05-10-2015

DUIVELSKWARTIER

 

Sinds de dag van gisteren ben ik in de ban van mensen die volgens het zeggen van anderen zich verslingerd hebben aan de boze geest. Die net als Mariken van Nieumeghen uit het mirakelspel van begin 16de eeuw zich koesteren in de armen van Moenen met het ene oog, de viant. Ik blijf lezen en kijken in een naar vorm grandioos en naar inhoud gruwelijk kijk- en leesalbum dat pr-dame Judith Bosch mij aanreikte. Het gaat om het 438 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Duivelskwartier van Johan Otten en uitgeverij Vantilt met de ondertitel ‘1595: heksen, heren en de dood in het vuur’. Uiteraard heb ik het bijzonder boeiende, onthutsende, gedocumenteerde, toegankelijke Duivelskwartier nog niet in zijn geheel tot mij genomen, maar toch haast ik mij van het bestaan ervan nu al bij u gewag te maken. Ik geef u nu de eerste alinea van de Inleiding van Johan Otten en de tekst op de achterzijde. De illustratie op de omslag geeft ons een detail van het schilderij van Jacob Cornelisz van Oostsanen ‘Saul bij de heks van Endor’ uit 1526. Het bezoek van koning Saul dat in het Oude Testament zich voordoet markeert dat duivelse praktijken van alle tijden zijn. Overigens biedt het kloeke boek niet alleen een zicht in woord en beeld op een kwaadaardige wereld, maar bevat het ook een keur aan artistieke hoogstandjes. Ook reik ik u het interview aan dat Otten voor NPO een paar dagen terug gaf onder de titel van ‘Heksenverbrandingen in Noord-Brabant’ en citeer ik het begin van het eerste stuk ‘De klacht van Margriet Brycken’. Titel, ondertitel, thema en structuur van ‘Duivelskwartier’ zal u wellicht duidelijk worden. Een volgende keer maken wij met elkaar een virtuele tocht door dit bliksemse boek dat ons van de ene historische sensatie in de andere stort. In West-Europa werden in de zogenaamde beschaafde wereld onschuldige mannen maar vooral vrouwen de dood ingejaagd omdat zij contact hadden met de boze.

De Inleiding begint zo ‘Duivelse magie. In de zomer van het vroege najaar van 1595 waart de duivel door het kwartier Peelland. In deze regio aan de rand van het hertogdom Brabant komen 23 vrouwen op de brandstapel. Ze hebben zich volgends hun aanklagers en rechters met lichaam en ziel overgegeven aan de vijand van het menselijke geslacht en zich onder diens hoede bezondigd aan kwaadaardige toverij. De eerste executies zijn op 6 juli, de laatste drie maanden daarna. De processen gaan razendsnel, er zitten niet meer dan drie dagen tussen arrestatie en strafvoltrekking. De jongste terechtgestelde is een meisje van twaalf, de oudste een vrouw van negentig. Naast de geëxecuteerden vallen er nog twee doden: één beschuldigde overleeft de mishandeling in de martelkelder niet, een ander ontloopt de brandstapel door in gevangenschap zelfmoord te plegen. Verspreid over het gewest worden veertig bewoners, op twee na vrouwen, als verdachten opgepakt. Een aantal van hen komen zwaargehavend uit handen van de beul, maar brengt het er levend van af.’

De uitgever op een site: ‘In de loop van de zestiende eeuw kwam in Europa een genadeloze vervolging op gang van voornamelijk vrouwen die werden aangezien voor handlangers van de duivel. Tienduizenden van deze 'toveressen' verloren hun leven tijdens uitbarstingen van overheidsgeweld, die rond 1600 een hoogtepunt bereikten. De heksenjacht volgde een grillig patroon van lokale en regionale opflakkeringen. Over een van deze explosies is een uitgebreid en gedetailleerd dossier bewaard gebleven dat exemplarisch is voor de vervolgingen uit die tijd. In het jaar 1595 reisde een hoge Brusselse overheidsfunctionaris naar 's-Hertogenbosch om onderzoek te doen naar de berechting en executie van tientallen vrouwen in het kwartier Peelland in de Meierij. De door hem verzamelde processtukken en notities geven een fascinerend beeld van de heksenjacht en laten ook overlevenden en familieleden van vervolgden aan het woord. Duivelskwartier vertelt op basis van authentieke documenten het waargebeurde verhaal van de heksenjacht in Peelland. Het gaat over burenruzies, over toverij en achterdocht, over hallucinante heksenfeesten, over manipulaties door machthebbers. En vooral over het huiveringwekkende lot van doodgewone dorpsmensen.’

NPO 1 : Het nieuwe boek Duivelskwartier vertelt op basis van authentieke documenten het waargebeurde verhaal van de heksenjacht in Peelland in de zestiende en zeventiende eeuw. Auteur Johan Otten vertelt maandag op NPO Radio 1 over zijn onderzoek naar deze gruwelijke geschiedenis. Otten: ‘In die tijd zijn 23 vrouwen op de brandstapel gezet omdat werd gedacht dat ze hekserij bedreven. Daarnaast pleegde er één zelfmoord in de gevangenis en één stierf door marteling. Dit is een waar gebeurd verhaal.’ In het jaar 1595 reisde een hoge Brusselse overheidsfunctionaris naar ’s-Hertogenbosch om onderzoek te doen naar de berechting en executie van tientallen vrouwen in het kwartier Peelland in de Noord-Brabantse Meierij. De door hem verzamelde processtukken en notities vormen de basis van het werk van Otten. Het boek geeft een beeld van hoe de heksenvervolging in Nederland in zijn werk ging van roddel tot terechtstelling. Het gaat over burenruzies, over toverij en achterdocht, over hallucinante heksenfeesten, over manipulaties door machthebbers. En vooral over het huiveringwekkende lot van doodgewone dorpsmensen.

