar bevat de biografie honderdtwintig pagina’s noten – Petra Teunissen is zeer zorgvuldig als het gaat om het vermelden van haar vindplaatsen, maar voegt zo ook relevante en/of interessante informatie toe aan haar hoofdtekst – maar tijdens het lezen merk je niet zoveel van de eisen die aan een proefschrift gesteld worden. Voor ’t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart is een uitermate leesbaar boek over een schrijfster die in de vergetelheid geraakt is, maar een leven leidde dat tot de verbeelding spreekt. Wat Petra Teunissen meer dan overtuigend aantoont is dat Clare Lennart ten minste één biografie verdient. Maar ook dat het bestuderen van leven een werk van iemand die ‘het allerhoogste en allerbeste van het gemiddelde der literatuur’ schreef – dat vond Victor van Vriesland – wel degelijk belangrijk is voor het schrijven van de geschiedenis van de Literatuur.’

VOOR 'T GEWONE LEVEN ONGESCHIKT

WEER EEN VIJFTAL AANRADERS

Ik heb van u mogen begrijpen dat u mijn thematips weet te waarderen. Mijn mening over een boek hoeft niet altijd een leidraad voor u te zijn bij het aanschaffen van een goed boek. Het gaat u als het om non-fictie gaat vooral om het thema dat u al of niet aanspreekt. Ik reik u van een kwintet boeken de omschrijving van het onderwerp aan, zoals die op de omslag verwoord is. Van de vijf noem ik titel, schrijver, ondertitel en uitgever. Of het nu om religie (1), zangdiva (2) , meidensport (3), oorlogsgeweld (4) of politiek gewin (5) gaat, de taal waarin ze vervat zijn, is van hoge  kwaliteit. Daar sta ik voor in! Ik ken de uitgeversmaatschappijen!

1) Mazzel tov – Margot Vanderstraeten – Mijn leven als werkstudente bij een orthodox-joodse familie – Atlas Contact
Zes jaar lang begeleidt Margot Vanderstraeten de kinderen van de Schneiders bij hun huiswerk. Via dochter Elzira en zoon Jakov krijgt ze geleidelijk aan toegang tot de gesloten joods-orthodoxe wereld van dit Antwerpse gezin. Hier heersen religieuze wetten en eeuwenoude tradities die de Vlaamse studente maar moeilijk kan rijmen met de tijd: de jaren negentig. De joodse familie raakt bekneld tussen traditie en het moderne leven. Dat de werkstudente bijvoorbeeld ongehuwd samenwoont met haar Iraanse vriend wekt achterdocht. Gaandeweg winnen – aan beide zijden – respect, nieuwsgierigheid en humor het van verontwaardiging en verwerping. Als de kinderen afgestudeerd zijn zal Vanderstraeten ze jaren later in Israël en New York bezoeken. Mazzel tov is een meeslepend en confronterend verhaal over opgroeiende kinderen in een modern-orthodox joods milieu, gezien door de ogen van een niet-joodse jonge vrouw. Mazzel tov biedt een uniek inkijkje in de onbekende wereld van de ander, die vlakbij woont.

2) Maria Callas – Arianna Huffington – Het dramatische leven van de meest betoverende zangeres van de twintigste eeuw – Xander
Callas: de meest getalenteerde en betoverende zangeres van de twintigste eeuw, een stijlicoon, maar bovenal een vrouw met een dramatisch leven vol uitersten. Deze biografie brengt Callas briljant tot leven: van haar transformatie van mollig, pijnlijk verlegen meisje tot de prachtige, gevierde sopraan en het innerlijke conflict met haar larger-than-life-imago. Die innerlijke strijd is het middelpunt van haar leven. Met behulp van een schat aan eerder niet gepubliceerd materiaal en tal van interviews documenteert Huffington de eindeloze conflicten tussen Callas en haar moeder, haar diep emotionele relatie met haar stem, de geleidelijke ondergang van haar eerste huwelijk, de gepassioneerde liefdesrelatie met Aristoteles Onassis, haar pijn en vernedering toen hij haar verliet en haar geheime abortus. Het resultaat is een ontroerend portret van een grootse artieste.

