De vorige keer deed ik u verblijden met een bericht over de wederopstanding van een groot vertelpersonage in onze letteren. Ik had het met u over het voortleven van een heer van stand, zoals die gecreëerd wordt door uitgeverij De Bezige Bij met haar zestig banden tellende reeks Alle verhalen van Olivier B. Bommel en Tom Poes. Het ging om deel 31 met de drie verhalen Heer Bommel en de grauwe razer, Tom Poes en het kukel en Heer Bommel en de wilde wagen. Niemand minder dan de biograaf van de verwekker van Marten Toonders Olivier B., Wim Hazeu, speelt als heraut bij het trio heldenverhalen en ik citeerde de man met Heer Bommel en de grauwe razer. Dat wil ik nu doen met de het zeg maar epische kukel - relaas in beeld en woord. Opdat u gesetteld bent voor dit avonturenverhaal van de twee compagnons, waarbij de een vooral zich laat leiden door het hart en de ander door het hoofd. Bommel is een en al emotie, Tom Poes laat zich vooral leiden door de ratio.
Wim Hazeu bij Tom Poes en het kukel: ‘Zo nu en dan duiken in de Bommelsaga elementen uit de sciencefiction op, zoals in dit verhaal. Een bezoek van buitenaardse wezens jaagt de Rommeldammers angst aan. Dit gegeven borduurt voort op de hoorspelbewerking van de roman War of the Worlds van H.G. Wells uit 1898, waarin van Mars afkomstige wezens de aarde aanvallen. De radio-uitzending hiervan in 1938 veroorzaakte grote paniek bij de luisteraars in Amerika. Klassiek is de technologische superioriteit van de buitenaardsen die Rommeldam belagen: auto’s en overige materie veranderen met een pistoolschot in stroop, en levende wezens worden tijdelijk versteend. Maar de vreemde indringers hebben een handicap: ze zijn hun ‘kukel’ kwijtgeraakt en daar zijn ze naar op zoek, zich daarom met ufo’s van planeet naar planeet spoedend. De paniek van de Rommeldammers blijkt ditmaal terecht. De vreemde indringers roepen burgers op hun kukel te laten meten; als onder hen geen plus kukel wordt aangetroffen, zal de stad Rommeldam worden vernietigd. De welvaart waarin de burgers van Rommeldam zich wentelen blijkt echter een desastreus effect op hun kukel te hebben gehad. Dat de stad daarom vernietigd zou moeten worden verwijst naar het Bijbelverhaal over Sodom en Gomorra, en stemt vandaag de dag tot nadenken. Met het woord ‘minkukel’ heeft Toonder de Nederlandse woordenschat verrijkt. Aangenomen wordt dat het ‘een dom persoon’ betekent. De klankassociatie van kukel met IQ ligt voor de hand. Toonder zelf gaf aan met dit woord iets anders te bedoelen, wat precies liet hij in het midden. Zonder kukel, zo schreef Marten Toonder in een toelichting op dit verhaal, is geen nuttig leven mogelijk.’
Ons Tom Poes en het kukel is volgens Hazeu evident gebaseerd op het Bijbelse verhaal over Sodom en Gomorra uit Genesis 18 en 19. En zijn insteek brengt mij op het 348 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde Bommel en Bijbel van Klaas Driebergen en uitgeverij Aspekt met de ondertitel ‘Bijbel en christendom in de verhalen van Marten Toonder’. Op de omslag staat een in zwart gehulde man met opgestoken paraplu tegen alleen op hem druipende droppels terwijl heer Bommel ,gezeten in zijn fauteuil, de Statenvertaling in de handen heeft.
Ook Driebergen is van mening dat het kukel-motief reminiscenties kent aan de inwoners van Sodom en Gomorra onder wie geen tien rechtvaardigen zich ophouden en derhalve door God met zwavel en vuur gestraft worden. Alleen Lot, de neef van Abraham, krijgt met zijn vrouw en dochters de gelegenheid de stad te verlaten. De vrouw van Lot blijft even stilstaan om om te kijken en verandert in een zoutpilaar. Ook dat vindt volgends Driebergen zijn pendant in Tom Poes en het kukel: de vluchtende kruidenier Grootgrut staat stil als een standbeeld. In mijn jaren van studie schreef ik scripties als ‘Op zoek naar de motieven van Esmoreit, Gloriant en Lanseloet’, ‘Het perspectief en enkele andere structuuraspecten in Het verboden rijk van J. Slauerhoff’ en papers als Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants en Snikken en grimlachjes van Piet Paaltjens’. Wat mij niet lukte ging Driebergen goed af. Hij bewerkte zijn scriptie Bommel & Bijbel. Bijbelse intertekstualiteit in de Bommelverhalen van Marten Toonder’ uit 2007 en in 2012 was Bommel en Bijbel het grote resultaat. Ik stel voor dat wij de komende weken een tocht maken door chapiters van Driebergen als ‘Het boze oog’, ‘De Labberdaan’, ‘De blijdschapper’, ‘De pijpleider’, ‘De kwinkslagen’, ‘De Grote onthaler’ en ‘De andere wereld’. Om te achterhalen of wij kunnen instemmen met de Bijbelse sporen die hij aangetroffen heeft. Wij beginnen echter dan met ‘De Zwarte Zwadderneel’ want dit vertelpersonage van Toonder zien wij op de cover en doet denken aan doempredikers in de roman Knielen op een bed violen van Jan Siebelink.