Een van de slachtoffers die in de oude notities aan bod komt, is Heilke uit Peelland. Het verslag van haar verhoor in 1595 gaat als volgt: ‘Ze bekent met haar moeder op de dans geweest te zijn. Na de dans vervoerde ‘de boze’ gekleed in het groen hen over heggen en hagen en zette hen bij hun huis neer.’ De beschuldigde vrouwen bekenden de gekste dingen doordat ze vreselijk gemarteld werden, vertelt Otten. Een moeder uit Soerendonk gaf bijvoorbeeld toe ‘dat ze een koe heeft dood getoverd van Peter Jansen, en dat ze dat ’s nachts deed. Ze gebruikte de magen die ze in kleine stukjes sneed en in een pot kookte boven het vuur. Zo stookte ze in naam van de duivel.” De 12-jarige dochter van de vrouw werd daarnaast beschuldigd van het opzeggen van duivelsgebedjes. Otten vult aan: ‘Ze werden gearresteerd en bekenden alles, dat is niet verwonderlijk want daar zorgde de beul wel voor. Die kon uit de verdachte krijgen wat hij wilde. Ze werden beiden ter dood veroordeeld en kwamen op de brandstapel. Ze hebben dat niet overleefd.’De ‘heksen’ werden met hun handen achter de rug omhoog getakeld, soms met gewichten aan hun voeten. Tegelijk werden ze met de roede geslagen, daarvan werd volgens Otten gezegd dat die beet als schorpioenen. ‘Bekentenissen kwamen er bijna altijd. De martelingen waren meestal zo zwaar dat het op het randje was of je het overleefde of niet. Dan vertelde je echt wel wat men wilde horen,’ legt Otten uit. Er is ook een verhaal over een vrouw uit Asten die na haar verhoor is vrijgelaten en heeft verteld wat haar is overkomen. Dat was het einde van de vervolging in die stad. Er was zo veel over te doen bij allerlei instanties dat de heer van Asten de zeven overige gevangenen op zijn kasteel moest vrijlaten. De lichamelijke en geestelijke gevolgen van de folteringen die de vrouwen moesten ondergaan waren niet gering, zoals blijkt uit deze brief van een familielid van de Astense vrouw die werd vrijgelaten: ‘Geliefde neef, God de heer heeft haar verlost uit de leeuwenkuil waarin ze drie weken heeft moeten liggen, nooit warm van lichaam. Steeds met 25 kilo ijzers aan beide benen. Ze had zo veel verwondingen dat haar hemd van het geronnen bloed rechtop bleef staan.
Haar tepels zagen eruit alsof ze met messen opgesneden waren. De heer en zijn broer hebben haar met de beul en zijn knecht twee keer gepijnigd. Terwijl ze dat alles nog redelijk kan verwerken, heeft ze meer moeite met de aantasting van haar goede naam.’ Een ander geval gaat over een vrouw van 90 jaar, die duidelijk dement was zoals uit de stukken blijkt. Ze was te ver heen om zich te verdedigen. ‘Riet, moederke, wilt u niet biechten? Waarop ze stamelde alsof ze half sliep: wat zou ik moeten biechten? De toverij, zei broeder, waarop ze sprak: ik kan het niet. Ze liet haar hoofd neervallen. Kort daarna is ze in het vuur verbrand.’ Otten: ‘Gruwelijke verhalen, je houdt het niet voor mogelijk.’


Citaat: ‘ Een zomerse dag in Cranendonck Misschien schijnt de zon wel, de ochtend dat ze Heylken Brycken, twaalf jaar oud, op een kar hijsen. Het zou goed kunnen; de laatste zomers waren niet best, maar die van 1595 is redelijk. Dat is een meevaller, zeker na de voorafgaande onbarmhartige winter en gure, koude lente. Misschien schokt de kar op donderdag 6 juli dus wel door zonovergoten lanen van kasteel Cranendonck naar de plek op de heide waar stro, takkenbossen, gekloofd hout en drie stevige palen betekenisvol zijn gerangschikt. Misschien ruikt Heylken onderweg de warme geuren van het land, de kruiden langs het karrenspoor, het vochtige gras bij de beek, de mest in de stallen van hoeven die één zijn met het land, opgetrokken uit dat land. Het vlas zal nog in bloei hebben gestaan, veldjes vol tere blauwe bloemen. Bermen kleuren groen, geel, wit en paars en op verloren hoeken woekeren braamstruiken en brandnetels. Misschien ziet ze in het voorbijgaan de kinderen met wie ze samen op het land heeft gewerkt en op lange dagen het vee heeft gehoed. Er zullen vogels hebben gezongen, de berustende klanken aan het eind van hun drukke seizoen, de laatste vinkenslagen. Insecten zijn gonzend en brommend in de weer. De deinende kar heeft er haar deun aan toegevoegd – ratelend op de slotbrug, piepend en krakend op de zandpaden, tot ze stilvalt. En als het vonnis wordt voltrokken, is het dan doodstil of rumoerig als op een jaarmarkt? Er is een menigte op de been, een samengestroomd dorp, opgewonden volk uit de omgeving. Heren te paard met rechte rug en gesoigneerde baard, zwierig gekleed naar hun status, imponerende verschijningen. Bruegels boeren en boerinnen in hun werkplunje, knechten en ambachtslieden, krijgsvolk, geestelijken in kazuifel die op een verhoogd plankier bezwerende formules prevelen en brede armgebaren maken, de blik op de hemel gericht. Zelfs in grotere steden gaan jaren voorbij zonder openbare voltrekkingen van de doodstraf. Het is geen alledaags spektakel, deze zomerdag in Cranendonck. Zeker niet nu het geen uitheemse vagebonden betreft die het leven wordt ontnomen, geen roofzuchtige landlopers of ontspoorde huurlingen, maar mensen van hier, uit deze omgeving, uit het dorp. Vrouwen zelfs, en een kind. Het moet de stemming hebben beïnvloed, ook onder de verantwoordelijken voor het vonnis, ook onder degenen die er vrede mee hebben en de straf passend vinden. Geven ze luid hoorbaar commentaar of zien ze het zwijgend aan? Zijn er omstanders die compassie durven tonen of is het verstandiger blijken van medeleven en betrokkenheid onder het scherpe oog van de magistraten achterwege te laten? Snijden ergens vanuit dit tableau jammerklachten door de lichte zomerochtend? Eén geluid is er zeker: het blazen van vuur dat ongeduldig zijn weg zoekt door het sprokkelhout, in waaiende tongen oplaait langs de silhouetten tot het zich verzadigd terugtrekt in de roodgloeiende as. In een duivelse gloed komen ze hier aan hun einde: Heylken Brycken, haar moeder Margriet Brycken en Jenneken inde Camer.’

