10-07-2014

Cultuurmix 10 juli 2014

VOORGOED

Sedert een paar dagen heb ik een bundel poëzie in huis die mij terugwierp in de tijd dat ik mijn leerlingen havo/atheneum ontvankelijk en rijp wilde maken voor de dichtkunst. Ik heb het over het maar liefst 536 bladzijden rijke Voorgoed van Bernlef en uitgeverij Querido met ondertitel ‘Gedichten 1960-2010 Een keuze’, waarin de nu vijfenzeventig jaar jonge dichter H.J. Marsman wellicht de definitieve balans opmaakt van de naar zijn idee beste verzen uit zijn totaal 24 bundels. Het was eind jaren zestig beginjaren zeventig toen ik mijn lui voor me in de klas wilde illustreren dat dichters ook oog en oor hebben voor de vigerende maatschappij. Zij verwoorden niet alleen zielenroerselen van alle tijden als daar zijn liefde, dood, vreugde, verdriet maar zij geven ook uiting aan het huidige doen en laten in het praktische leven. Ik legde dus niet alleen aan de jongens en meisjes van zestien en zeventien zogenoemde rijmende romantisch getinte dichtregels voor. Maar ook gedichten die ervan getuigden dat de verzenmakers met de benen in de bagger stonden, dus lucht wilden geven aan de verschijnselen van dat moment. Zo legde ik aan hen voor het gedicht van Bernlef  Bermtoerisme dat niet rijmend, dus vrij was, en dat als leidend thema had het massale verblijf van vertier van velen langs de grote verkeersweg. Mijn ouders trokken er in 1958 met hun tweedehands Renault vanuit Kralingseveer erop uit om uren te zitten aan het asfalt onder Bunnik. Met mijn verloofde reed ik in 1962 met de al op leeftijd zijnde Dauphine vanuit Boskoop naar Leiden om zittend op uitklapstoelen pal langs de rijksweg te genieten van voorbijrazende auto’s. Dat bermtoerisme was een recreatief fenomeen van die tijd, waarbij mensen parkeerden langs de weg om gezellig te picknicken. Zij zochten niet naar een rustige plek achter hen in het bos maar vonden afleiding in het voorbijsnellende verkeer. Na een tijdje was de nieuwigheid weg en tevens werd dat plezier verboden.

Bernlef van wie ik ook met veel vreugde klassikaal de roman Hersenschimmen las, vond ook inspiratie in het verkeren uit vermaak langs de grote weg en schreef het gedicht Bermtoerisme dat naar mijn grote genoegen door de dichter himself tot hogere heerlijkheid verheven werd want opgenomen in zijn bloemlezing. Ik geef het integraal aan u door maar niet voordat ik u gezegd heb dat ik de komende weken Voorgoed weer aan u voorlegt. Overigens: wat let u dit deze bundel mee op vakantie te nemen?

 BERMTOERISME

Drie mieren

tussen de verdorde grassprieten

op weg

bijna aangereden

een gezin stopt in de berm

vader

moeder

mannetje van vier

ontdekken tussen de blikjes

een leuk plekje

wat mooi is het hier en voetbalt met een blikje

 

Maar moeder klapt de stoelen uit

en tien minuten later de koffie al

maar waar is Jan nu

verdwenen soms

in het donkere bos misschien?

Nee

spelend steekt hij een stokje

in een platgereden egel

ernstig roerend

 

Ook hier de behoeftes

kleine en grote

te doen in het bos

waar het gonst van de vliegen en

een gaai vlammend verschiet

doet moe haar poepje terwijl

pa geniet van de snelheid

 

Straks weer het asfalt

de witte streep huiswaarts

maar nu nog volop genieten

met een zakmes gekerfd

in de bomen waaronder gezeten

voluit hun namen

opdat wij het weten. 