Als bagage voor onze trip door Bommel en Bijbel reik ik u de tekst van de uitgever op de site aan en de intro van ‘Leven in duistere tijden met De Zwarte Zwadderneel’ zoals die staat op bladzijde 44 van ‘Bommel glossy’ waarover ik nog met u te spreken kom. Overigens die magazine van een paar jaar terug over Olivier B. Bommel is al een collectors item door het ‘Bommel Reisspel’ op de verlengde omslag (waarop de belangrijkste kompanen van Bommel en Tom Poes). De site: ‘In 2012 wordt gevierd dat het honderd jaar geleden is dat de schrijver en striptekenaar Marten Toonder werd geboren. In zijn verhalen over Olivier B. Bommel en Tom Poes portretteerde hij met een grote knipoog de Nederlandse samenleving. Het is daarom niet verbazend dat hij zich daarin ook bezig heeft gehouden met het calvinisme, dat immers als een belangrijk bestanddeel van de Nederlandse volksaard wordt gezien. Op een fraaie manier verbeeldde hij dit bijvoorbeeld in de Zwarte Zwadderneel. Deze boeteprediker tegen hovaardij en winderigheid bedient zich van een prachtige variant op de ‘tale Kanaäns’. Want Toonder was ook een liefhebber van archaïsch woordgebruik, dat hij in het bijzonder aantrof in de taal van de oude Statenbijbel. Er zijn nog meer redenen waarom Toonder interesse had in de Bijbel, waarmee hij in zijn jeugd al kennismaakte. Het was voor hem een bron van boeiende verhaalmotieven, waaruit hij meer dan eens putte. Het verhaal "De zelfkant" is bijvoorbeeld gebaseerd op de geschiedenis van Job. Daarnaast werd hij geïntrigeerd door de Bijbelse ideeën over God, schepping en mens, die hij tegelijk ook bekritiseerde en met zijn eigen levensbeschouwelijke opvattingen confronteerde. Ook dit vindt zijn weerslag in sommige van zijn verhalen, zoals "De Grote Onthaler" en "De andere wereld".
Neerlandicus en Bommelkenner Klaas Driebergen (1979) gaat in zijn boek Bommel en Bijbel uitgebreid op dit alles in. Een aantal verhalen waarin de Bijbel en het christendom een belangrijke rol spelen, worden diepgaand door hem geanalyseerd. Een boek dat dieper ingaat op de inhoud en de achterliggende ideeën van de Bommelverhalen. De glossy: ‘Leven in duistere tijden met de Zwarte Zwaddermeel Hij gaat in het zwart gekleed, draagt een zwarte, breedgerande hoed en meestal klettert er een plaatselijk regenbuitje op zijn zwarte paraplu. Met een geheven wijsvinger en een zwaarmoedige blik predikt hij bekering van ‘hoovaardij’ en ‘winderigheid’. De Zwarte Zwadderneel kwam in 1957 de Bommelverhalen binnengeslopen, en is een van de meest opmerkelijke personages die Marten Toonder creëerde. In dit mannetje, een van de weinige mensachtige figuren in de Bommeliaanse dierenwereld portretteerde satiricus Toonder een belangrijk onderdeel van de Nederlandse volksaard: het calvinisme.’
Het geschiedde een halve week terug op woensdag: postbode Ruud reikte mij een boek aan waarin ik sindsdien verzonken ben. Zo prachtig van taal, zo rijk aan informatie, zo schrijnend, zo gul aan illustraties, zo grensverleggend is het. Ik heb het over het 456 bladzijden tellende, gaaf gedocumenteerde Orgelman van Mark Schaevers en uitgeverij De Bezige Bij met de ondertitel ‘Felix Nussbaum. Een schildersleven’. Op de wikkel van de harde cover blikt de hoofdpersoon ons onthutst aan: op ‘Selbstbildnis mit grüner Kopfbinde’ uit 1936. Met de sticker ‘De Gouden Boekenuil 2015’, de grootste literaire prijs in Vlaanderen. Ik ben op het moment van schrijven zojuist pas gearriveerd op pagina 189 deel II Orgelman hoofdstuk ‘Brussel’ maar toch wil ik van het bestaan van deze schitterende biografie bij u nu al gewag maken. Omdat dit werk niet alleen voor mij maar ook voor u een eerste kennismaking met een groot schilder is, die wij zeker aan moeten gaan. Ik werd op de Joods- Duitse Felix Nussbaum, met de data Osnabrück 1904 en Auschwitz-Birkenau 1944, opmerkzaam gemaakt door een recensie in de Volkskrant van Aleid Truijens, de tekst van de uitgever op de wikkel en een interview dat Tania Ghyselinck met de auteur had. De afgebeelde werken bij de recensie van Truijens stempelen het vooral dramatische decor waarin Nussbaum diende te leven: ‘Selbstbildnis im Atelier’ (1938), ‘Selbstbilnis mit Judenpass’ (1943) en ‘Selbstbildnis im Lager’ (1940). Felix Nussbaum was als Joodse man door de nazi’s gedoemd om met zijn Joodse partner Felka Platek uit Polen in ballingschap te leven. Totdat de Duitse beulen beiden wisten te achterhalen en hen in de hel van het concentratiekamp slingerden. Als ik Orgelman uitgelezen en uitgekeken ben hoort u nog van mij. Nu het woord aan anderen. Overigens: in jaren niet zo’n meeslepend en ingeleefd levensverhaal gelezen!
De uitgever: Orgelman verhaalt de wonderlijke wedergeboorte van een door Hitler vernietigd kunstenaar: Felix Nussbaum. Was zijn bestaan als balling vanaf 1933 moeilijk, aan het eind van de oorlog werd het tot op de grond verschroeid. Evenmin als zijn vrouw Felka Platek keerde Nussbaum terug van het laatste transport naar het Oosten vanuit de Mechelse Dossinkazerne; niks restte van zijn schilderijen en zijn grote faam in het Berlijnse interbellum. En toch: een halve eeuw later heeft zijn geboortestad Osnabrück een museum voor hem opgericht en vandaag rekent men hem tot de belangrijkste joodse schilders van de twintigste eeuw. Hoe deze dolende orgelman alsnog een echo wist te vinden, is een buitengewoon en spannend stuk geschiedenis van de Lage Landen dat nog op een verteller wachtte.
Geert Mak: Orgelman heeft me overrompeld, een ander woord weet ik er niet voor. Ik kon het op den duur niet meer loslaten, dit weefsel van honderden puzzelstukjes waaruit langzaam het drama van twee levens boven water komt. Deze indrukwekkende biografie krijgt een extra lading door het verhaal dat Nussbaums schilderijen daarnaast vertellen: over de jaren dertig, over het angstige bestaan van de tienduizenden Duitse ballingen in Frankrijk, België en Nederland, over de jacht, de onderduik, de deportaties. Schaevers weet steeds dichter op de huid van zijn hoofdpersonen te kruipen, totdat het de lezer bijna de adem beneemt. Dit boek vergeet je nooit.’