3) Meidenvoetbal – Vivianne Miedema – Met tips en trucs van de spits van de Oranjeleeuwinnen -  Karakter
Vivianne Miedema is de veelscorende spits van het Nederlands vrouwenelftal. Als van jongs af aan staat zij op het voetbalveld en met succes. Op haar 15e speelde zij - als jongste speelster ooit - haar eerste wedstrijd in de Nederlandse eredivisie en op haar 17e tekende Miedema een contract bij FC Bayern München. In haar non-fictieboek Meidenvoetbal gaat Miedema in op alle aspecten die voetbal zo leuk maken en geeft zij tips en deelt ze haar ervaringen op en om het veld. Wat is de top-10 trucjes van Vivanne? Hoe houd je een balletje hoog? Welke oefeningen zijn geschikt als warming-up? Schiet je de bal met de wreef of zijkant? Hoe word je nog beter?
Hoe gaat het als je op topniveau speelt? Wie spelen er in het Nederlands vrouwenelftal? etc.
Gelardeerd met vele (actie)foto's, antwoorden op vragen van Viviannes fans, oefeningen om nog beter te worden en persoonlijke verhalen van Vivianne is Meidenvoetbal een boek dat in de boekenkast van iedere voetbalfan hoort.

4) Tabé Java Tabé Indië – Ronald Nijboer – De koloniale oorlog van mijn opa – Harper Collins
In 1945 melden duizenden Nederlandse jongens zich aan als oorlogsvrijwilliger om 'onze Rijksgenoten in Indië te bevrijden'. Evert-Jan Nijboer, een boerenzoon met weinig toekomstperspectief en veel idealen, geeft zich op. Hoopvol begint hij aan zijn avontuur, en aan zijn dagboek. De heenreis leest als een jongensboek, maar eenmaal op Java verandert de toon. Hij ziet vrienden sneuvelen, fotografeert massagraven en redt duizenden Javanen van een verbrandingsdood. De reis ontwikkelt zich tot een survivor's story. Bij thuiskomst zwijgt Evert-Jan, zoals zo velen. Zeventig jaar later reist kleinzoon Ronald Nijboer zijn opa achterna, met diens dagboek in de hand. Hij onderzoekt het lot van de oorlogsvrijwilligers, die altijd een status aparte hielden. Waarom zweeg een hele generatie Indiëgangers? En wat zien we, als het zwijgen met verhalen gevuld wordt?

5) Vreemdelingen in hun eigen land – Arlie Russell Hochschild – Een reis door rechts Amerika – AUP
In Vreemdelingen in hun eigen land verlaat de beroemde socioloog Arlie Hochschild Californië, haar progressief linkse, kosmopolitische enclave vol gelijkgestemden, en trekt vijf jaar op met haar rechtse landgenoten in Louisiana, een van de armste en meest conservatieve staten van Amerika. Daar leert ze mensen kennen die een heel ander leven leiden en er ideeën op nahouden die haaks staan op die van haar. Hochschild raakt bevriend met een automonteur, een aannemer, een telefoonreparateur, een handelsreiziger, een vrachtwagenchauffeur, een conciërge en een gospelzanger, en probeert te achterhalen waarom zij tegen hun eigen belangen in aanhangers zijn van politici als Donald Trump en op hem stemmen. Het blijkt dat de angst voor culturele achterstelling, economische achteruitgang en het gevoel verraden te zijn door de staat doorslaggevend zijn. Tijdens haar zoektocht vindt Hochschild antwoorden op een van de cruciale vragen van de hedendaagse westerse politiek: waarom verzetten mensen zich met hand en tand tegen 'progressieve' overheidsinterventies terwijl zij daar zelf het meest van kunnen profiteren? Een must read voor iedereen die de opkomst van het rechtspopulisme en de alt-right-beweging wil doorgronden.