MIJN ROOFVOGELS

Een gids door het domein van dieren die  niet alleen gevleugeld en gevederd zijn maar ook nog uit zijn op prooien, heb ik voor u. Met een knipoog naar de naderende vrije weken die u in de vrije natuur wellicht zult doorbrengen. Ik heb het over het 415 bladzijden tellende, functioneel geïllustreerde Mijn roofvogels van Rob Bijlsma en van uitgeverij Atlas. Het beeld op de omslag brengt u in the picture, want wespendieven van 23 en 26 dagen op locatie betrapt in Boswachterij Smilde. Over de vijftig keer gaat Bijlsma met u het land, het veld, het bos, de wei, de hei, de stad in om roofvogels het liefst op heterdaad te betrappen. Zijn titels gaan als ‘Binnendelta’,  ‘Boomtoppen’, ‘Bosmuis’, Broodje aap’, ‘Burp’, ‘Vervolging’, ‘Vluchtafstand’ en ‘Voedselschaarste’ en die manifesteren zijn aanpak. Speurend en spiedend naar vogels vindt hij ook de tijd en de gelegenheid om u de ins en outs over deze dieren op onderhoudende wijze te vertellen. Ik zal daarvan een voorbeeld geven en wel met de entree van het chapiter ‘Uilen’. Maar eerst dit. Elke dag loop ik in Park Slobbengors mijn kilometers. Nooit vertoef ik daar in mijn uppie. Zo zag ik deze morgen gaai, putter, reiger, merel, kraai, kauw, meerkoet, waterhoen en zelfs een familie van de roodstaartjes. Hun kunstig nest bovenin de voetbaltribune hadden mannetje, vrouwtje en twee jongen verlaten en druk doende waren de blauwgrijze vogeltjes op het groen der velden. Ik bemin vogels, zelfs zo dat ik in vroeger dagen een heuse buitenvolière had, met kneus, zebravinken, kanaries, goudvinken, distelvinken. Mijn liefde ging echter zo ver dat ik de beesten weer vrijaf gaf. Sindsdien laat ik vogels van verre op mijn netvlies komen. Zo ooit de kerkuilen uit de toren van de brandweerkazerne die op de klopstok van buurvrouw Van den Oever zich gezet hadden. In de nacht hoorden wij het geroep van de uilen die aan het fourageren waren. Maar hun areaal is met flats overspoeld en zij zijn de polder ingetrokken op zoek naar een beter domein. Zo ging ik eertijds met het gezin naar Veenoord in Drenthe en geregeld ging ik naar de hei onder Dalerveen om de immer solitaire ransuil te focussen. En steeds moest ik denken aan de roman die ik met mijn leerlingen las: Stenen voor een ransuil van Maarten ’t Hart, waarin de hoofdpersoon Ammer zijn eenzaamheid probeert te overwinnen door stenen naar de onverstoorbare vogel  te gooien. Ik zie graag vogels. O, die roodborst in de achtertuin, o, die ijsvogel daar in het park, o, die geelgors ginds in het riet, o, die zwaluw ver in de lucht, o, die havik in die boomtop. Maar de kennis ontbreekt mij ten enenmale en die reikt Rob Bijlsma mij met zijnRoofvogels nu heel ontspannen aan. Hoewel zijn verslagen tintelen van deskundigheid, vakmanschap en belezenheid worden die nooit taai en saai. Bijlsma verstaat de knappe kunst kennis aan de man en vrouw te brengen!