Op dag van dit schrijven is de eerste van oktober 2015 een feit. Het is de maand van de geschiedenis. De uitdaging bij het schrijven van in geschiedenis gedrenkte werken voor mij is dat de inhoud historisch verantwoord is en dat de taal waarin die vervat is publieksvriendelijk is. Johan Otten hanteert een notenapparaat en een literatuurlijst die aangeven dat zijn bronnen okay zijn. Hoe transparant hij de pen hanteert hebt u zelf kunnen traceren via mijn citaat, Het verleden oprakelen is een uitdaging, het verleden in taal vangen is een kunst!

111 PLEKKEN IN ZEELAND DIE JE GEZIEN MOET HEBBEN

Een lust voor het oog en een streling van het gemoed is het kijk- en leesalbum dat een provincie prachtig verbeeldt en verwoordt. Het gaat om het 240 bladzijden tellende, van meet tot finish geïllustreerde  111 plekken in Zeeland die je gezien moet hebben samengesteld door Jan Kuipers en Heleen Dekker en uitgegeven door de u en mij zo beminde uitgeverij Thoth. Met wederom dank aan dame publiciteit & communicatie Sabien Stols die ons zo vaak verraste met mooie publicaties. Sinds mijn afscheid van scholengemeenschap De Lage Waard plukken mijn echtgenote en ik volop vruchten uit de ons toegemeten vrije tijd. Een van de opties was daarbij het boeken van een hotel in Zeeland om van daaruit met de fiets de regio te verkennen. Zo bivakkeerden wij in Renesse, Westkapelle, Middelburg, Zoutelande, Koudekerke in onderkomens, die namen droegen als  Hotel Westduin, Best Beach Hotel, Beach Hotel Zuiderduin, die verwijzen naar het strand en de duinen die zo typerend zijn voor het Zeeuwse gebied.
In hun ‘Woord vooraf’ zeggen de auteurs Kuipers en Dekker dat Zeeland meer is dan strand, duinen, folkloresport en klederdracht, monumentale lijstgevels, zwarte schuren, middeleeuwse kerken en de deftigheid van buitenplaatsen. Ik vul hen aan met: natuurlijk zijn items als Deltapark Neeltje Jans, Brouwersdam, Stadhuis Middelburg, Watersnoodmuseum Ouwerkerk, Plompetoren Burgh-Haamstede, Het Arsenaal Vlissingen, Berkenhof’s Tropical Zoo Kwadendamme, Vestingstad Hulst Zeeuwse iconen. Maar er zijn nog veel meer mooie locaties! Onze gids reikt nu 111 plekken aan die een must zijn voor hen die het eigene van Zeeland willen onderkennen, die het karakter van Zeeland willen kennen. Natuurlijk is de keuze van Kuipers en Dekker arbitrair, wellicht zouden u en ik tot een andere opstelling zijn gekomen. Maar vast staat wel dat hun 111 plekken in Zeeland die je gezien moet hebben verrassend, origineel, toegankelijk, informatief, liefdevol, respectvol, uniek, horizonverleggend, uitdagend is. Om bij het eerste en het laatste adjectief te blijven: het boek nodigt uit om bijzondere Zeeuwse stekken te gaan bezoeken.

Onze uitgeverij Thoth zegt het zo op de omslag: ‘Zeeland is meer dan duinen, mosselrestaurants en klederdracht. Wel eens aan de Rattekaai geweest? Zeeuwse struisvogelolie geprobeerd of het Solexmuseum bezocht? Wie kent de eskimo van Zierikzee of de wALLofsmALLart? Waar vind je het breedste strand van Nederland en wat is het geheime recept van de babbelaar? Jan Kuipers en Heleen Dekker wijzen de weg naar 111 bijzondere en onvermoede plekken. Ze bieden de beste insidertips en tonen Zeeland op haar veelzijdigst. Zelfs voor doorgewinterde eilandbewoners vormen de 111 plekken een aangename ontdekkingsreis. Zeeland is meer!’
Ik wil met u virtueel de komende weken een tocht maken door deze rijke gids. Als pleisterplaatsen heb ik voor u uitgekozen de chapiters die met titel en ondertitel verwijzen naar stekken die mijn partner en ik links of rechts hebben laten liggen. Doodeenvoudig dat wij niet van het bestaan ervan wisten. Zo op Walcheren zich afspelend ‘Astronomische getijdenklok’, ‘Boswachterskamer Westhove’, ‘Gedenksteen molen de Roos’, ‘De ijzeren loskraan, ‘De Rode Tent van Overduin’ en ‘Zerken van vergeten mannen’.