Tania Ghyselinck: ‘Na drie Nederlandse topauteurs op rij ging de felbegeerde Gouden Uil dit voorjaar nog eens naar een al even begenadigde landgenoot. De Heverleese schrijver Mark Schaevers is de gelukkige. Hij werkte twaalf jaar lang aan Orgelman, biografie van de 20ste-eeuwse Joodse laat expressionistische kunstschilder Felix Nussbaum. Een levenswerk ? Dat niet meteen, daar deze auteur nog veel meer voor zijn groeiende schare lezers in petto houdt.
Mark Schaevers: Felix Nussbaum was naast andere werkzaamheden weliswaar twaalf jaar lang een compagnon de route maar ‘mijn ‘levenswerk’ zou ik dit boek niet meteen noemen, want ik hoop nog lang te schrijven (lacht). Het volgende wat er aankomt is een Claus-biografie.
Eén van die andere werkzaamheden naast mijn activiteiten als journalist voor Humo was overigens het toneelstuk ‘De versie Claus’ met Josse De Pauw. Dat de totstandkoming van Orgelman zolang heeft geduurd, was wellicht goed voor het rijpingsproces. Red. Uw Mont Blanc-woordspeling na de prijsuitreiking indachtig, voelde Orgelman aan als een expeditie ? Mark Schaevers: Ik wist niet dat het een expeditie naar een bergtop zou zijn. In de beginfase moest ik vooral voor mezelf het vertrouwen opbouwen dat het wat kon worden. Ik vroeg me niet zozeer af of het verhaal wel de moeite waard was, want dat wist ik vanaf de dag dat ik Felix Nussbaum leerde kennen, maar het is niet eenvoudig om vandaag belangstelling te wekken voor zo’n figuur en de juiste vorm te vinden om over zijn leven te vertellen. Het gaat bij ons immers om een vergeten, obscure schilder. Het is niet evident om daar zelfs nog maar een uitgever voor geïnteresseerd te krijgen. De moeilijkheid om een echo te vinden was trouwens een deel van de persoonlijke problematiek van Nussbaum, waar hij in zijn brieven ook letterlijk over schreef. Het was een deel van zijn tragiek dat hij uit Duitsland moest vluchten en daardoor geen publiek meer had. Hoe verliep uw eerste “kennismaking” met hem ? Ik had een boek geschreven, Oostende, de zomer van 1936, over alle Joodse schrijvers die daar op dat moment voor Hitler op de vlucht waren. Ze kozen voor Oostende omdat het een goedkope badplaats was. Door die groep te leren kennen, met nog steeds bekende auteurs als Stefan Zweig en Joseph Roth, was het Oostende van die periode mij bijzonder gaan interesseren.
Toen ik in 2001 een schilderij zag van Felix Nussbaum waar ‘Oostende 1936’ op stond, wilde ik er dus alles over weten. Zo kwam ik op het spoor van een fantastisch verhaal. Dat herken je wel als journalist. Een beetje ons Anne Frank-verhaal vind ik het. Anne Frank hield haar dagboek bij tijdens de oorlog, ondergedoken. Eigenlijk doet Felix Nussbaum net hetzelfde op zijn mansarde, maar dan op doek: hij is de kunstenaar die krachtig werk neerzet in de onderduik en in Auschwitz eindigt. Wellicht is hij verraden door de buren. Hij en zijn echtgenote waren nog de enige Joden in de Archimedesstraat op dat moment, vandaag zou hij er in het centrum van de Europawijk wonen.
Wat zou ik daar graag rijen dik zien staan van mensen die het Nussbaum-huis willen bezoeken, net zoals aan het “Het Achterhuis” in Amsterdam, Zo’n bezoek zou even waardevol zijn om een inzicht te krijgen in wat er precies gaande was in de jaren van de jodenvervolging. Maar goed, het kan niet meer: het oorspronkelijke huis is afgebroken in 1983, de plek waar Nussbaum woonde is nu onderdeel van een hotel. Misschien kan het hotel zelf iets betekenen… Kan uw bekroonde boek deuren openen om ook uw hoofdpersonage de luister te geven die hij verdiend zou hebben? Het verhaal zelf is door de prijs zeker gaan rond zoemen. Ook door de interviews. De belangstelling voor de figuur Nussbaum bestond al in Duitsland, want daar heeft hij een museum. Maar mijn ultieme bedoeling was om Felix Nussbaum terug naar België te brengen. Hij is immers een heel Belgische figuur. Zijn pad loopt van Osnabrück over Berlijn, waar zijn carrière tot ontplooiing komt wanneer hij de prestigieuze Romepriis krijgt. Op zijn 31ste komt hij in Oostende aan, op de vlucht voor Hitler. Van 1937 tot 1944 woont hij in Brussel.. Het grootste deel van zijn actief leven als schilder heeft hij in België doorgebracht.
Oostende, kunstenaarsstad bij uitstek… Hij kwam zeker op Ensor af. Nussbaums belangrijkste werk is in België gemaakt, dus vond ik het belangrijk dat hij ook hier terug enige bekendheid zou genieten. Dat lijkt wel te lukken. In het museum in Osnabrück, worden steeds meer Nederlanders en Belgen gespot, soms met mijn boek onder de oksel (lacht). Veel mensen berichten mij over hun vastberaden plannen om naar ginder te gaan. Zijn naam is voor een stukje bekender geworden door het boek. Er komt misschien nog een tentoonstelling op Belgische bodem. Daar ga ik zeker mee mijn schouders onder zetten. De research voor uw boek komt dan zeker opnieuw van pas… De biografische stoffering zal het probleem niet zijn. Maar de schilderijen naar hier halen wordt niet zo eenvoudig. De coördinaten van zijn leven zijn dat wel. In Osnabrück geboren, in Hamburg en Berlijn gestudeerd, dan is hij in Rome aan de Academie met zijn Romeprijs. Na veel omzwervingen in Zwitserland, Parijs, Oostende en Brussel maakt hij ook nog een kamp mee in Saint Cyprien wanneer de oorlog begint. Ik heb overal zijn voetsporen gevolgd en heb daarnaast een aantal archieven doorploegd, vooral in Berlijn en Osnabrück. Maar het meest ben ik toch op het web op zoek gegaan. Oude kranten, online archieven; ze bieden een fantastische mogelijkheid om onderzoek te doen. Je hoeft niet meer naar New York om daar archieven te raadplegen. Wat is het markantste dat u gaandeweg over Nussbaum te weten kwam ? Ik heb geen maîtresse of onverwachte kinderen gevonden (lacht). Grote, onverwachte biografische vondsten heb ik niet gedaan, in Osnabrück was al veel speurwerk verricht . Wat ik vooral heb gedaan is Nussbaum plaatsen in de Belgische context, waar veel minder over was geweten. Zo kwam ik erachter dat hij hier toch vrij goed geïntegreerd was, veel hulp gekregen heeft binnen de socialistische zuil, en tijdens de oorlog veel onderduikadressen had.