‘Soms word ik door een schoolleraar gevraagd om iets over roofvogels te vertellen. Tijdens die praatjes willen kinderen – behalve alles kwijt over hun hamster, poes of konijn – vooral weten of uilen roofvogels zijn. Daar zijn twee antwoorden op mogelijk: ja en nee. Om met het laatste te beginnen: dat is het antwoord van de taxonoom, die tegenwoordig op basis van DNA-analyses precies kan uitleggen waarom uilen in de evolutionaire stamboom behoorlijk ver van roofvogels afstaan, en juist meer verwant zijn met nachtzwaluwen. Al is het niet uitgesloten dat er ooit, in het diepe verleden, wel degelijk contact tussen beide groepen is geweest. Uilen onderscheiden zich onder meer van roofvogels door hun naar voren gerichte ogen, de direct naar beneden gerichte haaksnavel (bij roofvogels naar voren wijzende snavel met pas aan het eind de haak), borstelveertjes aan de basis van de snavel, een grote gehooropening, een asymmetrisch gehoorapparaat, een draaibare achterteen, afwezigheid van een krop, een grote blindedarm en ‘zachte’ veren waarmee geruisloos kan worden gevlogen. Allemaal aanpassingen aan een nachtelijke leefwijze, geen twijfel mogelijk. Maar het eerste antwoord is ook goed. Roofvogels en uilen zijn namelijk alle twee bejagers van levende prooien, waarvoor ze aangepaste klauwen en snavels hebben om prooien vast te houden, te doden en aan stukken te scheuren. Het enige verschil zit erin dat uilen hun kunstje ’s nachts opvoeren (een enkele uitzondering daargelaten), en roofvogels overdag (ook hier zijn uitzonderingen; zie het hoofdstuk Stadse fratsen). De grote verscheidenheid aan klauwgrootte en –vorm, jachtwijze en keuze van leefgebieden bij roofvogels, die ertoe leidt dat veel soorten in hetzelfde gebied kunnen leven zonder elkaar constant in de wielen te rijden, vindt haar pendant in de nacht. Elke roofvogel- en uilensoort heeft zijn eigen plekje, weliswaar met overlappingen hier en daar, maar gemiddeld genomen voldoende verschillend om in een klein land als Nederland broedruimte te bieden aan dertien soorten roofvogels en zeven soorten uilen.

Uilen produceren braakballen waarin, vaker dan bij roofvogels, herkenbare voedselresten zijn terug te vinden. In de magen van roofvogels worden skeletdelen nu eenmaal beter verteerd dan in die van uilen. Geliefd op scholen dus, die uilenballen. Aanschouwelijk onderwijs in griezelvorm, braken, bah!, maar kennelijk onverdeeld populair gezien de constante stroom van aanvragen voor uilenballen. Zelf ben ik ook een onverdeeld liefhebber van uilenballen. Vooral van die van ransuilen. Deze langvleugels jagen bij voorkeur in open gebieden op veldmuizen.

Hoewel het niet de enige prooisoort op hun eetlijst is, het is wel de belangrijkste. Eén van de eerste dingen die ik als CJN’ertje leerde, was schedels van muizen op naam brengen, na forse partijen braakballen op roestplaatsen te hebben verzameld. Stapels vochtige, aards ruikende ballen op tafel, niet tot genoegen van ieders moeder, links en rechts wegschietende beestjes die de uit elkaar gepulkte ballen verlieten op zoek naar een ander onderkomen, schuifmaten, pincetten en loepen, indrukwekkende tableaus van onder- en bovenkaken. De enthousiaste uitroep als er iets anders dan een veldmuis werd ontdekt, en driftig bladeren in determinatietabellen. We gebruikten daarvoor de Hudson, een dichotome tabel voor schedelresten die je stap voor stap door de families van kleine zoogdieren loodste en je uiteindelijk deed uitkomen bij één soort. Als dertienjarige snotneus gebruikte is al zinnen als:

‘De lengte van het palatum is minder dan 7 millimeter, de breedte minder dan 4,5 millimeter. Het aantal uniscuspiden bedraagt 5, waarvan de laatste, de kleinste, goed zichtbaar is.’ Inderdaad, dwergspitsmuis. 

 AMSTERDAM – DELPHI

Voor u heb ik een onderhoudend, grensverleggend, inspirerend, ontdekkend relaas, dat u op de pedalen brengt. Ik heb het over het 248 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Amsterdam – Delphi van Rosita Steenbeek en uitgeverij De Arbeiderspers met de ondertitel ‘Op de fiets naar het orakel’. Op de omslag staat de gehelmde auteur op een roze fiets in een geelwit landschap onder het devies van ‘Drieduizend kilometer fietsen, meer dan drieduizend jaar terug in de tijd’. Rosita Steenbeek, van wie ik o.a. Thuis in RomeTerug in RomeKleuren van Rome en Parels van Rome bij u mocht introduceren, onthaalt ons nu op een live verslag van een fietstocht diagonaal door Europa. Fotograaf Art Khachatrian met de roots in Armenië was haar kompaan en hun beider lotgevallen, uitgesmeerd over 42 dagen, krijgt u met foto’s en al op een presenteerblad aangereikt. U kunt op de bank blijven zitten om haar ravissant reisjournaal tot u te nemen.