Hoofdstuk 49 (van de 111!) draagt het opschrift ‘De naald van Marnix’ en het verhaal over dit Antwerpse monument op een Souburgse begraafplaats was voor mij een eyeopener. Ooit peddelden Jans en ik vice versa Veere Vlissingen waarbij wij ook West-Souburg aandeden. Rap koersten wij door het dorp niet wetend dat daar een gedenkteken huist voor auteur Filips van Marnix van Sint-Aldegonde. Mijn studie Nederlandse taal- en letterkunde verdiepte met zijn ‘De Biëncorf der H. Roomsche Kercke’. Het hekelschrift zag het licht in 1569 in Emden. Wij gaan uiteraard binnenkort naar Souburg en wellicht ontmoeten wij u daar!


 

DE WERELD VAN WILLEM I

Een historisch kleinood heb ik voor u, dat een voorvader van onze vorst kort en krachtig op het podium zet. Ik zeg dat het in de geschiedenis gedrenkt boekje bondig en sterk is omdat zijn illustere voorganger breed van stof maar ook ferm van inhoud is. Het gaat om het 120 bladzijden tellende, doorlopend rijk geïllustreerde De wereld van Willem I van Paul Brood e.a. en van uitgeverij WBOOKS met de ondertitel ‘Koning van Nederland en België’. Op de harde cover prijkt de Koninklijke hoofdpersoon. Een kleine twee jaar terug mocht ik bij u introduceren het eerste deel van het vorstelijk drieluik over het wel en wee van de drie Oranje- vorsten uit de negentiende eeuw: Koning Willem I. 1772-1843 van Jeroen Koch. Ik zei u toen dat ik in de ban was van de gedegenheid, de betrouwbaarheid, de toegankelijkheid, de waarde, de rijkdom, het historisch perspectief, het hedendaags belang van deze biografie. Ons boek van nu mag in zijn beknoptheid ook aanspraak maken op deze epitheta. In het stukje ‘Verantwoording’ staat trouwens ‘Voor de tekst is gebruikgemaakt van de recente biografie van de koning door Jeroen Koch Koning Willem I 1772- 1843 (Amsterdam 2013) en de literatuur waarnaar in dat boek verwezen wordt.’ Het ‘Colofon’ zegt vervolgens ‘Dit boek is een uitgave van WBOOKS in samenwerking met het Nationaal Archief. Dit boek verschijnt ter gelegenheid van de tentoonstellingen in het Nationaal Archief van 28 augustus 2015 t/m 17 juli 2016 en in het STAM Stadsmuseum Gent van 15 oktober 2015 t/m 28 maart 2016.’ De wereld van Willem I kunnen u en ik dus zien als een gids door twee exposities. Met deze handleiding in ons valies beschikken wij dus over een wegwijzer door de zalen, Om de vorst Willem I in het verleden en in het heden te plaatsen geef ik de tekst op de omslag van het ‘grote’ en het ‘kleine’ boek over de voorvader van koning Willem Alexander. Vervolgens pluk ik wat titels uit het zogenaamde kleine werk om te illustreren hoe divers het is, hoe diep het gaat en hoe het de horizon verlegt.

Uitgeverij Boom: ‘Stadhouder van de Republiek had hij moeten worden, koning van het Verenigd Koninkrijk werd hij. Tweehonderd jaar geleden, op 30 november 1813, landde prins Willem Frederik op Scheveningen. Kort daarop werd hij uitgeroepen tot soeverein vorst. Twee jaar later was hij een koning die afwisselend vanuit Brussel en Den Haag de Nederlanden bestuurde – tot in 1830 de Belgen in opstand kwamen. Het had er lang naar uitgezien dat deze bestuurder uit roeping nergens meer zou regeren. Overal bedreigden revolutie en oorlog de vorstenhuizen. Nadat de Oranjefamilie in 1795 uit de Republiek was verjaagd, zwierf Willem Frederik twee decennia door Europa. Hij probeerde vergeefs het stadhouderschap te heroveren, mocht korte tijd het Duitse Fulda besturen en streed voor Pruisen en Oostenrijk tegen Napoleon, de man die meer dan enig ander zijn lot bepaalde, als vijand en als voorbeeld. Met grimmig optimisme sloeg de Oranjevorst zich door de tegenslagen heen. Koning Willem I had ambitie, plannen en macht. Vrede en welvaart voor de natie wilde hij. Industriëlen en kooplieden, politiek en pers, onderwijs en kerk: van de hele samenleving eiste hij medewerking. Met oppositie had hij geen geduld, al riep zijn autoritaire wijze van regeren precies dat op, en niet alleen bij de Belgen. Jeroen Koch beschrijft het leven van Willem I in al zijn complexiteit. Jeugd en hofleven, verering en verguizing, liefdes en ruzies, talent en onvermogen, het was een leven waarin succes en tragiek elkaar afwisselden.’

WBOOKS : ‘Willem I, onze eerste Oranjevorst, drukte een onuitwisbaar stempel op ons land. Onvermoeibaar werkte hij aan de vooruitgang en ontwikkeling van Nederland en België. Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) was een product van het Congres van Wenen, dat een bufferstaat ten noorden van Frankrijk wenste. In 1830 breekt in de zuidelijke provincies een opstand uit, die leidt tot de oprichting in 1831 van het koninkrijk België. Willem blijft zich verzetten, maar moet uiteindelijk in 1839 toegeven. Van Willem I is een enorm archief bewaard gebleven, met tal van topstukken, maar ook vele bijzondere objecten, schilderijen en documenten. Ze zijn te bewonderen in een tentoonstelling in het Nationaal Archief, maar een rijke keuze is ook in het boek te zien. Het boek toont met name de persoonlijke dimensie van Willem I: zijn werktafel, zijn schrijfattributen, zijn belangrijkste besluiten, zijn paleizen en zijn familie.’