Vooral die context geef ik weer in Orgelman, ook via getuigenissen van anderen, als rechtstreekse bronnen van of over Nussbaum ontbraken. Zo heb ik zijn biografie toch een stevige ruggegraat kunnen geven. Heeft u ook mensen ontmoet die hem goed gekend hebben ? Hij overleed al in 1944 of 1945, levende getuigen zijn dus bijzonder schaars. Dikwijls had ik een beetje pech; een fotografe die hem in Oostende nog gekend had, overleed vlak voor ik naar haar toe zou reizen. Ik heb nog één iemand gesproken die hem in de Dossinkazerne in Mechelen zowat heeft uitgewuifd. Awret heet ze, ze is ook een schilderes. Met haar heb ik nog gemaild en getelefoneerd.
Maar zoals gezegd is het vooral via archieven dat ik een aantal waardevolle documenten en brieven heb teruggevonden. Ook in de Dossinkazerne, die u zonet aanhaalde? De Belgische draaischijf voor transport naar de concentratiekampen… Ja, de enige plek van waaruit ongeveer 25.000 joden vertrokken zijn. Daar vond ik bvb. een identiteitskaart van zijn vrouw Felka Platek, die toch wel heel interessant is omdat daaruit blijkt dat ze tot op het laatste moment hun papieren in orde hielden bij de Brusselse administratie. Wat betekent dat ze constant in angst hebben moeten leven, of ze op die manier hun adres prijsgaven, twijfelend of de administratie banden had met de gestapo. Eén klein documentje kan heel belangrijk zijn. Toen ik de proeven al zat te verbeteren vond een Duitse journalist op de valreep nog een boekje uit een kliniek in Auschwitz, wat al die tijd in Russische archieven verborgen had gezeten. Daaruit blijkt dat Nussbaum bij aankomst in Auschwitz niet meteen vergast is maar nog een aantal maanden geleefd heeft. Eén zin, ‘Felix Nussbaum was hier met een blaas op zijn linkervinger.’ maakt dat duidelijk. Plots sta je voor het gegeven dat hij nog maanden in dat kamp gezeten heeft. Wat doe je daar dan mee als biograaf ? Door tijdsnood heb ik het beperkt gehouden maar toch een aantal plaatsvervangende ervaringen, bijvoorbeeld van Holocaustoverlevende Primo Levi, in het boek verwerkt. Om je te kunnen voorstellen wat dat einde, dat laatste stukje van zijn leven, nog betekend heeft. U haalde daarnet zijn echtgenote aan, waren er geen kinderen ? Felka was zes jaar ouder. Niet dat dat alles in de weg stond, ze was ook schilderes maar heeft zichzelf een beetje opgeofferd om het huishouden te beredderen denk ik. Zeker in die moeilijke exiljaren. Maar kinderen hebben ze nooit gehad. Ze waren wel bevriend met een jongetje dat ik graag nog zou terugvinden. Ook een ondergedoken Joodse jongen, Jaqui genaamd. Daar leken ze heel close mee, ze hebben hem ook geschilderd. Ik heb in mijn boek nog een oproep gedaan, theoretisch kan hij nog leven maar ik heb alleen een voornaam. Maar als er een Jaqui (waarschijnlijk keerde hij terug naar Parijs) dit artikel leest (lacht) wie weet… Wordt het boek ook vertaald ? Aan een Duitse versie is al een vertaalster bezig, en we zijn nog hard aan het werken om tot een Engelse en Franse vertaling te komen. Die laatste zou er alleen al voor België moeten komen want het is zo’n Belgisch verhaal dat ik hoop dat het ook door onze Franstalige landgenoten kan gelezen worden.
