11-06-2014

TIEN TIPS VOOR DE GROTE VAKANTIE

Weer of geen weer, buitenland of binnenland, met vliegtuig of te voet, in groep of solo, de zogenoemde grote vakantie komt eraan. Om u ‘in the mood’ van deze weken vrijaf te brengen, doe ik een tiental boeken aan de hand die minstens vier dingen gemeen hebben. Ze zijn in mooie taal gevat, ze dwingen u verder te lezen, het gaat om non-fictie en ze komen uit het fonds van gerenommeerde uitgeverijen. Nu geef ik de entree van de tien, opdat u de smaak te pakken krijgt. Later maak ik met u een tocht door het tiental. Door deze selectie geeft u allure aan uw vrijaf. U krijgt nu een voorproefje.

Het gaat om:

Astrid Rosenfeld: Adams erfenis – Cargo - roman – 349 blz.

Andrej Longo: Wie heeft Sarah vermoord? – Serena Libri -  Italiaanse thriller – 203 blz.

Sander Kollaard: Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde –  verhalen - 166 blz.

Philip Kerr: Praag fataal – De Boekerij – Van Oorschot -  literaire thriller – 376 blz. 

Jan van Mersbergen: Naar de overkant van de nacht –  Cossee - roman – 176 blz.

K. Schippers: Op de foto – Querido -  roman – 186 blz.

Alberto Moravia: De minachting – Wereldbibliotheek  – roman – 255 blz.

Reggie Baay: Gebleekte ziel – Athenaeum -  roman – 350 blz.

Ayu Utami: Het getal Fu – De Geus – roman – 539 blz.

Clara Sánchez: Wat jouw naam verbergt - Cargo – literaire thriller – 432 blz.

Adams erfenis - Astrid Rosenfeld: ‘Ze hebben me altijd verteld dat mijn vader dood was, maar hij heeft mijn moeder gewoon verlaten. Eigenlijk kun je het niet eens verlaten noemen, want ze zijn nooit echt bij elkaar geweest, ze kenden elkaar in feite niet eens. Om precies te zijn hebben ze één keer met elkaar geslapen. En toen mijn moeder vaststelde dat ze zwanger was, was mijn vader allang in zijn vaderland terug. Ik was acht toen een van mijn moeders vriendinnen haar aanpraatte dat het buitengewoon belangrijk voor mijn psychologische ontwikkeling was de waarheid over mijn verwekker te horen. Hoe eerder, hoe beter. Veel waarheid was het niet.’

Wie heeft Sarah vermoord? - Andrej Longo. ‘Jezus, wat is het warm!’ zei Cardillo. ‘Is dit normaal volgens jullie, die hitte?’ Hij wapperde met zijn politiepet, op zoek naar een zuchtje koelte. Ik probeerde dossiers in te voeren in de computer die pas een maand op kantoor stond. Ik snapte er helemaal niks van en mijn hersens smolten zowat. Intussen bestookte Scarano ons met het totoformulier van de ‘Cappa Italia’. ‘Milan-Napoli!’ riep hij. We kozen allemaal voor gelijkspel, behalve Musella, die heeft sinds Maradona weg is iets tegen Napoli, en wedt altijd op de tegenpartij. Scarano peinsde er niet over en maakte er gewoon gelijkspel van.’ 

Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde - Sander Kollaard: ‘Het is allemaal nog zo helder: ik sluit mijn ogen en zie mijzelf staan,acht jaar oud, aan het strand, mijn voeten in het zand. Ik voelde de ruimte om mij heen: duinen in mijn rug, links en rechts het strand, boven mij de lucht en voor mij de zee. Het was een nieuw gevoel, die eindeloosheid, en het was alsof ik overal tegelijk kon zijn. Diep inademend gaf ik mij over aan de ruimte en stelde mij voor hoe ik meedreef met de reusachtige wolken die rond het middaguur boven zee waren verschenen en nu boven mij dreven. ‘Erik!... Erik!...’ Ik keek en zag mijn vader, een eind de zee in al, het water reikte tot aan zijn heupen, hoger nog als er loom een golf voorbijrolde.’