Titels van enkele chapiters: ‘De instrumenten van een koning’, ‘De Staatssecretarie, het kantoor van de koning’, ‘Een onderscheiding voor militaire moed, beleid en trouw’, ‘Het winterpaleis van de koning’, ‘Op audiëntie bij Willem I’, ‘De Oranjevlag op Scheveningen’, ‘Het Congres van Wenen’, ‘De ouders van de koning’. ‘Kinderen van de laatste stadhouder’, ‘Koninklijk bestek’, ‘Het kanaal door Holland op zijn langst’, ‘Willem I en de spoorwegen’, ‘Graffiti tegen Willem I’. U leest het: ons boek schetst onze eerste koning ten voeten uit!


FLODDERTJE

Een naar vorm en inhoud alom gevierd kijk- en leesalbum voor de kids heb ik voor u, dat al meer dan vier decennia herdruk op herdruk beleeft. Onze zonen Muel, Time en Briam werd door hun moeder destijds voor het slapen gaan een van de zes verhalen over de twee hoofdpersonages voorgelezen. Tot grote tevredenheid. Het gaat om het 96 bladzijden tellende Floddertje van Annie M.G. Schmidt & Fiep Westendorp en van uitgeverij Querido. Op de harde cover zien wij Flodderje tomatensoep klaarmaken want haar moe is ziek, zie blz. 68-69.

Onze kleinkinderen Fien, Daaf en Guus zijn momenteel ook in de weer met het eigen maken van de taal. Een kindvriendelijk boek is daarbij zeer gewenst en dat is de verzamelbundel Floddertje. In het colofon staat dat de eerste druk uit 1973 stamt en de drieëndertigste uit 2015. Over een bestseller gesproken! Om u de toegankelijkheid, de tintel, de charme en de glamour van dit werk te etaleren geef ik u de entree van de verhalen ‘Opgesloten’, ‘Schuim’, ‘Allemaal kaal’, Floddertje en de bruid’, ‘Moeder is ziek’ en ‘Tante is jarig’. 
- Opgesloten: ‘Er was eens een meisje dat Floddertje heette, omdat ze altijd vuil was en altijd vol met vlekken zat. Behalve als ze pas in bad was geweest. Maar nooit kon ze langer dan een half uur schoon blijven. Om de haverklap moest Floddertje in bad, samen met haar hondje Smeerkees, dat ook altijd smerig was.’
- Schuim: ‘Luister eens, Floddertje,’ zei moeder. ‘Ik ga even boodschappen doen en jij blijft alleen in huis. Je bent net in bad geweest met je hondje Smeerkees. Zorg vooral dat je schoon blijft. Eet je boterham met jam op. En maak vooral het ontbijtlaken niet vuil. Tot zo meteen.’ 
- Allemaal kaal: ‘En nu ga je naar de kapper,’ zei moeder. ‘Je haar lijkt wel een vogelnest. Zeg tegen de kapper dat hij het zo kort mogelijk knipt.’ ‘En mag ik dan onderweg een ijsje kopen?’ vroeg Floddertje. ‘Nee,’ zei moeder. ‘Je hebt er al twee gehad.’ ‘Maar ik heb het zo warm,’ jammerde Floddertje. ‘Als dat haar eraf is, krijg je het vanzelf weer koeler,’ zei moeder.
- ‘Floddertje en de bruid: ‘Floddertje kwam uit school. Er was niemand thuis. Alleen Smeerkees was er. ‘Weet je wat?’zei Floddertje. ‘We gaan samen naar het stadhuis. Want vandaag trouwt ons buurmeisje Tine. Ga je mee, Smeerkees? Waar is je lijn?’ Ze zochten samen naar de lijn van Smeerkees. Maar ze konden de lijn nergens vinden.’
- Moeder is ziek: - ‘We mogen niet in de slaapkamer,’ zei Floddertje. ‘Moeder is ziek. En de dokter is er. En de zuster ook. Maar ik weet wat! We gaan iets lekkers klaarmaken voor moeder. Kom mee, Smeerkees! Tomatensoep! Daar houdt moeder zo van.’ Floddertje pakte een blik uit de keukenkast. En nu de blikopener. Tjonge… wat een moeilijk werkje. Maar het lukte toch.’
- Tante is jarig – ‘Floddertje was erg schoon. En Smeerkees was ook heel schoon. Ze liepen samen door de wei. Want ze moesten op visite bij tante Toos. Floddertje plukte een heleboel bloemetjes onderweg. En Smeerkees kreeg een kransje om. ‘We mogen ons niet vuilmaken, Smeerkees,,’ zei Floddertje. ‘Want tante Toos is jarig. En ze houdt niet van vieze meisjes. En ook niet van vieze hondjes.’

Naar mijn idee moet u nu de smaak van de belevenissen van Floddertje en Smeerkees (overigens: wat een speaking names!) te pakken hebben. En moeten de intro’s van Annie M.G. Schmidt naar meer smaken. Om de grande dame van de kinderliteratuur in haar tijdsbestek te plaatsen geef ik deels de tekst van Wikipedia. Een volgende keer zetten wij op identieke wijze Fiep Westendorp in de bloemen. Ik vind het verheffend te traceren dat generaties lezers zich niet alleen vermaakt hebben met de uitgaven van dit duo maar zich ook hebben laten gezeggen!
‘Anna Maria Geertruida Schmidt  (Kapelle, 20 mei 1911 – Amsterdam, 21 mei 1995) was een Nederlands dichteres en schrijfster van verzen,  liedjes, boeken, toneelstukken, musicals en  radio- en televisiedrama. Annie M.G. Schmidt werd in Nederland en Vlaanderen beroemd met kinderboeken als Jip en JannekePluk van de Petteflet en Abeltje en kinderversjes als Dikkertje Dap en Het Beertje Pippeloentje.