Versnelt de Gouden Uil het uitgeefproces in het buitenland? Sinds de prijs heeft de uitgeverij alle internationale contacten opnieuw aangesproken. Er is nu een reële kans is dat er nog meer vertalingen uit voortvloeien. Het is ook een erg filmisch verhaal, net als dat van Anne Frank. Een paar enthousiaste cineasten hebben me al aangesproken maar een eenvoudig project is het niet en in film hoor je de f van financiering (lacht). Maar misschien komt het er toch wel van…
Onze redactie volgt het op de voet. In afwachting van het lonkende witte doek liegt het Gouden Uil- juryrapport er alvast niet om: stilistisch adembenemend, ontroerend intelligent, een biograaf hors categorie… dat is een lofzang die kan tellen, wat doet dat met een schrijver zoals u ? (lacht) Euh, ik ga daar niet op afdingen (lacht) al zou ik het zelf niet zo op een rij durven zetten. Ik denk dat ik in dit boek zeker ook niet naar (aarzelt) een stilistische overkill gezocht heb. Het is nogal feitelijk neergeschreven, denk ik. Het moeilijkste was om de juiste mix te vinden van feitelijkheid en de ontroering die in het verhaal zit maar die ook te sentimenteel kan worden. Die balans vinden was belangrijk. Wat bedoelt de jury met ontroerend intelligent denkt u ? Mark Schaevers: (lacht) Ik hoop dat dat net een verwijzing is naar het vinden van die juiste balans, tussen de dramatiek van het verhaal en het op een feitelijke manier een beetje onderkoeld neerzetten ervan, want dan werkt het beter dan wanneer je het ‘met de orgelkleppen open’ brengt. Mijn ervaring als onderzoeksjournalist heeft zeker geholpen. Bij veel van wat ik las over Nussbaum, zeker op het net –prachtig instrument maar ook een vuilnisbak van fout vergaarde informatie-, heb ik als journalist altijd de reflex om de bronnen te checken. Ik zoek op het web maar altijd in het besef dat mensen er naast kunnen zitten. Waar er onzekerheden zijn, is dat ook aangegeven. Dat heeft stilistisch soms het nadeel dat ik het vraagteken erg veel gebruikt heb in het boek. Maar wat moet moet. De keuze voor de titel lijkt vanzelfsprekend. Nussbaum heeft veel orgelmannen geschilderd. Hij zag de orgelman allicht als een variant van de wandelende jood, omdat veel reizende orgelspelers joden waren. Maar hij neemt die metafoor ook heel duidelijk mee in de evolutie van zijn werk. Eerst schildert hij een orgelman die gewoon een liedje aan het spelen is en een echo zoekt. Maar gaandeweg wordt dat een orgelman die geen pijpen meer op zijn orgel heeft maar beenderen, een man zonder echo. Dat is voor mij juist de essentie. Het gaat over exilkunst, de verbannenen, zij die zonder publiek vallen. Het was tijdens een gesprek met Josse De Pauw dat we het plots over ‘orgelman’ in plaats van Nussbaum hadden, en daarna heb ik geen moment meer over de titel getwijfeld. Een orgelman die zonder echo valt, dat vond ik een mooi beeld om vast te houden.’
Een razend spannend, want het leest als een thriller, horizonverleggend, want het schetst een navrant verleden en heden, artistiek, want het is gedropt in cultuur, heb ik voor u. Het gaat om het 396 bladzijden tellende De plunderaars van de Zweedse kunstkenner Anders Rydell en van de uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘De nazi-obsessie met kunst’. De cover zet nog meer de toon: het beeld ‘Roofkunst, Duitse buit opgeslagen in de slotkerk van Ellingen, gevonden door troepen van het Amerikaanse Derde Leger’. Hierboven had ik het met u over het met De Gouden Boekenuil bekroonde Orgelman van Mark Schaevers waarin het relaas staat van de door Hitler vernietigde Duits –Joodse kunstenaar Felix Nussbaum. Bij die introductie gebruikte ik de begrippen Entartete Kunst en Wiedergutmachung en zei u bij gelegenheid op deze termen terug te komen. Ik kon toen niet bevroeden dat die gelegenheid zich nu voordoet: titel De plunderaars en subtitel ‘De nazi-obsessie met kunst’ spreken voor zich. Om u in the picture te brengen van dit formidabele werk dat op grandioze research en gedegen vakkennis berust reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan. ‘Na de Tweede Wereldoorlog stuitte de geallieerde Kunstbrigade op een duizelingwekkende vondst. Diep in de zoutmijnen van Altaussee werden duizenden kunstwerken van meesters als Rembrandt, Rubens en Michelangelo ontdekt: eigendommen van vervolgde Joden en Europese musea. Tevens dook er gestolen kunst op in vooraanstaande kunstinstituten en bij particulieren. In De plunderaars gaat Anders Rydell op zoek naar de wortels van de nazipassie voor kunst en cultuur. Die liggen in de jaren rond 1800, toen de esthetische idealen van de Romantiek vervlochten raakten met de rassentheorie, en het fundament vormden voor Hitlers nationaalsocialisme. Rydell heeft niet alleen de geschiedenis van de roof zelf, maar ook de naoorlogse handel in 'roofkunst' en de gecompliceerde processen rond teruggave helder en toegankelijk beschreven. Het maakt De plunderaars tot een fascinerend en onderhoudend boek dat aantoont dat de erfenis van de nazikunstroof nog altijd actueel is.’
Een volgende keer wil ik met u een tocht maken door De plunderaars om u te illustreren meeslepend en onthutsend Rydell zijn speurtocht verhaalt. Nu wil ik u de verhaaltrant van hem aantonen door een deel uit zijn eerste hoofdstuk 'Adolf Hitlers testament' te citeren. Het eerste fragment gaat over de obsessie van Hitler en het tweede over de vondst van de Amerikanen Posey en Kirstein. Om ‘Entartete Kunst’ van Nussbaum en zijn Joodse lotgenoten te plaatsen dit vooraf. Entartete Kunst is een beruchte Duitse term die in nazi-Duitsland (1933-1945) werd gebruikt om kunst aan te duiden die niet aan de eisen van het nationaal-socialistische regime voldeed. Het ging vooral om moderne kunst uit die tijd, zoals abstracte kunst en het expressionisme. Het betekent in het Nederlands "ontaarde kunst" (of: gedegenereerde), daarbij refererend aan de door de nazi's wel esthetisch en moreel juist geachte ‘Arische’ kunst. Het betrof een campagne van de NSDAP om de Duitse kunstwereld onder haar controle brengen, zodat deze voor propagandistische doeleinden van de staat kon worden ingezet. Het is ironisch dat het concept Entartete Kunst aan het eind van de negentiende eeuw voor het eerst werd voorgesteld door de zionistische leider Max Nordau, aangezien de nazi’s juist de Joden als de kwade genius achter de moderne kunst zagen. In feite werden de Joden ervan beschuldigd door middel van de kunsten onder andere het raciale bewustzijn, de politieke macht en de militaire weerbaarheid, maar bovenal de morele kracht van het Duitse volk te ondermijnen. Deze zaken konden volgens het nazisme niet los van elkaar gezien worden. Aangezien de 'entartet'-verklaarde kunstenaars het werken al vlak na de nazi-machtsovername in 1933 onmogelijk was gemaakt door onder andere een Berufsverbot, emigreerden velen van hen, zoals Erich Heckel.