Met mijn zoons ieder afzonderlijk fietste ik in vroeger dagen ook naar het zuiden. Zo peddelde ik met Muel naar Verdun aan de Maas om het Ossuarium van Douaumont te ondergaan. Zo toog ik met Time naar Antwerpen aan de Schelde om de ZOO te aanschouwen. Zo racete ik met Briam naar Margraten in de heuvels van Limburg om over de Amerikaanse militaire begraafplaats een rondgang te maken. Wij bestegen het stalen ros maar echt diep in het zuiden kwamen wij niet. Bij Rosita is het andere koek. Zij vertrok op de fiets en bleef over bergen en door dalen rijden en vond tijd en inspiratie ons op vaak literaire maar immer toegankelijke wijze relaas te doen. Ik zal u van haar verbale talenten laten proeven door de entree van haar ‘Dag 1 Amsterdam – Amersfoort 58 km’ met het motto ‘Gnoothi seauton. Ken uzelve – Orakel van Delphi’ door te geven. Volgende keren wil ik fragmenten uit andere dagen doorgeven opdat u voorgoed de smaak te pakken krijgt. Nu de kids het ouderlijk huis vaarwel gezegd hebben en de jaren van geregelde arbeid voorbij zijn, vinden mijn echtgenote tijd en gelegenheid om met vouwfietsen het eigen land te verkennen. In een reisboek houd ik de afgelegde routes bij. In 1995 waren Zevenhuizen – Bleiswijk, Spijk – Beesd, Maasland – De Lier en in 2011 Voorschoten – Wassenaar, Tiel – Beusichem, Hengevelde – Neede enkele van onze pleisterplaatsen. Totaal trapten wij 383 tochten weg. Wat ik verzuimde was wat Rosita Steenbeek wel deed. Het aan het papier toevertrouwen van het geziene onderweg. Bij het klimmen der jaren bemerk ik dat beleefde voorvallen van toen in het vergeetboek dreigen te geraken. Het opfrissen van mijn geheugen is een optie maar mijn persoonlijke geschiedschrijving ontbreekt. Onder het devies van wie schrijft die blijft reikt Rosita ons haar memoires aan. Haar grote verdienste daarbij is dat zij ons de ogen en zinnen opent. Boeiend vind ik het te traceren hoe anderen naar de door mij gevisiteerde locaties keken.

Amersfoort, Emmerich, Duisburg, Keulen, Worms, Heidelberg, Davos, Ravenna, Cesenatico, San Marino, ik doorkruiste ze. Rosita Steenbeek fietste er doorheen op weg naar een hotel. Zij had echter haar zinnen gezet op het aanleggen van een relaas Amsterdam – Delphi. Daarbij komt haar krachtige kunst dat zij u parachuteert in een el dorado van items die uw leven rijker maken. Rosita: 

‘Het lijkt een ander te zijn, die vrouw in fietskleren, helm op het hoofd, leunend op het stuur, de handen in twee roze fietshandschoenen. We zouden uiterlijk om tien uur vertrekken en nu is het half drie. Art was tot vanochtend zeven uur aan het organiseren. Hij heeft nog wat aan de fietsen gesleuteld, muziek en een cursus modern Grieks op mijn iPhone gezet. Toen hij na negen jaar naast zijn Armeense paspoort ook zijn Nederlandse paspoort had ontvangen, kon hij de grens weer over en fietste hij op een vouwfiets in zeventien dagen van Amsterdam naar mij in Rome.

Hij had zich een leeuw in een Tupperwarepotje gevoeld die uiteindelijk kon losbreken.’De volgende keer moet je mee,’ zei hij. Ik lachte hem uit. Dat zou ik nooit kunnen. Het jaar daarop ging hij weer alleen en herhaalde hij dat ik dit echt moest meemaken. Het zal lichaam en geest verfrissen. Roest zal veranderen in bloed.’ Toen ik met hem naar Rome vloog en hem op het spectaculaire uitzicht wees, bleef hij onverschillig. ‘Erdoorheen fietsen is veel geweldiger, je ruikt het land, je ervaart hoe het licht verandert, de temperatuur, je ziet muizen zonnebaden in de berm, je hoort de vogels, de kikkers, het klateren van een beek. Je ademt de frisse lucht in van het bos dat zich uitstrekt aan beide kanten van de kilometerslange zigzaggende afdalingen. Je zit erin, je leeft.’