Generaties Nederlanders zijn met haar poëzie en verhalen opgegroeid, waardoor haar werk tot het collectieve geheugen van naoorlogs Nederland is gaan behoren. Schmidt was de dochter van Johannes Daniël Schmidt, sinds 1909 predikant in Kapelle, en Geertruida Maria Bouhuijs. Ze werkte aanvankelijk als bibliothecaresse in Amsterdam en Vlissingen. Na de Tweede Wereldoorlog werkte ze in 1946 als documentaliste en later, tot 1958, als redactrice bij de Amsterdamse krant ’Het Parool. Schmidt had vanaf 1950 een relatie met de chemicus Dick van Duijn, die al getrouwd was en niet is gescheiden. Met hem kreeg ze een zoon Flip, die in haar latere werk regelmatig zou meespelen.

Met Van Duijn woonde ze vanaf 1954 beurtelings aan de Côte d’Azur en in Berkel en Roderijs. Voor haar bleef Amsterdam de plek waar ze het liefste was. Na Dicks zelfgekozen levenseinde in 1981 ging ze in 1982 wonen aan de Vossiusstraat in Amsterdam. In 1991 stopte ze met schrijven na haar laatste, slecht ontvangen, toneelstuk We hebben samen een paard. Ze was inmiddels vrijwel blind. Na een val in januari 1994 en als gevolg daarvan een heupoperatie en revalidatie, besloot ze een aantal zaken rondom haar levenseinde zelf in de hand te nemen. Ze maakte afspraken met haar huisarts die op de hoogte was van haar ideeën over euthanasie. Schmidt verzocht Harry Bannink de begrafenismuziek te schrijven: ‘Harry moet een mooie medley maken, met liedjes van hem en mij zoals In een rijtuigie en Op een mooie pinksterdag en dat moet dan in iets klassieks  overgaan. Toen ik alles had besproken dacht ik: ik had eigenlijk nu wel een feestje verdiend waar ik wel bij was.’ In de vroege ochtend na haar 84ste verjaardag overleed ze aan een hartstilstand in haar slaap. Ze is begraven op de Amsterdamse begraafplaats Zorgvlied. In haar periode bij ‘Het Parool’ werd ze lid van de cabaretgroep ‘De Inktvis’, waaraan ook andere ‘Parool’-coryfeeën meededen.

Annie Schmidt - de tussenletters M.G. waren nodig ter onderscheiding van een andere schrijfster A. Schmidt - schreef in de beginjaren cabaretteksten en -liedjes voor onder anderen Wim Kan, Wim Sonneveld en Conny Stuart.. Bekendheid als schrijfster kreeg ze met de hoorspelserie In Holland staat een huis ‘over de Familie Doorsnee. Daarvan werden 91 afleveringen gemaakt in de periode 1952 - 1958.
Een bekend liedje hieruit is ‘Ali Cyaankali’ met muziek van Cor Lemaire, die ook voor de televisieserie Pension Hommeles de muziek schreef. Schmidt was voor die tijd zonder meer een vrije geest, die door de toenmalige volksgeest in Nederland niet altijd begrepen werd. Door de kwaliteit van haar werk had ze daarvan niet veel last. Zo schrok ze er niet voor terug om (voor die tijd) pittige taal te gebruiken. In een hoorspel liet ze iemand zeggen ‘dat hij die ander een schop onder zijn achterwerk zou geven’. De volgende dag regende het opzeggingen en verontwaardigde reacties bij de VARA die het hoorspel had uitgezonden. Schmidt werd te verstaan gegeven dat dit echt niet kon. Door de blijmoedigheid van haar werk bleef ze een publiekslieveling. In 1965 schreef Annie M.G. Schmidt de tekst van de eerste oorspronkelijk Nederlandstalige musical Heerlijk duurt het langst, die 534 voorstellingen zou beleven. Harry Bannink componeerde de muziek.
Tussen 1966 en 1968 volgde de inmiddels legendarische televisieserie Ja zuster, nee zuster, weer in nauwe samenwerking met Bannink. Veel meer musicals zouden volgen, waaronder En nu naar bed (1971), Wat een planeet (1971), Foxtrot (1977) en Madam (1981). Tussendoor vestigde Er valt een traan op de tompoes (1980) haar naam als toneelschrijver.
Ook de 12-delige televisieserie ‘Pleisterkade  17’ had tussen 1975 en 1977 veel succes. Ze was goed bevriend met Fiep Westendorp, die ook al haar Jip en Jannekeboekjes illustreerde. Al tijdens haar leven verschenen er boeken over haar en maakten biografen plannen voor biografieën. Schmidt hield die aandacht zelf zo veel mogelijk af. Biograaf Hans Vogel kreeg te horen dat hij maar moest wachten tot ze dood was. Niet lang na Schmidt overleed Vogel zelf, waarna zijn boek werd voltooid door Hans van den Bergh.  Het kreeg de titel Wacht maar tot ik dood ben en belicht vooral het theaterwerk van Schmidt.