Verschillende kunstenaars met een Joodse achtergrond (Felix Nussbaum) overleden in de concentratiekampen (Holocaust). Anderen zoals Otto Dix belandden in een gevangenis. Bepaalde, zoals Ernst Ludwig Kirchner, pleegden zelfmoord als gevolg van deze kunstpolitiek. Weer andere controversiële kunstenaars, zoals Egon Schiele, werden doodgezwegen door de nazi's. Honderden werken werden in beslag genomen en ateliers werden vernield.
Nu de citaten: ‘Er was geen onderdeel van dit project dat bij Hitler meer enthousiasme teweegbracht dan het Führermuseum, waar hij ronduit bezeten van was. Het moest aan het eind van de grote boulevard komen te staan, een kunstmuseum dat zich niet alleen met het Louvre, de Hermitage en het Metropolitan Museum of Art zou kunnen meten maar die zelfs zou overtreffen. Een honderdvijftig meter lange voorgevel van marmeren zuilen zou de bezoekers in verrukking brengen. Daarachter zou zich ’s werelds belangrijkste kunstcollectie bevinden, die van Adolf Hitler zelf. Zijn collectie was tijdens de oorlog buitensporig gegroeid. Twee keer per jaar, op kerstavond en op zijn verjaardag, werden Hitler Frans in halfleer ingebonden albums overhandigd met daarin recente foto’s gescheiden door zijdepapier. Hij bladerde dan enthousiast door de opnamen van de kunstwerken die weer aan de collectie waren toegevoegd. Daaronder meesterwerken van de grootste kunstenaars uit de geschiedenis: Michelangelo, Leonardo da Vinci, Rembrandt, Vermeer, Van Eyck en duizenden anderen. Kunstwerken die Hitlers nalatenschap aan de wereld moesten vormen – zijn testament.’ En ‘Toen Posey en Kirstein verder de mijn in liepen langs de ene rij kisten na de andere, zagen ze stellingen met duizenden schilderijen. Nieuwe ruimten dienden zich aan, gevuld met Europese meesterwerken vanaf de Oudheid en jonger. De mijn was een labyrint, elke ruimte had meerdere ingangen. De verste ruimten lagen bijna twee kilometer de berg in en waren alleen te bereiken met speciaal gefabriceerde lorries. Posey en Kirstein beseften dat het dagen, weken en misschien wel maanden kon duren om de hele mijn te doorzoeken, laat staan om alle kunstwerken te identificeren, catalogiseren en af te voeren. Een week later hadden ze met behulp van inventarislijsten die ze hadden bemachtigd een schatting gemaakt van de omvang. De eerste telling wees uit dat in de mijn bij Altaussee 6577 schilderijen lagen opgeslagen, 954 prenten, 137 beeldhouwwerken, 129 wapens en wapenrustingen, 122 wandtapijten, 78 stuks divers meubilair, 1700 kisten met boeken en 283 kisten met niet nader omschreven inhoud. Naast meesterwerken van Michelangelo en Van Eyck zaten er tal van werken bij van Adolf Hitlers favoriete kunstenaars, zoals Johannes Vermeer, Rembrandt van Rijn, Peter Paul Rubens, Antoine Watteau, Pieter Bruegel de Oude, Lucas Cranach de Oude en Albrecht Dürer. Wat Posey en Kirstein gevonden hadden, bleek nog maar een begin.’ Wat er met de zogenoemde schat van Hitler gebeurde na de Tweede Wereldoorlog doet Rydell uit de doeken in vijftien chapiters met titels als ‘De geboorte van een tragedie’, ‘Ontaard’, ‘De fabriek van Adolf Eichmann’, ‘Rembrandt als Duitser’ en ‘De advocaten’.
Met de hoofdstukken ‘Literatuur en bronnen’ en ‘Personenregister’ toont De plunderaars aan dat het leed, de mensheid door de nazi’s aangedaan, nog steeds in kaart gebracht wordt. Vandaar dat ik het boek in het begin ook omschreef met ‘navrant’.
Meteorologisch is de herfst sinds de eerste van september al in omloop, astronomisch start het najaar op het noordelijk halfrond rond 21 september. Hoe dan ook, de lopende of komende weken lenen zich bij uitstek om heerlijk lui te liggen lezen in ons eigen domein. De clue is echter een boek in handen te hebben die de eventuele regen buiten weg laat lezen. Ik geef u nu elf titels van werken door die publicaties zijn van ook door u beminde uitgeverijen. Mag ik voorstellen dat u een of meer titels van het elftal plukt en dat wij hier midden in de herfst van gedachten met elkaar wisselen. Nu reik ik u de tekst van de omslag aan, zodat u het thema kunt traceren.
Zwarte lelies – Michel Bussi – Signatuur – literaire thriller – 384 blz.
‘Er woonden eens drie vrouwen in een dorp. De eerste was gemeen, de tweede was een leugenaar, en de derde dacht alleen maar aan zichzelf. Ze waren ook niet allemaal even oud. Integendeel. De eerste was boven de tachtig en weduwe. Of in elk geval bijna. De tweede was zesendertig en had haar man nog nooit bedrogen. Nog niet. De derde was bijna elf en alle jongens van haar school wilden verkering met haar. U ziet, ze waren alle drie nogal verschillend. Toch hadden ze wel iets gemeen, een geheim, in zekere zin: ze droomden er alle drie van om te vertrekken. Maar de spelregels waren wreed – slechts één van hen kon ontsnappen. De andere twee moesten sterven. Zo was het nu eenmaal. Wat denkt u, wie van de drie wist er te ontkomen? De derde, de jongste, heette Fanette Morelle, de tweede Stéphanie Dupain, en de eerste, de oudste, dat was ik. Zo begint Zwarte lelies. Een verbluffende literaire thriller met flair over een moordzaak in een Frans dorpje, waar iedereen verdacht is. Tot het laatst blijft de lezer gissen hoe het nu precies zit.’
Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest – Joachim Meyerhoff – Signatuur – roman – 312 blz.