Een derde maal ging hij alleen, nu op een Cannondalemountainbike met Lefry Fork en daarna zei ik: ‘Goed, ik fiets met je mee, niet naar Rome, maar naar het orakel van Delphi.’ Ik zei het spontaan, alsof het orakel me riep. Hij was in zijn eentje naar Nederland gekomen en leefde in de voor mij vertrouwde wereld van Amsterdam. Nu zou ik een van zijn werelden leren kennen. Door toeval of lot belandt er iemand naast je op je levenspad die je de kans geeft een voor jou minder voor de hand liggende weg in te slaan. Zo belandde ik door eerdere geliefden op stranden en terrassen van het Siciliaanse dolce vita, op de onderaardse paden van de dromen, de verborgen steegjes van antiquariaten, en nu zou ik over feitspaden Europa gaan doorkruisen. Ik wilde door Italië fietsen en verheugde me op grote stukken langs de zee. Art had me nieuwsgierig gemaakt. Bovendien zag hij er elke keer als herboren uit wanneer hij in Rome aankwam, afgeslankt, met stralende ogen en vol energie. Het zou goed voor me zijn, zei hij. ‘Je wilt toch niet dat mensen het telkens weer over je hersenbloeding hebben en je gebroken rug?’ Delphi is de navel van de wereld, hét pelgrimsoord van de antieken. Duizenden jaren geleden trokken mensen daarheen om het orakel vragen voor te leggen en raad te krijgen  bij grote beslissingen. Het was het doorgeefluik van de goden. Er moest iets zijn met die plek. Ik heb geen specifieke vraag en ik heb ook niet het gevoel dat ik op een dood punt in mijn leven ben. Ik zoek steeds naar de balans tussen overgave en controle, ik schrijf de boeken die ik wil schrijven en vraag me ook niet af of ik bij deze wonderlijke man moet blijven. Maar ik ben wel benieuwd wat deze reis met me gaat doen. De mooiste herinneringen van mijn schooltijd heb ik aan de uren dat we met een heel klein klasje in de ‘Medea’ van Euripides vertaalden en leerden over overmoed, noodlot en menselijke hartstocht. Het echte leven drong het klaslokaal binnen, ook bij het ontcijferen van de vechtpartijen in de ‘Ilias’, de zwerftochten van Odysseus en de harmonie der sferen van Plato. Op mijn vijfde leerde mijn vader me al Griekse citaten te debiteren. ‘Later zul je me dankbaar zijn’, zei hij. Griekenland – ik ben er nooit geweest maar er wel mee opgegroeid. Het land waar Europa vandaan komt en de democratie. Waar de verbeelding geen grenzen kende maar waar ook de passie voor de rede werd geboren. Waar sport aanzien genoot. Het was geen opzet dat ik nooit eerder Griekenland bezocht, eerder een speling van het lot. Misschien kwam het doordat ik na het vinden van tweede huis in Rome mijn handen vol had aan Italië en bovendien op Sicilië al een beetje in Griekenland was. Ik had tegen Art gezegd dat ik dit avontuur alleen aanging wanneer we ’s ochtends zouden vertrekken en in principe voor het donker een bed zouden hebben. Tijdens de fietstochten die hij de afgelopen zomers ondernam belde hij vaak in het holst van de nacht om me te vertellen dat hij nog geen slaapplek had gevonden. Als ik hem aan de afspraak herinner wordt hij boos. ‘Het gaat zoals het gaat.’ Een van de tassen blijkt niet op zijn fiets te passen. We lopen naar de fietswinkel die al eerder hulp heeft geboden. Gelukkig kunnen ze wat aan het probleem doen en hoeft ons vertrek niet nog een dag te worden uitgesteld. ‘We gaan naar Delphi.’ ‘Jij liever dan ik,’ zegt de fietsenmaker. ‘U hebt niets met Griekenland?’ ‘Dat weet ik niet, maar ik hou niet van fietsen.’