Praag fataal - Philip Kerr: ‘Maandag – dinsdag 8/9 juni 1942. Het was een mooie, warme dag toen ik samen met SS-Obergruppenführer Reinhard Tristan Eugen Heydrich, rijksprojector van Bohemen en Moravië vanuit Praag aankwam in het Anhalterstation van Berlijn. We droegen allebei een SD-uniform, maar in tegenstelling tot de generaal had ik iets veerkrachtigs in mijn tred, een vrolijk deuntje in mijn hoofd en een glimlach in mijn hart. Ik verheugde me op een rustige avond met een goede fles Mackenstedtler en een paar Kemal-sigaretten die ik uit de persoonlijke voorraad van Heydrich in zijn kantoor in de Hradschinburcht had ontvreemd.’

Naar de overkant van de nacht -  Jan van Mersbergen: ‘Tijdens Vastelaovend ben je niet verkleed als iemand anders, tijdens Vastelaovend ben je eindelijk jezelf. Dat zei zojuist een man tegen me, een man die ik niet ken en om wiens schouders nu mijn arm ligt. Een man met een grijze pruik en een lange zwarte patersjas, met zo’n eindeloze rij kleine zwarte knoopjes. Ik hoop dat mijn arm daar nog even mag blijven liggen. Eindelijk mezelf. Zijn schouders zijn breed en sterk en hij houdt me overeind zoals de dikke muren van de kerk de mensen overeind houden die daar tegenaan geleund staan, en de zuilen van de winkelportiek die ene vermoeide trommelaar, daar rechts.’

Op de foto - K. Schippers: ‘Er vliegen twee roofvogels boven het dal. Het is net of ze elkaar uit het oog hebben verloren en dan zijn ze ineens weer dicht bij elkaar. Buizerds of arenden, die nog eerder, zo breed zijn de vleugels in hun vlucht. In de lengte meet het eiland niet meer dan honderdvijftig kilometer en in de breedte hoogstens zestig. Toch heb je, als je er doorheen rijdt, niet het gevoel dat elke afstand kort is. De wegen zijn bochtig, dat verlengt ze al en ook het zicht op het nooit ontbrekende gebergte maakt de wegen eerder langer dan kort. In het dal hebben twee reizigers in een café koffie gedronken voordat ze de bergen in gaan, daar lopen ze, bij die platanen.’

De minachting - Alberto Moravia: ‘De eerste twee jaren van ons huwelijk was de relatie tussen mijn vrouw en mij volmaakt, kan ik nu wel zeggen. Ik bedoel dat de volledige, diepe overeenstemming van de zinnen gepaard ging met die verduistering, of als je dat liever hebt met die stilte van de geest die in dergelijke omstandigheden elk oordeel opschort en zich voor elke beoordeling van de beminde persoon uitsluitend op de liefde verlaat. Kortom, Emilia leek mij totaal zonder gebreken en ik denk dat ik ook zo op haar overkwam. Of misschien zag ik haar fouten wel, en zij die van mij, maar door een geheimzinnige, door het liefdegevoel veroorzaakte transmutatie leken die ons beiden niet alleen vergeeflijk,…’

Gebleekte ziel - Reggie Baay: ‘Bandoeng, vrijdag 3 april 1908. Goede vriend, het is alweer vele jaren geleden dat wij elkaar ten afscheid de hand hebben geschud en voor het laatst woorden van vriendschap en genegenheid hebben gewisseld. En ja, ik kan mij uw verwondering heel goed voorstellen nu er opeens, na al die jaren waarin er geen enkel contact tussen ons is geweest, een brief van mij arriveert. Van uw oude vriend, die misschien al die jaren niet meer in uw herinnering is geweest… Mag ik u van mijn kant verzekeren dat u al die tijd niet uit mijn hoofd én hart bent geweest? Want laat ik het maar bekennen: ik heb u steeds vanuit de kolonie gevolgd en, op afstand, uw successen met u gevierd.’