‘Hoe is het om op te groeien tussen honderden psychiatrische patiënten en lichamelijk gehandicapten omdat je vader de directeur is van een psychiatrische kliniek en je ouderlijk huis op hetzelfde terrein staat? Een komisch en tegelijkertijd treurig verhaal over een jongen die het best in slaap valt bij de kreten van patiënten, die een bloedbroederschap met de hond sluit en die het dubbelleven van zijn vader ontdekt - een fascinerende man die uitblinkt in theorie, maar verzaakt in de praktijk, die vol levensvreugde is en toch zijn einde te snel dichtbij ziet komen.
Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest is een tragikomische coming of age en familieroman over opgroeien in een abnormale omgeving in één. Een scherp geobserveerd en persoonlijk verhaal over verlies en de dood.’
Het grotere wonder – Thomas Glavinic – Signatuur –roman – 416 blz.
‘Jonas neemt deel aan een expeditie naar de top van de Mount Everest. Tijdens de verschillende etappes van de beklimming en in de 'zone des doods' laat hij - geteisterd door zuurstofgebrek en plotselinge weersveranderingen - zijn leven de revue passeren. Hij is samen met zijn tweelingbroer en zijn beste vriend opgegroeid bij Picco, de 'boss', die in allerlei dubieuze zaakjes was verwikkeld en een onmetelijke rijkdom had vergaard. De jongens zijn dapper, nieuwsgierig en onafscheidelijk - en ze kunnen zich letterlijk alles veroorloven. Maar op een dag wordt de kinderlijke idylle wreed verstoord. Daarmee begint voor Jonas een eindeloze zoektocht: hij reist naar Montevideo, Auckland, Tokio, Oslo, Rome ... Tot hij op een dag Marie tegenkomt en beseft wat hij mist. Het bizarre wordt hier normaal, de laatste zekerheden verdwijnen ,maar de drang naar leven is niet te stillen.’
De geheugenman – David Baldacci – A. W. Bruna – thriller – 392 blz.
‘Sinds hij bij een footballwedstrijd een harde klap tegen zijn hoofd kreeg, heeft politierechercheur Amos Decker een perfect geheugen ontwikkeld. Wanneer Decker op een nacht thuiskomt van een stakeout, vindt hij de lichamen van zijn vrouw, dochtertje en zwager. Vermoord. Wie de dader is, blijft in de weken en maanden daarna een raadsel. Totdat een jaar later een man zichzelf aangeeft. Decker is vastbesloten om uit te zoeken wat er die vreselijke nacht precies is gebeurd, maar de waarheid is erger dan hij ooit voor mogelijk had gehouden…’
Het einde van de affaire – Graham Greene – Xander – roman – 256 blz.
‘Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog begint schrijver Maurice Bendrix een affaire met de getrouwde Sarah Miles. De minnaars vinden bij elkaar afleiding van de dagelijkse sleur en de spanningen van de oorlog. Maar wanneer een bom op zijn huis valt, verbreekt Sarah onverwachts de relatie met Maurice. Maurice ziet - gek van verdriet en woede - maar één verklaring: Sarah heeft een ander. Zijn jaloezie groeit en hij schakelt zelfs een detective in om de waarheid te achterhalen. De waarheid blijkt echter heel anders dan hij dacht. Het einde van de affaire is een schitterend liefdesverhaal van het gevecht van twee geliefden om elkaar te krijgen, en de strijd daarna om elkaar weer los te laten.’
Negenenhalf leven – Paul van der Steen – Xander – kattenverhalen – 270 blz.
‘Als er één dier is dat bij literatuur past, is het wel de kat. Ernest Hemingway, Charles Bukowski, maar ook W.F. Hermans en Remco Campert lieten zich graag omringen door deze viervoetige vrienden. Deze bundel staat vol verhalen waarin het mystieke dier een rol speelt, zowel van gevestigde auteurs als schrijvers van de nieuwe generatie. De verhalen worden afgewisseld met literaire kattenillustraties van NRC Handelsblad-tekenaar Paul van der Steen. Laat je meenemen in een ode aan de kat, waarin literaire schrijvers de schoonheid, elegantie, luiheid en nieuwsgierigheid van de kat bezingen. Nieuwe en klassieke kattenverhalen van Auke Hulst, Thomas Heerma van Voss, Joubert Pignon, Thomas Verbogt, L.H. Wiener, Philip Huff, Maartje Wortel en vele anderen.’
De ontkoppeling – Meg Wolitzer – Xander – roman – 264 blz.
‘Wat zou er gebeuren als alle vrouwen zich ineens zouden afkeren van intimiteit met hun mannen? Deze intrigerende vraag werd voor het eerst gesteld in de Griekse tragedie Lysistrata en wordt door de bekroonde romanschrijfster Meg Wolitzer op meesterlijke wijze verplaatst naar het heden. Het kan geen toeval zijn dat juist op de school van het kleine stadje Stellar Plains de prikkelende Griekse komedie Lysistrata wordt ingestudeerd voor de jaarlijkse toneelopvoering. In dit eeuwenoude verhaal verenigden de vrouwen van het strijdende Sparta en Athene zich onderling om hun mannen te dwingen de oorlog te beëindigen. De ontkoppeling speelt zich af in een moderne buitenwijk in New Jersey waar de vrouwen -een voor een- in een sprookjesachtige ban raken en zich afkeren van hun mannen. Robby en Dory Lang zijn een docentenechtpaar dat benijd wordt om hun goede, liefdevolle huwelijk. Toch is Dory een van de eerste vrouwen die zich -als betoverd- van haar man afwendt, maar al snel volgt de rest van de vrouwelijke bevolking. Niemand begrijpt de oorzaak en niemand weet hoe ze hun vertrouwde leven en gevoelens weer terug kan krijgen. De reactie onder de mannen over het verlies van intimiteit varieert van woede, verdriet en angst tot onverschilligheid voor de mannen die de verandering niet hebben opgemerkt. In welke levensfase je je ook bevindt, en wat je eigen ervaring ook is, iedereen zal zich kunnen identificeren met iemand in deze even betoverende als enerverende roman.’
De kaneelwinkels & Sanatorium Clepsydra – Bruno Schulz – Meulenhoff – romans – 384 blz.