Joke Linders, die het boek Doe nooit wat je moeder zegt schreef (over de jeugdliteratuur van Schmidt), kreeg geen medewerking van de erven Schmidt. In 2002 verscheen Anna, een biografie door Annejet van der Zijl. Van der Zijl kreeg volledige medewerking van de erfgenamen Schmidt en haar boek wordt voorlopig dan ook beschouwd als de definitieve biografie. Een zevendelige televisieserie getiteld ‘Annie M.G.’ is gebaseerd op dit boek en was in 2010 te zien bij de Vlaamse en Nederlandse publieke omroep. In maart 2009 verscheen met medewerking van de zoon van Annie M.G. Schmidt, Flip van Duyn, de geïllustreerde bibliografie Ik krijg zo'n drang van binnen van Marcel Raadgeep. Naast haar zelfstandige publicaties komen ook de bibliofiele uitgaven, de luisterboeken, haar vertalingen, de bladmuziek en de bijdragen aan kranten en tijdschriften aan de orde. Alle beschrijvingen zijn voorzien van illustratiemateriaal in kleur. Ook is er een overzicht van publicaties over de auteur opgenomen.’

ONTJOODST DOOR DE WETENSCHAP

Het doemtijdperk deed zich decennia geleden voor maar tot op de dag van vandaag verschijnen er berichten over. Vooral het leed de Joden aangedaan door de nazi’s blijft een bittere bron waaruit wij dienen te drinken. Ik leg nu aan u voor het 222 bladzijden tellende, geïllustreerde Ontjoodst door de wetenschap onder redactie van Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira en uigegeven door Amsterdam University Press met de ondertitel ‘De wetenschappelijke en menselijke integriteit van Arie de Froe onder de bezetting’. Af en toe ben ik echt verheugd over het feit dat ik op een zolderkamer een archief bijhoudt. En dat ondanks de mogelijkheden en gelegenheden van het internet. Daar boven ligt ook een dikke map met krantenartikelen die naar mijn interesse van belang zijn, want over de Tweede Wereldoorlog. Een van de paperassen behelst een artikel uit het dagblad Trouw van een paar jaar geleden, om precies te zijn van 30 oktober 2012: Antropoloog hielp met ontjoodsen van Meindert van der Kaaij. U begrijpt dat toen postman Ruud mij het pakketje met daarin Ontjoodst door de wetenschap aanreikte, ik meteen moest denken aan het bericht boven onder het dak. Ik stel nu voor dat wij hier twee stukken met elkaar uitwisselen en dat als bagage voor onze gezamenlijke tocht  door het onlangs verschenen boek. Het gaat om de tekst van de uitgever AUP op de omslag en het gezegde door Meindert van der Kaaij, Op de cover zien wij de hoofdpersoon De Froe achter zijn bureau.

De uitgever: ‘In de zomer van 1943 verscheen vanuit de Universiteit van Amsterdam een rapport getiteld "Die Anthropologie der sogenannten portugiesischen Juden in den Niederlanden" Het was opgesteld door de fysisch antropoloog Arie de Froe en bevatte foto's van een groot aantal Portugese Joden. De conclusie van het werk luidde dat Portugese Joden veeleer tot het westmediterrane of het alpiene ras behoorden, wat impliceerde dat zij 'gesperrt' waren: uitgesloten van deportatie. Ook met individuele attesten heeft De Froe in de Tweede Wereldoorlog veel joden weten te 'ontjoodsen'. Tegen de verdrukking in heeft hij zijn wetenschappelijke expertise bewust gebruikt en misbruikt om mensenlevens te redden. Om die reden werd de latere rector magnificus postuum geëerd met de Yad Vashem-onderscheiding en door het Holocaustmuseum in Jeruzalem tot 'Rechtvaardige onder de Volkeren' verklaard. De Froe's verhaal is interessant in het licht van de hedendaagse discussies over wetenschappelijke en professionele integriteit. Is het mogelijk om waardevrije wetenschap te bedrijven? Gaat menselijke integriteit boven de professionele?’

Van der Kaaij: ‘Door uitgerekend gebruik te maken van de Duitse rassenleer heeft fysisch antropoloog Arie de Froe tijdens de Tweede Wereldoorlog honderden Joden het leven gered. Vandaag is er een symposium over. 'De Froe wist dat je de vijand het beste met zijn eigen theorieën kon bestrijden.' Met de kennis van nu zouden we zeggen dat Arie de Froe een griezelige fascinatie had. Voor de Tweede Wereldoorlog was deze Amstelveense huisarts een specialist op het gebied van rassenkunde, het indelen van volkeren op basis van lichamelijke eigenschappen. Het was de tijd dat rassenkunde een geaccepteerde tak van wetenschap was binnen de antropologie. De Froe (1907-1992) promoveerde op de omvang van menselijke schedels. Hij was geïnteresseerd in zuivere rassen en daarom liet hij in 1940 de skeletten opgraven van bewoners van Schokland, een verdwenen eiland in de toenmalige Zuiderzee. Hij geloofde dat de Schokkers het Nederlandse oertype vertegenwoordigden dat verwant was met Neanderthalers. Hij wilde dit met bot en schedelmetingen bewijzen. Dat hij in 2006 postuum werd geëerd met de Yad Vashem-onderscheiding, bestemd voor mensen die met gevaar voor eigen leven Joden hebben gered, had hij te danken aan hetgeen hij met die kennis tijdens de bezettingsjaren deed. Toen de Duitse bezetters in 1942 begonnen met hun acties om Nederland te 'zuiveren' van Joden, klopten velen van hen bij hem aan. Zij wilden zich door De Froe laten 'ontjoodsen'. Als een Jood bij de Duitse machthebbers kon aantonen dat een van zijn ouders een niet-Jood was, kon hij ontkomen aan vervolging. Zogeheten half-Joden werden vrijgesteld van deportaties naar concentratiekampen. Fysisch antropoloog De Froe kon hen helpen door uitgerekend gebruik te maken van de Duitse rassenleer. Volgens Niod-onderzoeker Jaap Cohen trok De Froe, die altijd zijn hulp toezegde, daarbij alles uit de kast. Vaak koos hij voor het verhaal dat de betreffende persoon het product was van een buitenechtelijke verhouding van zijn moeder met een niet-Jood. "Hij sloeg dan aan het meten. De Froe zocht pakweg twintig punten waarbij de wettelijke vader en het kind niet op elkaar leken. Op welke punten vader en kind wel op elkaar leken, liet hij natuurlijk weg. Er werden liefdesbrieven gefabriceerd die de moeder aan haar minnaar zou hebben geschreven. Het was je reinste Schwindel.’ De rapporten van De Froe hebben naar schatting enige honderden Joden het leven gered, onder wie fotografe Emmie Andriesse en Philips-uitvinder Alexandre Horowitz.