Het getal Fu - Ayu Utami: ‘Zullen we wedden? Je wilt me vast niet geloven als ik zeg dat in dit jampotje een kootje van een pink ligt. Ik heb het bij een weddenschap gewonnen. Ik ben niet gek op het potje en al evenmin op het formaline drijvende kootje waar nog een nagel aan vastzit. Mijn vriendin is zelfs weggelopen, omdat ze het zo afschuwelijk vond. Ze zei dat de dikte en de bolling van het glas het effect van een aquarium oproept. Het kootje ziet er daardoor uit als een inktvis. En de paarse nagel lijkt op een bont en blauw geslagen oog, dat haar betrapt wanneer ze er een blik op werpt. Ik zei tegen mijn vriendin, dat ze er niet naar kijken moest als ze het zo akelig vond.’

Wat jouw naam verbergt - Clara Sánchez: ‘Ik wilde wat mijn dochter dacht terwijl ze met haar priemende donker ogen en haar enigszins verschrikte blik toekeek hoe ik mijn koffer pakte. Ze had haar moeders ogen en mijn dunne lippen, maar naarmate ze ouder werd en haar lichaam uitdijde begon ze meer en meer op haar moeder te lijken. Als ik haar vergeleek met foto’s van Raquel toen die vijftig was, waren ze als twee druppels water. Mijn dochter vond me een onverbeterlijke oude gek. Geobsedeerd door een verleden dat al niemand meer iets kon schelen, maar waaruit ik geen dag, geen gezicht, geen naam – al was het een ingewikkelde Duitse naam – kon vergeten.’

KOP IN DE WIND

De bundel bevat tien verhalen en keer op keer zult u ze met veel genoegen tot u nemen, omdat u én ware literatuur bemint én graag het stalen ros beklimt. Ik heb het over Kop in de wind van Wilfried de Jong en uitgeverij Podium, dat van meet af aan, 172 bladzijden lang, tot aan de finish een streling van het gemoed is. De titel slaat op de wielerterm, staat voor strijd tegen de elementen en symboliseert vooral het gevoel dat je krijgt als je gaat fietsen en de fantasie die je tegemoet racet. De theatermaker, televisieprogrammamaker, tv-presentator, acteur, schrijver De Jong uit 1957 en Rotterdam verstaat de kunst om al fietsende in eigen land en daarbuiten inspiratie op te doen voor zijn anekdotische epistels die op zijn lezers heel aanstekelijk werken. Hem virtueel in zijn slipstream volgen betekent voor u de lust en zin krijgen met eigen fiets de paden op, de lanen in te gaan. In de hoop dat ook u onderweg gedachten inwaaien die u akkoord doen gaan met het leven.

Ik wil de kennismaking met De kop in de wind de eerste keer inhoud geven door drie verhalen te noemen die met elkaar gemeen hebben dat ze locaties binnen de landsgrenzen kennen. Ik heb het overZwarte verenKramp en Lek. Een volgende maal gaan we buitenaf, met de verhalen Mona LisaStickers en Montalto om op heterdaad te betrappen welke memorabele happenings De Jong in Frankrijk, Amerika, Italië al racende op zijn weg ten deel vallen. In Zwarte veren koerst de ik tijdens het broedseizoen vanuit de Maasstad langs de Rotte, rijdt met hoge snelheid met zijn voorwiel in op de borstkas van een meerkoet, ziet dat de watervogel dood is, begraaft hem in de losse, niet aangestampte aarde van een tuin voor een villa, keert een week later naar de plek van het onheil weerom en ziet dat  door een tuinarchitect over het meerkoetgraf verse graszoden gelegd zijn. Een incident van weinig waarde. Maar in de handen van De Jong…