‘De Poolse schrijver Bruno Schulz behoort tot het selecte groepje van schrijvers dat zich met een klein oeuvre een vaste plaats in de wereldliteratuur heeft verworven. Bijna al het werk van Schulz is in de Joodse ‘stetl’ van Drohobycz gesitueerd. De winkel van zijn ouders, de geheimzinnige straten van zijn jeugd, de mythische gestalte van zijn vader: Bruno Schulz wist ze al schrijvende uit te vergroten tot een volstrekt autonome droomwereld zoals we die inmiddels ook kennen uit Alles is verlicht van Jonathan Safran Foer. Schulz was zowel schrijver als beeldend kunstenaar. De werken De kaneelwinkels en Sanatorium Clepsydra staan samen bekend als Schulz’ ‘genealogische autobiografie’. Bundeling van twee klassieke meesterwerken. Bruno Schulz (1892-1942), de Joodse schrijver en beeldend kunstenaar die op straat door de SS werd doodgeschoten, is meer dan de Poolse Proust. In deze twee boeken wil hij het jeugdparadijs in en rond de stoffenwinkel aan het plein van Drohobycz (toen in Galicië, Habsburg; nu Oekraïne) terugroepen in woorden.’
Hotel Florida – Amanda Vaill – Meulenhoff – verhalende beschouwing – 512 blz.
‘Madrid 1936.De Spaanse Burgeroorlog breekt uit en beroemde fotografen, schrijvers, cineasten en journalisten willen niet passief toekijken en trekken naar Spanje. In het door Franco s troepen bezette Madrid is Hotel Florida voor hen het episch centrum: hier komen avontuur, idealen, romances en oorlogsjournalistiek samen.In Hotel Florida volgen we zes van deze Spanjegangers: drie koppels, onder wie Ernest Hemingway en Martha Gellhorn, die uit idealisme bij de strijd of verslaggeving ervan betrokken raken. Wat raakte deze mensen? Waarom waren ze in Madrid? Wat wilden zij de wereld laten zien? Hotel Florida beschrijft niet alleen de Spaanse interne strijd, maar ook het Europese culturele leven in deze woelige tijd waarin idealen botsen met waarheidsgetrouwe journalistiek. Amanda Vaill creëert aan de hand van dagboekfragmenten, archiefdocumenten en persoonlijke, nog niet eerder gepubliceerde, brieven een boeiend, levendig en zeer beeldend portret van kleurrijke personages in een fascinerende tijd.’
De voddenkoningin – Saskia Goldschmidt – Cossee – roman – 382 blz.
‘’De voddenkoningin’ is het wervelende levensverhaal van Koko, die in de sixties en seventies vodden verzamelt, er vintagemode van maakt, en op het hoogtepunt van haar carrière alles weer verliest. De roman is ook het verhaal van voddenboeren die in groothandelaren veranderen, van hippies die zakenmensen worden en van liefdadigheid die omslaat in commercie. Van idealen die ons ooit dierbaar waren. In de roaring sixties reist Koko in haar eentje heel Europa door op jacht naar kleding en paait de handelaren met haar stoerheid en haar charme. Ze is succesvol en ze wordt een merk: Koko's, koningin van de tweedehands glamour, bekend in Milaan, Parijs en Berlijn. Als klein meisje heeft ze de kneepjes van het kleermakersvak van haar moeder afgekeken. Wanneer de spanning thuis oploopt omdat haar moeder weer met een foute man thuiskomt, vlucht het stille meisje in een droomwereld, waarin ze zich omringt met haar zelfgemaakte poppenkleren. Als zestienjarige ziet ze op de markt dat de mooiste oude kleren, dansjurken en feestkleding van kant, fluweel en zijde, als vodden per kilo verkocht worden. Zonde van de verspilling, denkt ze, en als ze van school af is, begint ze haar eigen handel. Ze koopt oude vodden op, en met kleine aanpassingen maakt zij er hippe kleren van. Ze heeft een goede smaak en een feilloos gevoel voor wat de mensen mooi vinden. Haar kraampje op het Waterlooplein groeit uit tot een stijlvolle winkel, dé plek voor fashionista's avant la lettre, modejournalisten en couturiers. Maar succes in de mode is broos en vluchtig, en de concurrentie is moordend: het kan van de ene dag op de andere verkruimelen, verwaaien of in rook opgaan. Sprookje en tragedie, portret van een ondernemende vrouw, verhaal van vriendschap, vertrouwen en economisch roofridderdom - met ‘De voddenkoningin’ laat Saskia Goldschmidt ons een wereld zien, die zeldzaam vertrouwd en vreemd tegelijk is.’
Dat is wat ik bemin – Isabelle Rossaert – Cossee – roman – 150 blz.
‘De betoverende geschiedenis van een liefde die nooit heeft kunnen bestaan, en van de poging daarmee in het reine te komen. Wanneer op een vroege morgen de mannen van Cucuron, aan de voet van het ruige Luberon-gebergte, de jacht op een bijzonder groot everzwijn openen en Max niet komt opdagen, zoeken ze er niets achter en vertrekken ze zonder hem. Na hun eerste schoten, hoog op de bergrug, horen ze een schreeuw - maar niet van een everzwijn. Valérie is de laatste in het dorp die Max levend heeft gezien, de avond voor het jachtongeval. Het duurt een jaar tot ze beseft waarom ze naar Parijs vertrok: ze moest afstand van hem nemen. Had ze zijn laatste woorden, die hij haar die avond toefluisterde, wel begrepen? Had ze wel door dat hij zijn toekomst niet zonder haar voor zich zag? Haar geboortedorp werd te benauwd voor Valérie, en ze gaat aan de Sorbonne studeren. Maar Max en het everzwijn laten haar niet los. Jean-Michel, die Valérie in Parijs leert kennen, reist naar Cucuron en probeert in het dorp aan de hand van de geruchten, roddels en verhalen te reconstrueren wat er die ochtend op de berg daadwerkelijk is gebeurd. Dat is wat ik bemin is een boek over schoonheid op onverwachte plaatsen en over het ontstaan van mythes en legendes. Bovenal is het een sfeervol romandebuut over de levensreddende kracht van verhalen - omdat het idee van wat had kunnen zijn, meestal sterker is dan iedere realiteit.’