Volgens Cohen was het werk niet zonder gevaar. Soms zaten er twintig sterdragers in zijn kantoor van het Anatomisch Embryologisch Laboratorium te wachten, terwijl aan de overkant de Grüne Polizei een kantoor had. Jaap Cohen stuitte op het werk van De Froe tijdens zijn promotieonderzoek naar de geschiedenis van de Portugese Joden in Nederland in de late negentiende en twintigste eeuw. Mensen uit deze groep hoorden van de hulp van De Froe aan Joden en zij vroegen zich af of hij ook iets kon betekenen voor hen als groep. De Froe dacht van wel. Hij wilde aantonen dat er een verschil zat tussen de zogeheten Asjkenazische Joden, die afkomstig waren uit Oost- en Midden-Europa, en Sefardische Joden. Laatstgenoemde groep kwam uit Spanje en Portugal. In die landen stonden Joden in de late middeleeuwen voor de keuze: christen worden of het land verlaten. Velen kozen voor het eerste hoewel zij niet altijd afstand deden van hun Joodse rituelen. De Froe herinnerde zich een grafiek uit het werk van een collega waaruit bleek dat Portugese Joden een langwerpige schedel hadden. ‘Dit werk had een volkomen ander karakter dan die leugentjes die hij opschreef voor individuele Joden’, zegt Cohen. ‘Hij begon een grondig onderzoek naar de 375 Sefardische joden door lichamen op te meten. Per persoon nam hij ruim dertig maten op. Lippen, neusbreedte, stand van de oren, afstand tussen de ogen, lengte van armen; noem maar op. Het onderzoek was diepgaand.’ De conclusie van het onderzoek was dat er fysiek een verschil was tussen Asjkenazische en Sefardische Joden. ‘De 'zogenaamde' Portugese Joden behoorden tot het mediterrane ras en moesten als niet-Joden worden beschouwd. Zelfs Nederlanders leken volgens hem rastechnisch meer op Joden. Daar geloofde hij zelf heilig in. Dat heeft hij in 1949 erkend. In zijn rapport verwijst hij veelvuldig naar Duitse wetenschappers. Dat is heel vreemd om te lezen, maar De Froe wist dat je de vijand het beste met zijn eigen theorieën kon bestrijden.’ De Froe beweerde ook dat er verschillen waren in het gedrag van die twee groepen. Portugese Joden gedroegen zich rustiger en waardiger. ‘Vrouwen van de Sefardim noemde hij gracieus en statig. Zij maakten geen wilde gebaren en konden lang in dezelfde houding staan. Die kwalificaties stonden diametraal tegenover de stereotypen die op dat moment over Joden gangbaar waren.’ Aanvankelijk leek de opzet van De Froe te slagen, omdat de Duitsers zich geen raad wisten met de groep 'zuivere' Portugese Joden. Begin februari 1944 werd de groep bij een van de laatste razzia's toch opgepakt en naar Westerbork vervoerd.

De nazi's in dat kamp waren niet onder de indruk van de rapporten van de antropoloog. "SS'er Aust oordeelde dat Portugese Joden behoorden tot het 'rassisches Untermenschentum'. Ze werden op transport gezet naar Theresienstadt en Auschwitz.’ De Froe werd in de jaren zeventig rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam, schreef filosofische essays en was redacteur van De Gids. Over zijn verzetswerk zou hij zich bijna niet meer uitlaten, ook niet over de vraag of het manipuleren van wetenschappelijke onderzoeksgegevens voor het goede doel gelegitimeerd is. Het symposium van vandaag gaat ook over de vraag of het praten over rassen nu 'waan of werkelijkheid' is. ‘Na de oorlog is rassenonderzoek als 'fout' bestempeld", zegt Cohen, ‘maar vóór 1940 en zelfs nog een tijdje daarna, was het gewoon. Zoals antropologen ook dialecten van volken bestudeerden. Het rubriceren van lichaamsmaten vinden velen nu eng, maar De Froe dacht als wetenschapper: meten is weten. Heel essentieel is dat hij nooit een kwalitatief onderscheid maakte tussen volkeren. Het woord Arisch heeft hij nooit gebruikt.’
Volgens Cohen heeft De Froe zich na de oorlog één keer over zijn verzetswerk uitgelaten. Dat was toen de Jewish Chronicle schreef hoe 'shameful' de Nederlandse Sefardim hun eigen wortels hadden verloochend door de hulp van De Froe in te schakelen. Hij reageerde woedend dat de Portugese Joden hiermee 'zeer veel tijd' hadden gewonnen. ‘Dat deze tijd niet voldoende was, doet niet terzake'.

U en ik zijn nu in de greep geraakt van Ontjoodst door de wetenschap waarover dus later meer!