Met mijn partner reden wij onlangs vanuit Nieuwerkerk a/d IJssel via  Oud Verlaat, Zevenhuizen, Bergschenhoek, Bleiswijk naar Moerkapelle en steeds was daar binnen oogbereik de Rotte met daarop waterkippen, wilde eenden, futen, meerkoeten. De zwarte vogels met witte snavel en voorhoofdsschild zeiden mij in zoverre veel dat ik ze gewoon mooi in het water vond passen. Nu ik De Jong gevolgd heb, zal ik met andere, betere ogen kijken naar de vogels van de rallenfamilie. Meerdere malen fietsten wij vanaf de gevangenis te Scheveningen door de duinen naar Katwijk. De groengrijze oase bekoorde ons, de hellingen daagden ons uit, de tegenliggers hielden wij in de gaten, de vergezichten streelden ons, de zee wisten wij steeds dichtbij. In Kramp laat de ik zich op gelijke weg door een jonge wielrenner uitdagen, moet het bekopen met pijnscheuten in de rechterkuit, wil op verhaal komen met broodje haring, cola, kibbeling en kotst alles op een duin eruit. Ook weer een verhaal van ‘niks’, in de handen van De Jong echter… Zo ook inLek. De verteller krijgt een lekke band, belt ergens aan voor een pomp, helpt twee zussen bij een mankement aan de computer, volgt op het scherm de crematieplechtigheid van de ex van zus een wordt liefdevol nagewuifd door zus twee. Een toevallige ontmoeting, maar als deze auteur zich erover ontfermt en verwoordt, wordt die van goud. In het Drentse Nieuwediep klingelde ik ooit ook aan.

Om u de smaak te pakken laten krijgen, ga ik De Jong citeren, met de entree van het  verhaal Mona Lisa: ‘De soldaat had een karabijn in de aanslag. Hij keek over me heen, naar de bergtop, De punt van de bajonet stond schuin naar voren gericht, klaar om in de borst van een Duitser te prikken. Doorstoten tot je de ribben hoorde breken. ‘Mort pour la patrie’. Ik fietste in traag tempo en kon daardoor lang naar het stenen beeld kijken. Hoeveel oorlogsmonumenten waren er in Frankrijk? Overal zag je standbeelden van jongens met stoere gezichten onder hun helmen. Nooit eens een huiverige blik in de ogen of een urineplek in de vechtbroek. Het was laat in de middag. Anderhalf uur geleden had ik mijn hete hoofd ondergedompeld in een betonnen waterbak bij een openbare kraan. Alsof je een gloeiende pan onder een koude straal houdt, zo groot was het temperatuurverschil geweest. Proestend was ik weer bovengekomen. Van dat sprankelende gevoel was niets meer over. Het was benauwd. Mijn hoge hartslag bonkte in mijn slapen. Pas toen ik op de pedalen ging staan, verdween de soldaat langzaam uit beeld, Ik vroeg me af of de remblokjes van het achterwiel aanliepen. Onzin. Het was gewoon steil. Ik keek naar rechts. De weg die ik gereden had slingerde door het dal als een zwarte slang in het groen. Een slok uit mijn bidon. Het ging hard met het vocht vandaag.

In de berm schuurden krekels hun vleugels over elkaar. Het geluid dat ze maakten klonk als een noodsignaal; de berg stond op het punt oververhit te raken. De Fransen in deze streek zochten in de zomer een paar weken verkoeling aan de Côte d’Azur, 150 kilometer verderop. Zelfs de waakhonden van de spaarzame woningen langs mijn route lagen versuft op het erf. Ik reed over gekalkte letters die deels waren weggewassen door regenwater. Ze stonden omgekeerd op het wegdek. Ik kon er geen naam van maken. Was de Tour de France hier gepasseerd? Ik kon het me niet herinneren. Een verkeerspaaltje gaf aan op welke hoogte ik inmiddels zat: 825 meter. Nog een flink stuk verwijderd van Col de l’Homme Mort, een berg van de eerste categorie. Ik slurpte het bodempje water uit mijn bidon. Leeg. Stom dat ik niet een tweede houder op mijn frame had gemonteerd. Voor me bleef het asfalt oplopen. Ik kon geen moment bijkomen. Doorfietsen. Twintig meter verder stond in de berm een houten bordje geplant. Het had de vorm van een pijl. MONA LISA 500 M, was erop geschilderd.’